ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8696

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.156/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzegging huurovereenkomst en betaling achterstallige huur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, waarin de gedaagden (appellanten) zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan de eiser (geïntimeerde). De appellanten hebben een huurovereenkomst gesloten met de geïntimeerde voor een kamer in een woning. De appellanten hebben de huurovereenkomst opgezegd, maar de geïntimeerde betwist dat deze opzegging rechtsgeldig was. Het hof oordeelt dat de opzegging wel degelijk rechtsgeldig is, omdat de aangetekende brief met de opzegging niet door de geïntimeerde is afgehaald, wat voor zijn rekening en risico komt. Hierdoor is de huurovereenkomst op 31 januari 2007 geëindigd.

De geïntimeerde vorderde betaling van € 2.217,19 voor achterstallige huur en bijkomende kosten, maar het hof oordeelt dat de appellanten niet gehouden zijn tot betaling van de huur over februari 2007, omdat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd. Het hof bevestigt dat de appellanten wel de huur over januari 2007 verschuldigd zijn, maar de vordering van de geïntimeerde voor onroerendezaakbelasting en andere kosten wordt afgewezen, omdat de huurovereenkomst hiervoor geen grondslag biedt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de hoofdelijke veroordeling van de appellanten betreft en veroordeelt hen tot betaling van € 1.180,00 aan de geïntimeerde, met wettelijke rente vanaf 12 februari 2007.

De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 200.018.156/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [naam appellant 1] en
2. [naam appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
toevoeging,
advocaat: mr. H.A. Rispens, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[naam geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D.H. Sloof, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 16 januari 2008 en 16 juli 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 oktober 2008 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 16 juli 2008. [geïntimeerde] is gedagvaard tegen de zitting van 18 november 2008 bij herstelexploot van 31 oktober 2008, waarvan de conclusie luidt:
"(…) dat het Gerechtshof zal vernietigen het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector Kanton, locatie Lelystad, van 16 juli 2008 onder zaak- en rolnummer 391441 CV 08-2977 tussen appellanten als eisende partij in het verzet en geïntimeerde als gedaagde in het verzet gewezen, en opnieuw rechtdoende, de vordering van geïntimeerde zal afwijzen, danwel verlaging van de hoofdsom met in totaal een bedrag van € 1721,69 tot een bedrag van € 495,50, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
[appellanten] hebben van grieven gediend en producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
[appellanten] in hun hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren althans het hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep desnodig onder wijziging en/of verbetering van de gronden, alles met veroordeling van [appellanten] hoofdelijk in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest, waarbij het hof aantekent dat [geïntimeerde] het exploot van 14 oktober 2008 niet heeft overgelegd en [appellanten] de producties bij de inleidende dagvaarding niet hebben meegezonden.
De grieven
[appellanten] hebben vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1.1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in zijn bestreden vonnis zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens over de feiten is komen vast te staan, in het kort op het volgende neer.
1.2 [appellanten] hebben met [geïntimeerde] een huurovereenkomst gesloten. De overeenkomst (met het opschrift "Kamerhuurcontract hospita") strekt ertoe dat [geïntimeerde] met ingang van 17 juli 2006 een deel van de woning aan de Delftstraat 29 te [woonplaats] (een kamer) verhuurt aan [appellanten] voor een bedrag (bij aanvang) van € 500,00 per maand plus (een voorschot van) € 80,00 per maand voor bijkomende leveringen en diensten. Vanaf november 2006 is het totaalbedrag verhoogd naar € 590,00.
1.3 In het schriftelijke en door beide partijen op 13 juli 2006 ondertekende contract is vastgelegd dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en dat de huurder kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand door middel van een aangetekende brief of een deurwaardersexploot.
1.4 Blijkens het bepaalde in art. 6 van de huurovereenkomst diende de huur maandelijks vóór de 26e te worden voldaan.
1.5 [appellanten] hebben het gehuurde in december 2006 verlaten. Met ingang van 1 maart 2007 is de kamer door [geïntimeerde] aan een derde verhuurd.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [geïntimeerde] vordert een hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 2.217,19 plus wettelijke rente vanaf 12 februari 2007. De vordering heeft betrekking op (achterstallige) huur over de maanden december 2006 tot en met februari 2007, vermeerderd met (incasso)kosten, en is erop gebaseerd dat [appellanten] de overeenkomst niet rechtsgeldig hebben opgezegd, zodat zij gehouden zijn de huur te betalen tot aan de datum waarop de kamer door [geïntimeerde] aan een derde is verhuurd.
2.2 [appellanten] zijn niet in rechte verschenen en hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] bij verstek toegewezen op 16 januari 2008.
2.3 [appellanten] zijn op 18 februari 2008 van dit vonnis in verzet gekomen. Na antwoord in oppositie zijdens [geïntimeerde] hebben [appellanten] niet van repliek in oppositie gediend.
2.4 Bij het beroepen vonnis van 16 juli 2008 heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 16 januari 2008 bekrachtigd.
met betrekking tot de grieven
3.1 Het hof ziet aanleiding om eerst grief II te bespreken. Volgens [appellanten] hebben zij - anders dan de kantonrechter oordeelde - de huurovereenkomst met [geïntimeerde] wel rechtsgeldig opgezegd door een op 12 december 2006 gedateerde brief van die strekking aangetekend te verzenden naar het adres [adres] te [woonplaats], zijnde het door [geïntimeerde] aangegeven correspondentieadres.
3.2 Deze grief slaagt. Uit het door [appellanten] in hoger beroep overgelegde verzendbewijs van TNT Post blijkt dat zij op 14 december 2006 een brief aangetekend (met handtekening retour) hebben verzonden aan GDVA.COM (de naam van het bedrijf van [geïntimeerde]) op het hiervoor in 3.1 vermelde adres. Zoals [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in opppositie in eerste aanleg heeft aangegeven, is dat het juiste adres (en postcode). Het schrijven is door TNT Post op 15 december 2006 op bedoeld adres aangeboden, maar zonder succes. Op grond van de retourkaart van TNT Post, door [appellanten] in eerste aanleg in het geding gebracht, acht het hof aannemelijk dat de postbesteller op 15 december 2006 een afhaalbericht heeft achtergelaten (vgl. HR 8 september 1995, LJN: ZC1797). De brief is echter niet afgehaald en uiteindelijk retour gezonden aan [appellanten] Dat [geïntimeerde] de aangetekende brief niet heeft afgehaald, komt ingevolge art. 3:37 lid 3 BW echter voor zijn rekening en risico, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de opzegging van [appellanten] hem wel heeft bereikt. Op grond hiervan oordeelt het hof dat de huur door [appellanten] medio december 2006 rechtsgeldig is opgezegd. Het voorgaande betekent dat de huurovereenkomst met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van één maand, en gelet op art. 7:271 lid 5 aanhef en onder b BW, op 31 januari 2007 is geëindigd.
3.3 Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep is vervolgens aan de orde of, en zo ja: in hoeverre, de vordering van [geïntimeerde] niettemin voor toewijzing in aanmerking komt. Uit hetgeen in 3.2 is overwogen vloeit voort dat [appellanten] de huur over februari 2007 niet verschuldigd zijn. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de huur over januari 2007 niet is betaald, zodat het op die maand betrekking hebbende huurbedrag van € 590,00 toewijsbaar is.
3.4 Dat de huur over december 2006 is betaald, zoals [appellanten] stellen, is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [appellanten] de bewijslast. [appellanten] hebben gewezen op de door [geïntimeerde] medio december 2006 opgestelde factuur, waaruit volgens hen blijkt dat een daarin opgenomen bedrag van € 590,00 betrekking heeft op de huur van januari 2007. [appellanten] menen dat hieruit kan worden afgeleid dat zij de huur over december 2006 reeds bij vooruitbetaling hebben voldaan. De vraag of dit een begin van bewijs oplevert, beantwoordt het hof evenwel ontkennend. Een betalingsbewijs of kwitantie met betrekking tot de huur over december 2006 hebben [appellanten] niet overgelegd. Aangezien een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt, oordeelt het hof dat de gestelde betaling niet is komen vast te staan. Voor zover [appellanten] met grief I opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat vast staat dat de huur over december 2006 niet is betaald, faalt de grief derhalve.
3.5 De vordering van [geïntimeerde] heeft verder betrekking op onroerendezaakbelasting, reinigingsheffing, hondenbelasting en incassokosten. Voor het één op één doorbelasten van op naam van [geïntimeerde] gestelde overheidsheffingen (onroerende¬zaakbelasting, reinigingsheffing en hondenbelasting) biedt de huurovereenkomst, anders dan [geïntimeerde] stelt, echter geen grondslag. Hetzelfde geldt voor de gevorderde "incasso kosten hond […]" en "incasso kosten tekenen van minderjarige 3 keer". Voor zover de vordering mede betrekking heeft op buitengerechtelijke incassowerkzaamheden met betrekking tot de achterstallige huur, heeft [geïntimeerde] nagelaten te stellen waaruit deze werkzaamheden bestaan, waar dit gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellanten] wel op zijn weg had gelegen. In zoverre komt de vordering van [geïntimeerde] derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
3.6 Voor zover [appellanten] met grief I voor het overige aan de orde stellen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de stellingen van [geïntimeerde] onbetwist hebben gelaten, omdat hun conclusie van repliek in oppositie - naar zij stellen - in het ongerede is geraakt, hebben zij bij verdere bespreking daarvan geen belang. Hun stellingen inclusief alle producties zijn in dit hoger beroep immers ten gronde beoordeeld.
3.7 Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis.
slotsom
4.1 De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep van 16 juli 2008 dient te worden vernietigd voor zover daarin het verzet ongegrond is verklaard en de bij verstekvonnis van 16 januari 2008 uitgesproken hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.217,19 plus wettelijke rente vanaf 12 februari 2007 in stand is gelaten.
4.2 Doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, zal het hof het verzet in zoverre gegrond verklaren, voormelde beslissing (met uitzondering van de proceskostenveroordeling) vernietigen en [appellanten] hoofdelijk veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.180,00 plus wettelijke rente vanaf 12 februari 2007. Het hof ziet geen aanleiding de in eerste aanleg ten laste van [appellanten] uitgesproken proceskostenveroordelingen aan te tasten omdat deze kosten in overwegende mate zijn veroorzaakt door de proceshouding van [appellanten], namelijk door verstek te laten gaan respectievelijk niet van repliek in oppositie te dienen.
4.3 Aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep op na te melden wijze compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis van 16 juli 2008 zover daarin het verzet ongegrond is verklaard en de bij verstekvonnis van 16 januari 2008 uitgesproken hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.217,19 plus wettelijke rente vanaf 12 februari 2007 in stand is gelaten, en bekrachtigt het vonnis van 16 juli 2008 voor het overige,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verzet gegrond, vernietigt het verstekvonnis van 16 januari 2008 voor zover [appellanten] daarbij zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.217,19 plus wettelijke rente vanaf 12 februari 2007, en bevestigt het verstekvonnis van 16 januari 2008 voor het overige;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.180,00 ten titel van achterstallige huur over de maanden december 2006 en januari 2007, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten in hoger beroep zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper, en
M.E.L. Fikkers, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.