ECLI:NL:GHARN:2011:BQ9185

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.941/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van bemiddelaar bij verzekeringsovereenkomst en aansprakelijkheid voor schade door niet-functionerende CO2-installatie

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van ABN AMRO Bank N.V. als bemiddelaar bij een verzekeringsovereenkomst voor een chrysantenkwekerij. Appellante, de eigenaar van de kwekerij, heeft in 2004 een nieuwe kas gebouwd en een verzekering afgesloten via ABN AMRO bij Delta Lloyd. In januari 2005 constateerde appellante dat de CO2-installatie in de kas niet goed functioneerde, wat leidde tot schade en productieverlies. Appellante heeft vervolgens een schadevergoeding geëist van ABN AMRO, omdat hij meende dat de bank tekortgeschoten was in haar zorgplicht door niet te wijzen op het ontbreken van dekking voor het CO2-risico in de verzekering.

De rechtbank heeft de vorderingen van appellante afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat ABN AMRO als bemiddelaar de zorg van een goed opdrachtnemer in acht diende te nemen en dat zij ervoor verantwoordelijk was om voldoende informatie te verstrekken aan Delta Lloyd. Het hof stelt vast dat ABN AMRO niet heeft voldaan aan deze verplichting, omdat zij niet heeft gezorgd voor een adequate risico-inventarisatie en appellante niet heeft geïnformeerd over de dekking van de verzekering.

Het hof concludeert dat het tekortschieten van ABN AMRO in haar verplichtingen kan leiden tot aansprakelijkheid voor de schade die appellante heeft geleden. De zaak wordt verwezen naar de schadestaatprocedure om de omvang van de schade vast te stellen. Het hof houdt verdere beslissingen aan en geeft appellante de gelegenheid om bewijs te leveren over de mogelijkheid van verzekering van het CO2-risico.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
NEVENZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.E. de Leeuw-Blokland te Rotterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.V. van Ophem te Leeuwarden.
De partijen worden hierna [appellante] en ABN AMRO genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 15 juni 2009 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de ¬rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 september 2008 en 18 maart 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 136643 / HA ZA 07-1197 gewezen tussen hem als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
[appellante] heeft bij memorie vier grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, een productie overgelegd en bewijs aangeboden, met conclusie – gelet op de appeldagvaarding - dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, ABN AMRO zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met rente en ABN AMRO zal veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties, met nakosten.
Daarop heeft ABN AMRO bij memorie de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en tot afwijzing van de vorderingen van [appellante], met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding (naar het hof begrijpt) in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft [appellante] een akte genomen en bij die gelegenheid een bewijsaanbod gedaan. Daarop heeft ABN AMRO bij antwoordakte gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) [appellante] exploiteert een chrysantenkwekerij.
b) In 2004 heeft [appellante] een nieuwe kas laten bouwen van circa 17.000 m2. ABN AMRO is daarbij als financier opgetreden. Deze kas is voorzien van een zogenaamde CO2-installatie. Deze zorgt ervoor dat de lucht in de kas voldoende CO2 bevat, wat van belang is voor de groei van de chrysanten.
c) Door tussenkomst van ABN AMRO als bemiddelaar heeft [appellante] een zogeheten ‘gewassen in kassenverzekering’ gesloten bij Delta Lloyd.
d) In januari 2005 heeft [appellante] geconstateerd dat in de kassen geen of onvoldoende lucht werd toegevoerd. Hierdoor hebben de chrysanten een groeiachterstand opgelopen en heeft [appellante] onder andere productieverlies geleden.
e) [appellante] heeft voor zijn schade vergeefs aanspraak gemaakt op een uitkering onder de bij Delta Lloyd gesloten verzekering. Zijn vordering tegen Delta Lloyd tot verlening van dekking is afgewezen bij het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 oktober 2007 (zaak- / rolnummer 123170 / HA ZA 06-965).
3.2. Kern van de stellingen van [appellante] in de onderhavige procedure is dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. Voor de schade als gevolg van het niet goed functioneren van de CO2-installatie is [appellante] ten onrechte niet verzekerd. ABN AMRO heeft [appellante] voorafgaand aan het sluiten van de verzekering met Delta Lloyd er niet op gewezen dat dit risico niet was verzekerd en ook niet voor welke premie dit risico wel verzekerd had kunnen worden. [appellante] heeft ABN AMRO uit hoofde van de genoemde tekortkoming aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade die kort gezegd het gevolg is van het niet goed functioneren van de CO2-installatie.
3.3. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Daartegen richten zich de grieven.
3.4. Grief II richt zich tegen de overwegingen 2.2 en 2.3 van het bestreden eindvonnis. Samengevat weergegeven overweegt de rechtbank aldaar het volgende. De door [appellante] ingeschakelde schade-expert [de schade-expert] heeft ter comparitie van partijen verklaard dat de schade van [appellante] is ontstaan als gevolg van een oorzaak die was verzekerd onder de door [appellante] met Delta Lloyd gesloten verzekering. De schade van [appellante] was daarom volgens [de schade-expert] gedekt onder deze verzekering. [appellante] heeft het relaas van [de schade-expert] ter comparitie niet betwist. Dit leidt volgens de rechtbank tot de conclusie dat de schade toch onder de bestaande verzekering was gedekt, zodat [appellante] hoger beroep had moeten instellen tegen het vonnis van de rechtbank in de procedure tegen Delta Lloyd waarbij de dekking is afgewezen. Als verder ervan wordt uitgegaan dat de risico’s van [appellante] afdoende waren verzekerd onder de verzekering die hij door tussenkomst van ABN AMRO met Delta Lloyd heeft gesloten, kan de vordering van [appellante] tegen ABN AMRO niet worden toegewezen, aldus de rechtbank. De stelling van [appellante] dat ABN AMRO als bemiddelaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen voor afdoende verzekeringsdekking voor [appellante] zorg te dragen, verdraagt zich niet met de conclusie dat de risico’s van [appellante] afdoende waren verzekerd, aldus nog steeds de rechtbank.
3.5. Deze grief is terecht voorgesteld. De stellingen van [appellante] (in eerste aanleg) kunnen slechts aldus worden begrepen dat [appellante] van ABN AMRO schadevergoeding vordert op de grond dat zijn schade niet is verzekerd en gedekt onder zijn door bemiddeling van ABN AMRO met Delta Lloyd gesloten verzekering. ABN AMRO, op haar beurt, heeft in het kader van haar verweer tegen deze vordering van [appellante] niet gesteld dat de schade van [appellante] wel onder de verzekering met Delta Lloyd is gedekt. ABN AMRO AMRO heeft, kort gezegd, slechts aangevoerd dat het niet-bestaan van dekking onder deze verzekering geen tekortkoming aan haar zijde oplevert. De rechtbank had daarom het ontbreken van dekking onder de verzekering met Delta Lloyd als tussen partijen vaststaand moeten aannemen. Door in plaats daarvan van het relaas van [de schade-expert] uit te gaan, is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.
3.6. Het slagen van grief II leidt op zichzelf genomen niet tot vernietiging van het bestreden eindvonnis. De rechtbank heeft in r.o. 2.4 van het eindvonnis de vorderingen van [appellante] namelijk ook beoordeeld uitgaande van de situatie waarin de verklaring van [de schade-expert] buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank heeft wat dit betreft overwogen dat [appellante] tegenover de betwisting van ABN AMRO niet, dan wel onvoldoende, heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat verzekering van het CO2-risico eind 2004 gebruikelijk was en de schade van [appellante] gedekt zou zijn geweest als hij een dergelijke verzekering had gesloten. Hiertegen richt zich grief III die het hof gezamenlijk zal behandelen met grief I welke is gericht tegen het tussenvonnis van 17 september 2008.
3.7. ABN AMRO heeft in het kader van haar verweer tegen de hiervoor in r.o. 3.2 kort weergegeven vordering van [appellante] het volgende aangevoerd. De bestaande kassen van [appellante] waren al via ABN AMRO bij Delta Lloyd verzekerd. Gelet op het specifieke karakter van het tuinbouwbedrijf van [appellante] heeft ABN AMRO [appellante] in contact gebracht met Ton de Graaf van Delta Lloyd met het oog op de aanpassing van de verzekering aan de nieuwe kas. De Graaf werkt bij de afdeling van Delta Lloyd die zich specifiek richt op het verzekeren van land- en tuinbouwrisico’s. De Graaf, en niet ABN AMRO, heeft de risico’s geïnventariseerd die aan de tuinbouwkas van [appellante] zijn verbonden en De Graaf heeft op basis daarvan een offerte afgegeven. Daarin was geen dekking voor het CO2-risico opgenomen. [appellante] heeft bij De Graaf of ABN AMRO niet gemeld dat hij voor de nieuwe kas wel dekking voor dit CO2-risico wenste. Verder heeft ABN AMRO gesteld dat een verzekering waaronder het CO2-risico is verzekerd zeer ongebruikelijk en/of kostbaar was. Het had daarom op de weg van [appellante] gelegen bij ABN AMRO kenbaar te maken dat hij (niettemin) dit risico wenste te verzekeren. Op grond van het voorgaande meent ABN AMRO dat het ontbreken van verzekeringsdekking haar niet kan worden verweten.
3.8. Het hof neemt als uitgangspunt dat de bemiddelingsovereenkomst tussen partijen meebrengt dat ABN AMRO bij de uitvoering van haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht diende te nemen. Bij de beoordeling van de vorderingen van [appellante] komt het daarbij aan op hetgeen van redelijk handelend en redelijk bekwaam bemiddelaar mag worden verwacht.
3.9. De hiervoor weergegeven maatstaf brengt onder andere mee dat ABN AMRO ervoor zorg diende te dragen, dan wel erop diende toe te zien, dat voldoende inlichtingen aan Delta Lloyd werden verstrekt om te bereiken dat deze met de voor de te sluiten verzekering relevante feiten bekend werd. Op zichzelf genomen kon ABN AMRO [appellante] rechtstreeks in contact brengen met Delta Lloyd als verzekeraar in het kader van de inventarisatie van de risico’s die aan zijn bedrijfsvoering zijn verbonden. ABN AMRO diende echter daarbij ermee rekening te houden dat enerzijds [appellante] als aspirant-verzekerde niet (spontaan) alle voor de risicobeoordeling relevante gegevens aan de verzekeraar zou verschaffen en dat anderzijds van Delta Lloyd niet verwacht kon worden dat zij tegenover haar eigen belangen als aanbieder zelfstandig de belangen van [appellante] als (aspirant)verzekerde behartigt. Behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken, diende ABN AMRO ter vervulling van haar verplichtingen op grond van de bemiddelingsovereenkomst de belangen van [appellante] in de relatie tot Delta Lloyd te behartigen. Met andere woorden: ABN AMRO heeft [appellante] rechtstreeks met Delta Lloyd in contact gebracht, maar dat ontsloeg ABN AMRO niet van de verplichting ervoor zorg te dragen dan wel erop toe te zien dat de te sluiten verzekering afdoende op de bedrijfsrisico’s van [appellante] werd afgestemd. Voor zover ABN AMRO dan ook stelt dat zij niet in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst is tekortgeschoten, omdat zij [appellante] in contact heeft gebracht met Delta Lloyd en ermee kon volstaan de risico-inventarisatie door Delta Lloyd (en [appellante]) te laten verrichten, gaat zij uit van een onjuiste opvatting. Niet is gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat kort gezegd de (mogelijke) risico’s verbonden aan de CO2-installatie in kaart zijn gebracht voorafgaand aan het sluiten van de verzekering en dat een afweging van die risico’s heeft plaatsgevonden tegen de kosten van het verzekeren daarvan. Doordat ABN AMRO zich in het geheel niet inhoudelijk heeft beziggehouden met het proces dat aan het sluiten van de verzekering is voorafgegaan, kan niet worden vastgesteld dat ABN AMRO als bemiddelaar de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen.
3.10. In het verlengde van het voorgaande diende ABN AMRO aan [appellante] voorafgaand aan het sluiten van de verzekering de informatie te verschaffen die redelijkerwijs noodzakelijk was voor de adequate beoordeling daarvan. Deze verplichting rustte op haar als bemiddelaar. Door ABN AMRO is immers niet gesteld dat is overeengekomen dat niet zij als bemiddelaar, maar slechts Delta Lloyd als aanbieder de voor de beoordeling van de verzekering relevante informatie aan [appellante] zou verschaffen. ABN AMRO heeft erkend (MvA onder 21) dat zij de verzekering niet met [appellante] heeft besproken voorafgaand aan de acceptatie daarvan. Daarmee kan niet worden vastgesteld of ABN AMRO heeft onderzocht of [appellante] een op zijn situatie toegespitste verzekering aangeboden heeft gekregen. Meer specifiek heeft ABN AMRO [appellante] niet geïnformeerd over de omvang van de dekking onder de aangeboden verzekering, met name het ontbreken van dekking voor de risico’s verbonden aan de CO2-installatie. Voor zover ABN AMRO stelt dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst, omdat het op de weg van [appellante] had gelegen aan ABN AMRO kenbaar te maken dat hij dekking voor dit CO2-risico wenste, miskent ABN AMRO de hiervoor weergegeven verplichtingen die op ABN AMRO rusten jegens [appellante] als haar opdrachtgever.
3.11. Het voorgaande brengt het hof tot het volgende. Het gaat hier om een geval van het tekortschieten door een bemiddelaar in de nakoming van de op hem rustende verplichting, samengevat, voor een adequate risico-inventarisatie zorg te dragen (althans er op toe te zien dat deze wordt gemaakt) en de verplichting zijn opdrachtgever vóór het sluiten van een verzekeringsovereenkomst op duidelijke wijze in te lichten over de voorwaarden van de aangeboden verzekering. Deze verplichtingen strekken ertoe te bereiken dat de opdrachtgever een passende aanbieding wordt gedaan en hem in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij op deze aanbieding zal ingaan. Deze op de bemiddelaar rustende verplichtingen strekken er derhalve niet toe de opdrachtgever te beschermen tegen de risico’s die zijn verbonden aan eventuele beperkingen in de dekking onder de af te sluiten verzekering. Voor zover [appellante] van dat standpunt uitgaat, doet hij dat ten onrechte.
3.12. Het tekortschieten van de bemiddelaar in de nakoming van de hiervoor genoemde verplichtingen roept wel het risico in het leven dat de opdrachtgever een niet-passend aanbod verkrijgt, dan wel een keuze maakt die hij mogelijk niet gemaakt zou hebben als hij goed geïnformeerd was. Daarmee resteert de vraag of [appellante], naar hij stelt, indien op het punt van het CO2-risico een deugdelijke risico-inventarisatie was gemaakt en/of [appellante] op duidelijke wijze door ABN AMRO was ingelicht over de omvang van de dekking onder de aangeboden verzekering, hij tot verzekering van het CO2-risico was overgegaan en zijn schade gedekt zou zijn geweest.
3.13. ABN AMRO heeft deze stelling van [appellante] gemotiveerd betwist door aan te voeren dat een verzekering waaronder het CO2-risico is verzekerd ten tijde van het sluiten van de verzekering met Delta Lloyd (eind 2004) zeer ongebruikelijk en/of kostbaar was. Ook als het CO2-risico op grond van een risico-inventarisatie was onderkend, dan zou om die reden dat risico niet zijn verzekerd, aldus ABN AMRO. ABN AMRO verwijst onder andere naar de door haar overgelegde verklaring van [deskundige] van Agrotax, een deskundige op het gebied van agrarische verzekeringen, die volgens ABN AMRO kort gezegd heeft verklaard dat het verzekeren van het disfunctioneren van een CO2-installatie niet mogelijk was.
3.14. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellante] de bewijslast van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat indien ABN AMRO haar verplichtingen onder de bemiddelingsovereenkomst correct was nagekomen het CO2-risico door [appellante] eind 2004 wel verzekerd en zijn in r.o. 3.1 onder d bedoelde schade onder die verzekering gedekt zou zijn geweest. Nu deze stelling door ABN AMRO gemotiveerd is betwist kan deze niet als vaststaand worden aangenomen. [appellante] heeft op dit punt bewijs aangeboden. Hij zal daartoe door het hof in de gelegenheid worden gesteld. Voor de goede orde wijst het hof er op dat bij de vaststelling van de schade die is geleden als gevolg van de tekortkoming van ABN AMRO in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie waarin [appellante] zich na de tekortkoming bevindt, met de hypothetische situatie waarin [appellante] zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke nakoming door ABN AMRO. Dat brengt mee dat indien op grond van de bewijslevering komt vast te staan dat het CO2-risico eind 2004 bij één of meerdere verzekeraars verzekerd had kunnen worden (tegen welke premie en onder welke voorwaarden dan ook) dat nog niet meebrengt dat ABN AMRO jegens [appellante] tot schadevergoeding verplicht is. [appellante] dient te bewijzen dat indien het CO2-risico was onderkend en/of hij op juiste wijze was ingelicht over de mogelijkheden tot verzekering daarvan hij, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, ook daadwerkelijk tot verzekering daarvan was overgegaan en zijn schade gelet op de polisvoorwaarden en eventueel door de verzekeraar te stellen vereisten ook gedekt zou zijn geweest.
3.15. Verder overweegt het hof dat indien op grond van de bewijslevering de mogelijkheid dat [appellante] als gevolg van de tekortkoming van ABN AMRO schade heeft geleden aannemelijk is geworden, het hof voornemens is de zaak niet ter begroting van de schade aan zich te houden, maar zal verwijzen naar de schadestaatprocedure. Partijen hebben zich tot nu toe in de procedure vooral geconcentreerd op de aansprakelijkheidsvraag en het causaal verband. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de aard en omvang van de gestelde schade in ieder geval nadere conclusiewisselingen nodig zullen zijn. Daarvoor leent zich een schadestaatprocedure beter dan een voortzetting van de procedure in hoger beroep.
3.16. Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten op welke wijze hij het in r.o. 3.14 bedoelde bewijs wenst te leveren.
3.17. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 21 juni 2011 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellante] tot het hiervoor in r.o. 3.16 beschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.B.C.M. van der Reep en H.J.M. Boukema en op 24 mei 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.