ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5312

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.804/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van huurkoop- en financieringsovereenkomst door echtgenote van huurkoper

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een huurkoopovereenkomst en een financieringsovereenkomst. De appellant, [appellant], en zijn echtgenote, [Y], waren betrokken bij een geschil met RCI Financial Services B.V. (hierna: RFS) over een autofinancieringsovereenkomst die op 22 februari 2008 was ondertekend. De echtgenote van de appellant stelde dat de overeenkomst nietig was omdat deze zonder haar instemming was aangegaan, wat volgens artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek vereist is. Het hof oordeelde dat de huurkoopovereenkomst betrekking had op een bedrijfsauto en dat de appellant geen eigen onderneming had, waardoor de toestemming van zijn echtgenote noodzakelijk was. Het hof verwierp het verweer van RFS dat de toestemming niet vereist was omdat het om een bedrijfsauto ging. Het hof concludeerde dat de huurkoopovereenkomst niet in stand kon blijven, wat ook gevolgen had voor de financieringsovereenkomst. De vordering van RFS werd afgewezen en het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. RFS werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 mei 2011
Zaaknummer 200.068.804/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: J. de Ruiter, kantoorhoudende te Kampen,
tegen
RCI Financial Services B.V. h.o.d.n. Renault Financial Services,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: RFS,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst, kantoorhoudende te Schiphol.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 25 januari 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De in genoemd arrest bevolen comparitie van partijen heeft op 23 maart 2011 plaats gevonden. Van het aldaar verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben arrest verzocht op het griffiedossier.
De verdere beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave door de kantonrechter van de vaststaande feiten in overweging 3. van het bestreden vonnis zijn geen grieven gericht, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Het hof zal deze feiten herhalen aangevuld met enige feiten die eveneens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [appellant] heeft op 22 februari 2008 een overeenkomst ondertekend. In de kop van het contract staat vermeld:
Autofinancieringsovereenkomst.
(…)
Object: RENAULT Kangoo Express 1.5dci
(…) Hierna te noemen: "het Object"
Ondergetekenden
A(1) mevrouw [Y] adres: (…) te [woonplaats] en A (2) Dhr. [appellant] adres: (…) [woonplaats], Hierna samen te noemen : "Client"
EN
B. Dealer: [de dealer] te Hilversum, (…) Hierna te noemen: "Dealer"
C. Renault Financial Services (…) Hierna te noemen: "RFS. "
VERKLAREN DE NAVOLGENDE OVEREENKOMST TE ZIJN AANGEGAAN:
Ook [Y], [de dealer] (hierna: [de dealer]) en RFS hebben de overeenkomst ondertekend.
1.2. Art. 1 van de overeenkomst luidt:
VERKOOP VAN HET OBJECT: Hierbij huurverkoopt en stelt Dealer tot beschikking aan Client, gelijk Client hierbij huurkoopt en in ontvangst neemt van Dealer het Object. Met inachtneming van het met Client overeengekomene, draagt Dealer hierbij over aan RFS en aanvaardt RFS hierbij van Dealer de door Dealer voorbehouden eigendom van het Object, welke overdracht hierbij door Client wordt erkend overeenkomstig het bepaalde in art. 3: 115 sub c van het Burgerlijk Wetboek.
1.3. Art. 2 van de overeenkomst luidt:
PRIJS VAN HET OBJECT:
De prijs van het Object is als volgt tussen Client en Dealer bepaald:
(a) contante prijs EUR 11.085,47
(…)
(f) kredietsom EUR 11.085,47
(g) kredietvergoeding EUR 3.174,73
(…)
(i) totaal aan RFS te betalen bedrag EUR 14.260,20
[appellant] en mevrouw [Y] (hierna: [Y]) hebben zich verplicht om het in artikel
2 (i) genoemde bedrag te voldoen in 60 maandelijkse termijnen elk groot € 237,67 en voor het eerst verschuldigd op 15 mei 2008.
In het contract staat verder vermeld:
De betaling van de maandelijkse termijnen geschiedt, tot wederopzegging, door middel van automatische incasso van rekeningnummer 66 67 34 356.
Op de overeenkomst waren de algemene voorwaarden van RFS inzake autofinanciering en privé lease van toepassing.
1.4. De onderhavige auto Renault Kangoo Express is een bedrijfswagen.
1.5. [de dealer] heeft aan LUNCH PUNT V.O.F. te Dronten een factuur d.d.
15 februari 2008 met betrekking tot genoemde auto gezonden. Het te betalen bedrag bedroeg exclusief BTW € 11.085,47 en inclusief BTW € 13.190,00. De onderneming Lunch Punt werd in februari 2008 gedreven door de heer [X] (hierna: [X]).
Het rekeningnummer 66 67 34 356 dat in het hiervoor onder 1.1. vermelde contract is genoemd, was het nummer van de bankrekening van [X].
1.6. [X] heeft genoemde Renault in het kader van zijn onderneming gebruikt. De auto is na een ongeval verloren gegaan. De bergingskosten waren hoger dan de restwaarde van de auto. De auto was niet verzekerd.
1.7. [appellant] was ten tijde van het ondertekenen van het contract van 22 februari 2008 gehuwd. [appellant] is gemeenteambtenaar en heeft nimmer een eigen onderneming gedreven.
1.8. De echtgenote van [appellant] ([de echtgenote van appellant]) heeft bij brieven van 5 augustus 2010 en 2 januari 2011 gericht aan respectievelijk RFS en [de dealer] een beroep gedaan op de nietigheid van de overeenkomst van autofinanciering van
22 februari 2008 omdat de overeenkomst zonder haar instemming is aangegaan.
1.9. [de dealer], thans geheten [B.V. Z], heeft de echtgenote van [appellant] bij brief van 13 januari 2011 als volgt geantwoord:
(…) In uw brief refereert u aan een overeenkomst van autofinanciering. Voor aanpassingen in de overeenkomst van autofinanciering verwijzen wij u naar de financieringsmaatschappij waarmee een overkomst is aangegaan.
Wij kunnen dan ook, voor het in de brief gestelde, inhoudelijk niet reageren. (…)
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. RFS heeft bij dagvaarding van 4 november 2009 van [appellant] en [Y] betaling gevorderd van het bedrag van € 12.181,34 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2009, de incassokosten ad 1.827,20 en de proceskosten.
2.1. RFS heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] en [Y] in gebreke zijn gebleven met de betaling van de overeengekomen termijnen. Na wijziging van de eis heeft RFS aan hoofdsom een bedrag van € 12.597,84 gevorderd.
2.2. [appellant] en [Y] hebben de vordering betwist en daartoe aangevoerd dat zij alleen borg hebben gestaan voor [X].
2.3. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] en [Y] aan de verplichtingen op grond van de autofinancieringsovereenkomst gebonden zijn en de vordering van RFS toegewezen met veroordeling van [appellant] en [Y] in de kosten van de procedure.
Met betrekking tot de grieven
3. [appellant] is in grief I opgekomen tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] op 22 februari 2008 een autofinancieringsovereenkomst heeft ondertekend en daartoe aangevoerd dat voor deze rechtshandeling op grond van art. 1: 88 BW de toestemming van de huwelijkspartner is vereist. De echtgenote van [appellant] heeft deze rechtshandelingen bij brieven van 5 augustus 2010 en 2 januari 2011, gericht aan [de dealer] respectievelijk RFS, vernietigd.
4. Het hof begrijpt deze grief aldus dat niet wordt opgekomen tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter maar dat wordt aangevoerd dat de echtgenote van [appellant] met een beroep op art. 1: 88 BW de overeenkomst alsnog heeft vernietigd.
5. RFS heeft deze stelling van [appellant] betwist en daartoe aangevoerd dat de auto een bedrijfsauto is en dus bestemd was om te worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf. Voorts heeft RFS gesteld dat [appellant] tezamen met [Y] de huurkoopovereenkomst met de Dealer is aangegaan maar dat tussen haar en [appellant] tezamen met [Y] alleen een financieringsovereenkomst tot stand is gekomen. [appellant] kon de financieringsovereenkomst aangaan zonder voorafgaande toestemming van zijn echtgenote nu deze overeenkomst niet onder het bereik van art. 1: 88 BW valt, aldus RFS.
6. Van belang is dat de onderhavige huurkoopovereenkomst een bedrijfsauto betreft. Als niet betwist staat vast dat deze bedrijfsauto niet door [appellant] ten behoeve van de normale uitoefening van zijn eigen beroep of bedrijf werd gebruikt; [appellant] had immers geen eigen beroep of bedrijf als bedoeld in art. 1: 88 BW. [appellant] had derhalve in beginsel de toestemming van zijn echtgenote nodig voor het aangaan van de huurkoopovereenkomst. Voor zover RFS heeft willen aanvoeren dat de toestemming van de echtgenote van [appellant] niet was vereist, althans dat de echtgenote van [appellant] geen beroep op de nietigheid van de huurkoopovereenkomst kan doen nu het om een bedrijfsauto gaat, wordt overwogen dat deze toestemming alleen dan niet was vereist indien [de dealer] grond had om aan te nemen dat de bedrijfsauto bestemd was om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het beroep of het bedrijf van [appellant] (HR 18-4-1969, LJN AC4923, NJ 1969, 280). Daartoe is de door [appellant] geschetste en door RFS niet weersproken gang van zaken relevant. [appellant] heeft erop gewezen dat [X] de bedrijfsauto zonder enigerlei medewerking van [appellant] en [Y] heeft "aangeschaft" ten behoeve van zijn onderneming Lunch Punt, dat [appellant] en [Y] niet betrokken zijn geweest bij de bespreking tussen [de dealer] en [X] over de wijze waarop de auto zou moeten worden betaald, dat het rekeningnummer op de overeenkomst van
22 februari 2008 dat van [X] is en dat de auto nimmer feitelijk door [de dealer] aan [appellant] en/of [Y] ter beschikking is gesteld. Ook is van belang dat de factuur van 15 februari 2008 ten name van Lunch Punt V.O.F. is gesteld en dat uit de overeenkomst van 22 februari 2008 in het geheel niet blijkt dat [appellant] en/of [Y] vennoten van Lunch Punt V.O.F. zijn. [de dealer] mocht er dus niet zonder meer vanuit gaan dat de bedrijfsauto (hoofdzakelijk) was bestemd te worden gebruikt voor de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van [appellant] en/of [Y]. Dit verweer van RFS wordt derhalve verworpen.
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de echtgenote van [appellant] terecht een beroep op de vernietiging van de huurkoopovereenkomst heeft gedaan. De vraag is wat deze vernietiging betekent voor de positie van RFS, nu RFS heeft gesteld dat zij met [appellant] geen huurkoop- maar een financieringsovereenkomst is aangegaan. Het hof zal deze vraag beantwoorden aan de hand van HR 23-1-1998, LJN ZC2555, NJ 1999, 97.
8. RFS heeft terecht aangevoerd dat aan het schriftelijke contract van 22 februari 2008 twee verschillende overeenkomsten ten grondslag liggen. Uit het feit dat zowel de huurkoop- als de financieringsovereenkomst in genoemd contract zijn vastgelegd, blijkt van een nauwe verbondenheid tussen beide overeenkomsten. Voorts is van belang dat [de dealer] de auto in huurkoop aan [appellant] en [Y] heeft verkocht maar in genoemd contract van 22 februari 2008 de door haar voorbehouden eigendom aan RFS heeft overgedragen. Ook uit de handelsnaam van RCI, te weten Renault Financial Services, moet een nauwe verbondenheid van RFS bij de financiering van Renault (bedrijfs)auto's worden afgeleid. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft [appellant], die niet bij de totstandkoming van de overeenkomsten betrokken is geweest, een nauwe verbondenheid tussen beide overeenkomsten mogen verwachten. Dat ook [de dealer] van een nauwe verbondenheid tussen de twee overeenkomsten uitgaat, blijkt uit haar onder 1.9. vermelde brief aan de echtgenote van [appellant]. RFS heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij niet van een nauwe verbondenheid is uitgegaan.
9. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat niet alleen vast staat dat [appellant] in het geheel niet bij de aankoop van de bedrijfsauto betrokken is geweest maar ook dat [appellant] niet wist op welke wijze de auto zou worden gefinancierd. Niet betwist is dat [appellant] contact met RFS heeft opgenomen toen hem duidelijk werd dat RFS voor de financiering van de bedrijfsauto zou zorg dragen. [appellant] had de indruk dat hij zich - ondanks de andersluidende overeenkomst - in feite als borg voor [X] had verbonden.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de vernietiging van de huurkoopovereenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg dat ook de financieringsovereenkomst niet in stand kan blijven.
Grief I slaagt derhalve.
11. Nu zowel de huurkoop- als de financieringsovereenkomst niet in stand blijven, kan RFS jegens [appellant] geen rechten aan deze overeenkomsten ontlenen. De vorderingen van RFS zijn derhalve niet toewijsbaar.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de grieven II tot en met IV bij gebreke van enig belang geen bespreking.
13. Het door RFS gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
De slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van RFS zal alsnog worden afgewezen.
15. RFS zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties met dien verstande dat [appellant] in het geding in eerste aanleg geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt omdat hij in persoon heeft geprocedeerd. Het geliquideerd salaris van de advocaat zal in hoger beroep worden gesteld op 2 punten, tariefgroep II.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt RFS in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € nihil,
in hoger beroep op € 350,93 aan verschotten en € 1.788,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en
M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 mei 2011 in bijzijn van de griffier.