ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5844

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.389/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij afgebroken onderhandelingen over de verkoop van uniformen voor een trompettenkorps

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 mei 2011, staat de vraag centraal of de appellante, een vereniging die uniformen voor een trompettenkorps wilde verkopen, recht heeft op schadevergoeding na het afbreken van onderhandelingen door de geïntimeerde, het Kamper Trompetter Korps (KTK). De onderhandelingen betroffen de verkoop van basistunieken en de bijbehorende versierselen. De appellante had een offerte uitgebracht op 5 juli 2007, maar er was onduidelijkheid over de aanvaarding van deze offerte door KTK. Het hof oordeelt dat er geen volledige overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de versierselen en verdere aankleding van het uniform nog onderwerp van discussie waren. De appellante had de bewijslast om aan te tonen dat KTK de offerte zonder voorbehoud had aanvaard, maar slaagde hier niet in. Het hof concludeert dat de onderhandelingen nog niet in een vergevorderd stadium waren en dat KTK het recht had om deze af te breken zonder schadevergoeding aan de appellante te verschuldigen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarbij de vordering van de appellante tot schadevergoeding werd afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan de zijde van KTK begroot op € 2.109,-, inclusief advocaatkosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 mei 2011
Zaaknummer 200.026.389/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Kamper Trompetter Korps,
gevestigd te Kampen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: KTK,
advocaat: mr. J.D. Witteveen, kantoorhoudende te Zwolle.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 2 februari 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Op de zitting van 27 mei 2010 zijn van de zijde van [appellante] drie getuigen gehoord en ter zitting van 13 juli 2010 zijn van de zijde van KTK vier getuigen gehoord;
Vervolgens is door [appellante] een memorie na enquête genomen waarop door KTK een antwoordmemorie na enquête is genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In het arrest van 2 februari 2010 heeft het hof geoordeeld dat de grieven I t/m IV falen. De primair gevorderde ontbinding plus schadevergoeding is dan ook niet toewijsbaar. Ter beoordeling ligt nog voor grief V die ziet op de afwijzing door de rechtbank van de subsidiaire vordering tot vergoeding van het negatief contractsbelang (€ 5.000,-) op grond van afgebroken onderhandelingen.
2. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen verplicht is haar gedrag mede door de gerechtvaardigde belangen van de andere partij te laten bepalen. In dat licht bezien staat dat het ieder der partijen vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, LJN: AT7337, NJ 2005, 467).
3. In het arrest van 2 februari 2010 heeft het hof aan [appellante] bewijs opgedragen van haar in dit verband relevante stelling dat KTK tijdens het telefoongesprek tussen partijen op 21 november 2007 dan wel tijdens de bijeenkomst van partijen op 23 november 2007 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de door [appellante] aan KTK uitgebrachte offerte van 5 juli 2007 heeft aanvaard.
4. Daartoe heeft [appellante] als getuigen doen horen: [getuige 1] (styliste in dienst van [appellante]), [getuige 2] (commissaris van [appellante]) en [directeur] (indirect directeur-grootaandeelhouder van [appellante]). [directeur] zal hierna met voorletters worden aangeduid ter onderscheiding van de door hem bestuurde vennootschap [appellante] (appellant). Het KTK heeft als getuigen doen horen: [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], destijds alle vier bestuursleden van het KTK.
5. [directeur] is indirect statutair directeur van appellante en is bevoegd deze in rechte te vertegenwoordigen. Het hof zal hem daarom aanmerken als partijgetuige in de zin van art. 164 Rv, wat betekent dat aan zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van partij [appellante] kan worden ontleend, indien er verder geen ander bewijs is dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat dit de verklaring van [directeur] voldoende geloofwaardig maakt.
6. Op 21 november heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [directeur] en [getuige 3] (destijds secretaris van het bestuur van het KTK).
[directeur] heeft verklaard dat volgens [getuige 3] de pantalon van het uniform akkoord was maar dat hij aan het uniform als geheel nog wijzigingen wenste. [directeur] merkte op dat hij wel een model wilde maken maar dat de order dan wel bij [appellante] geplaatst moest worden, [getuige 3] heeft, aldus [directeur], daarop meegedeeld dat de prijs akkoord was en dat de order bij [appellante] geplaatst zou worden. Aan de zijde van [directeur] luisterde naar zeggen van [getuige 1] deze getuige mee met het telefoongesprek via de luidspreker in de telefoon. Zij heeft verklaard dat zijdens het KTK is gezegd dat deze 'in principe akkoord' ging met de prijs in de offerte van 5 juli 2007. Tijdens het gesprek heeft [getuige 1] als notitie gemaakt 'prijsopgaaf sturen', dit aldus [getuige 1], omdat gesproken werd over wijzigingen aan het uniform en een op basis daarvan te berekenen prijs. [getuige 2] heeft over de inhoud van het telefoongesprek niets verklaard. [getuige 3] heeft verklaard dat gesproken is over op en aan het uniform aan te brengen details en dat over de offerte van juli 2007 niet of nauwelijks gesproken is omdat er ten aanzien van het basisuniform niet veel onduidelijkheden waren. [getuige 3] heeft verklaard dat door hem niet is gezegd dat de prijsstelling in de offerte van juli 2007 akkoord was.
Op 23 november 2007 vond in de bedrijfsruimte van [appellante] een gesprek plaats waarbij [directeur], [getuige 2] en [getuige 1] aanwezig waren, alsmede [getuige 3], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 4]. [directeur] heeft verklaard dat nogmaals is gezegd dat de offerte van 5 juli 2007 akkoord was maar dat nog moest worden gesproken over een aantal extra attributen, die geen onderdeel van het uniform waren en waarvoor een nadere prijsopgave zou worden gedaan. Niet duidelijk is hoe zich dit verhoudt tot zijn verklaring dat op 21 november 2007 is gesproken over wijzigingen aan het uniform zelf. Volgens [getuige 1] werd gesproken over mouwkappen en een sjerp of een tailleband. Vervolgens zou dan opnieuw een prijsopgaaf worden gedaan. Ook [getuige 2], die bij het gesprek aanwezig was, heeft verklaard dat de offerte van 5 juli 2007 akkoord was en dat voornamelijk gesproken werd over extra's waarvoor nader geoffreerd zou worden.
7. Naar het oordeel van het hof volgt uit de verklaringen dat zowel in het telefoongesprek als tijdens de bijeenkomst de vertegenwoordigers van partijen voornamelijk hebben gesproken over de nadere details van het uniform en dat over het basistuniek en de daarvoor geoffreerde prijs nauwelijks discussie bestond. Kennelijk was er over dat onderdeel van de afspraken voldoende duidelijkheid. In zoverre heeft [appellante] het gelijk aan haar zijde. Aan [appellante] was echter opgedragen te bewijzen dat de offerte van 5 juli 2007 door het KTK uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is aanvaard.
8. De verklaringen van de getuigen zijn gelijkluidend op het punt dat voor de versierselen en aankleding van het basistuniek nog geoffreerd moest worden. Beide partijen gaan er daarbij vanuit dat een uniform pas compleet is door die versierselen en aankleding. Door [appellante] is gesteld dat deze onderdelen niet tot het uniform zelf behoren maar het KTK heeft dat weersproken. Het hof begrijpt de bestreden stelling van [appellante] in die zin dat bedoeld is dat de versierselen en aankleding niet behoren tot 'het basistuniek'.
9. De versierselen en aankleding waren derhalve nog een punt van discussie en op grond van de uitkomst daarvan diende de totaalprijs nog te worden berekend. Of deze uiteindelijke prijs voor het KTK aanvaardbaar zou zijn, stond niet vast. Niet ter discussie stond dat het KTK (complete) uniformen wilde kopen en geen kale basistunieken. Zulks ligt ook voor de hand daar uit de stellingen van partijen, bevestigd door de getuigenverklaringen, volgt dat juist de versierselen en details een uniform onderscheidend en compleet maken.
10. Een basistuniek mag een belangrijk onderdeel van het samen te stellen uniform zijn, zij kan echter ook bij andere kleermakers worden gekocht. Dat het basistuniek niet meer ter discussie stond, was daarmee een noodzakelijke tussenstap om tot een compleet uniform te komen. Van een onvoorwaardelijke aanvaarding van de offerte van 5 juli 2007 in die zin dat het KTK hoe dan ook basistunieken bij [appellante] zou bestellen, ongeacht welke versierselen en aankleding daarop zouden worden aangebracht en ongeacht de prijs daarvoor is uit de getuigenverklaringen niet gebleken. Aldus is [appellante] niet in het haar opgedragen bewijs geslaagd.
11. De conclusie dient daarom te zijn dat de onderhandelingen nog niet in een zo vergevorderd stadium waren gekomen, dat het afbreken daarvan in de gegeven omstandigheden niet langer aan het KTK vrijstond zonder dat zij aan [appellante] de door deze partij geleden schade zou moeten vergoeden.
12. Grief V faalt, zodat ook de vordering gebaseerd op het voortijdig afbreken van de onderhandelingen dient te worden afgewezen.
Slotsom
Nu alle grieven falen, dient het bestreden vonnis van 17 december 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep (2,5, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van het KTK tot aan deze uitspraak op € 529,- aan verschotten en € 1.580,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M. Zandbergen en G. Van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 mei 2011 in bijzijn van de griffier.