met betrekking tot de grieven
3.1 Het hof ziet aanleiding om eerst grief II te bespreken. Volgens [appellanten] hebben zij - anders dan de kantonrechter oordeelde - de huurovereenkomst met [geïntimeerde] wel rechtsgeldig opgezegd door een op 12 december 2006 gedateerde brief van die strekking aangetekend te verzenden naar het adres [adres] te [woonplaats], zijnde het door [geïntimeerde] aangegeven correspondentieadres.
3.2 Deze grief slaagt. Uit het door [appellanten] in hoger beroep overgelegde verzendbewijs van TNT Post blijkt dat zij op 14 december 2006 een brief aangetekend (met handtekening retour) hebben verzonden aan GDVA.COM (de naam van het bedrijf van [geïntimeerde]) op het hiervoor in 3.1 vermelde adres. Zoals [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in opppositie in eerste aanleg heeft aangegeven, is dat het juiste adres (en postcode). Het schrijven is door TNT Post op 15 december 2006 op bedoeld adres aangeboden, maar zonder succes. Op grond van de retourkaart van TNT Post, door [appellanten] in eerste aanleg in het geding gebracht, acht het hof aannemelijk dat de postbesteller op 15 december 2006 een afhaalbericht heeft achtergelaten (vgl. HR 8 september 1995, LJN: ZC1797). De brief is echter niet afgehaald en uiteindelijk retour gezonden aan [appellanten] Dat [geïntimeerde] de aangetekende brief niet heeft afgehaald, komt ingevolge art. 3:37 lid 3 BW echter voor zijn rekening en risico, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de opzegging van [appellanten] hem wel heeft bereikt. Op grond hiervan oordeelt het hof dat de huur door [appellanten] medio december 2006 rechtsgeldig is opgezegd. Het voorgaande betekent dat de huurovereenkomst met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van één maand, en gelet op art. 7:271 lid 5 aanhef en onder b BW, op 31 januari 2007 is geëindigd.
3.3 Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep is vervolgens aan de orde of, en zo ja: in hoeverre, de vordering van [geïntimeerde] niettemin voor toewijzing in aanmerking komt. Uit hetgeen in 3.2 is overwogen vloeit voort dat [appellanten] de huur over februari 2007 niet verschuldigd zijn. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de huur over januari 2007 niet is betaald, zodat het op die maand betrekking hebbende huurbedrag van € 590,00 toewijsbaar is.
3.4 Dat de huur over december 2006 is betaald, zoals [appellanten] stellen, is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [appellanten] de bewijslast. [appellanten] hebben gewezen op de door [geïntimeerde] medio december 2006 opgestelde factuur, waaruit volgens hen blijkt dat een daarin opgenomen bedrag van € 590,00 betrekking heeft op de huur van januari 2007. [appellanten] menen dat hieruit kan worden afgeleid dat zij de huur over december 2006 reeds bij vooruitbetaling hebben voldaan. De vraag of dit een begin van bewijs oplevert, beantwoordt het hof evenwel ontkennend. Een betalingsbewijs of kwitantie met betrekking tot de huur over december 2006 hebben [appellanten] niet overgelegd. Aangezien een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt, oordeelt het hof dat de gestelde betaling niet is komen vast te staan. Voor zover [appellanten] met grief I opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat vast staat dat de huur over december 2006 niet is betaald, faalt de grief derhalve.
3.5 De vordering van [geïntimeerde] heeft verder betrekking op onroerendezaakbelasting, reinigingsheffing, hondenbelasting en incassokosten. Voor het één op één doorbelasten van op naam van [geïntimeerde] gestelde overheidsheffingen (onroerende¬zaakbelasting, reinigingsheffing en hondenbelasting) biedt de huurovereenkomst, anders dan [geïntimeerde] stelt, echter geen grondslag. Hetzelfde geldt voor de gevorderde "incasso kosten hond […]" en "incasso kosten tekenen van minderjarige 3 keer". Voor zover de vordering mede betrekking heeft op buitengerechtelijke incassowerkzaamheden met betrekking tot de achterstallige huur, heeft [geïntimeerde] nagelaten te stellen waaruit deze werkzaamheden bestaan, waar dit gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellanten] wel op zijn weg had gelegen. In zoverre komt de vordering van [geïntimeerde] derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
3.6 Voor zover [appellanten] met grief I voor het overige aan de orde stellen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de stellingen van [geïntimeerde] onbetwist hebben gelaten, omdat hun conclusie van repliek in oppositie - naar zij stellen - in het ongerede is geraakt, hebben zij bij verdere bespreking daarvan geen belang. Hun stellingen inclusief alle producties zijn in dit hoger beroep immers ten gronde beoordeeld.
3.7 Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis.