Beschikking d.d. 24 februari 2011
Zaaknummer 200.066.824
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.W.C. Giebels, kantoorhoudende te Nijmegen,
[naam vader],
wonende te [woonplaats] (Italië),
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. de Falco, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 februari 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen [naam kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Italië) en [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2000] te [geboorteplaats] (Italië), vastgesteld, inhoudende dat de vader en de minderjarigen driemaal per jaar omgang hebben, namelijk vijftien dagen in de eerste drie weken van de zomervakantie, tien dagen in de kerstvakantie en vijf dagen in de voorjaarsvakantie, waarbij de moeder met de kinderen naar Italië gaat, de kosten van reis en verblijf door partijen bij helfte worden gedeeld en het eerste contact zal plaatsvinden in de zomervakantie 2010, waarbij partijen een opbouw moeten afspreken. Daarnaast heeft de rechtbank de moeder bevolen zich te houden aan de uit de wet voortvloeiende plicht de vader te informeren over belangrijke ontwikkelingen in het leven van [kind 1] en [kind 2], alsmede, conform de beslissing van 21 april 2008 van het "Tribunale di Enna" te Italië (hierna: rechtbank Enna), [kind 1] en [kind 2] uiterlijk vanaf 1 april 2010 lessen in de Italiaanse taal te laten volgen en deze voort te zetten. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder dat zij alleen met het gezag wordt belast, afgewezen. Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de vader om dwangsommen te verbinden aan de omgangsregeling, de informatieplicht en de verplichting van de moeder om [kind 1] en [kind 2] lessen in de Italiaanse taal te laten volgen, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 21 mei 2010, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 23 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat:
- de moeder alleen met het gezag over [kind 1] en [kind 2] wordt belast;
- in het kader van het vaststellen van een zorgregeling de Raad voor de Kinderbescherming wordt verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor contact tussen [kind 1] en [kind 2] en hun vader en dat het tot stand te brengen contact in beginsel zal worden begeleid door Bureau Jeugdzorg of een andere instantie en het contact langzaam wordt opgebouwd;
- de kosten van de omgangsregeling volledig voor rekening van de vader komen.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 25 juni 2010, heeft de vader - voor zover hier van belang - het verzoek bestreden en verzocht de moeder in al haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen.
Tevens heeft de vader bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin primair verzocht de beschikking van 23 februari 2010 te vernietigen en subsidiair de beschikking van 23 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende, uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg afgewezen verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, althans zodanig te bepalen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, en zowel primair als subsidiair a) de moeder te bevelen haar medewerking te verlenen aan de vastgestelde omgang, aan de vader informatie over de kinderen te verstrekken en de verplichting omtrent de taallessen van de kinderen na te komen; in alle gevallen op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan het bevel te voldoen, met een maximum van € 50.000,- per geval, b) de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 10 augustus 2010, heeft de moeder het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 14 juni 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de raad), een brief, met bijlagen, van 20 december 2010 van mr. De Falco en een brief, met bijlagen, van 22 december 2010 van mr. Giebels.
Ter zitting van 6 januari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, mr. Giebels en mr. De Falco. De man is -met kennisgeving daarvan- niet ter zitting verschenen.
Voorafgaand aan de zitting is de minderjarige [kind 1] gehoord door een raadsheer-commissaris.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Partijen zijn op [1996] in de gemeente Laren met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de thans nog minderjarige [kind 1] en [kind 2] geboren.
2. Op 15 oktober 2003 heeft de moeder bij de rechtbank Enna een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend.
3. De moeder verblijft met toestemming van de rechtbank Enna sinds juli 2004 met [kind 1] en [kind 2] in Nederland.
4. Bij uitspraak van 21 april 2008 heeft de rechtbank Enna de scheiding van tafel en bed van partijen uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank Enna tevens beslissingen genomen over (onder meer) het gezag over [kind 1] en [kind 2], het hoofdverblijf van de minderjarigen en de omgang tussen de vader en hen.
5. Tegen deze uitspraak heeft de moeder op 20 juli 2008 hoger beroep ingesteld bij het ''Corte di Appello di Caltanissetta'' te Italië (hierna: gerechtshof Caltanissetta). Primair heeft de moeder het gerechtshof Caltanissetta verzocht om het geschil -voor zover het betrekking heeft op kwesties betreffende de (verhoudingen tussen de ouders en de) minderjarigen kinderen- te verwijzen naar de Nederlandse rechterlijke autoriteit.
6. Het gerechtshof Caltanisetta heeft op 9 april 2009 het primaire verzoek van de moeder toegewezen en met toepassing van artikel 15 Brussel II bis de beslissingen omtrent de toewijzing van [kind 1] en [kind 2] aan de ouders en de omgang aangehouden en partijen uitgenodigd de zaak binnen drie maanden aanhangig te maken bij de bevoegde Nederlandse gerechtelijke autoriteit.
7. Bij inleidend verzoekschrift van 8 juli 2009 heeft de moeder de rechtbank (onder meer) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, conform artikel 15, vijfde lid Brussel II bis binnen zes weken na de ontvangst van dit verzoek de bevoegdheid te aanvaarden om met betrekking tot [kind 1] en [kind 2] beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang.
8. De vader heeft verweer gevoerd en tevens een zelfstandig verzoek ingediend. Hij heeft daarbij (onder meer) aangegeven dat hij, gelet op het arrest van het gerechtshof Caltanissetta, de bevoegdheid van de rechtbank om van het verzoek van de moeder kennis te nemen aanvaardt.
9. Bij tussenbeschikking van 19 augustus 2009 heeft de rechtbank haar bevoegdheid om met betrekking tot [kind 1] en [kind 2] beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang voorlopig aanvaard.
10. Bij arrest van 2 februari 2010 van het gerechtshof Arnhem is in het hoger beroep van de moeder tegen het vonnis in kort geding van 17 maart 2009 van de rechtbank (onder meer) de tenuitvoerlegging van de door de rechtbank Enna vastgestelde omgangsregeling geschorst voor zover deze in Italië zal hebben plaats te vinden. Tevens is bepaald dat de dwangsomveroordeling slechts zal gelden indien de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het gedeelte van de omgangsregeling dat in Nederland moet worden uitgevoerd.
11. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
De overwegingen
Ten aanzien van zowel het gezag als de omgang
12. Tussen partijen is allereerst in geschil of de verzoeken op basis van artikel 1:253n BW (beëindiging gezamenlijk gezag) en artikel 1:377e BW (wijziging omgangsregeling) danwel op basis van artikel 1:251a BW (eenhoofdig gezag na scheiding) en artikel 1:253a BW (recht op omgang) dienen te worden beoordeeld. De vader heeft dienaangaande aangevoerd dat de rechtbank Enna hierover reeds een beslissing heeft gegeven, zodat in de onderhavige zaak eerst ter beoordeling voorligt of er sedert die beslissing sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw heeft naar voren gebracht dat -gelet op de aanvaarding van de rechtbank van haar bevoegdheid na verwijzing door het gerechtshof Caltanissetta en de aanvaarding van die bevoegdheid van partijen- de zaak in volle omvang opnieuw dient te worden beoordeeld.
13. Het hof overweegt het volgende. Weliswaar heeft de rechtbank Enna in haar uitspraak van 21 april 2008 een beslissing omtrent het gezag en de omgang genomen, maar tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Caltanissetta. Het gerechtshof Caltanissetta heeft vervolgens de beslissingen omtrent het gezag en de omgang in het belang van het kind aangehouden en partijen uitgenodigd de zaak binnen drie maanden aanhangig te maken bij de bevoegde Nederlandse gerechtelijke autoriteit, aangezien de Nederlandse rechter gelet op de bijzondere band van de minderjarigen met Nederland beter in staat is de zaak te behandelen. De rechtbank heeft daarop met instemming van partijen haar bevoegdheid aanvaard en een beslissing ten aanzien van het gezag en de omgang genomen. Het voorgaande betekent dat de uitspraak van 21 april 2008 van de rechtbank Enna niet onherroepelijk is geworden. De rechtbank heeft het geschil betreffende het gezag en de omgang -zoals ook door haar overwogen onder punt 4.2 en anders dan de vader afleidt uit de overwegingen onder 6.3 en 6.4- dan ook terecht in volle omvang getoetst
Ten aanzien van het gezag
14. Op grond van artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
15. Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van de minderjarige het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend.
16. Het hof is van oordeel dat is gebleken dat de communicatieproblemen tussen de ouders in dit geval zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat [kind 1] en [kind 2] klem of verloren zullen raken tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Naar het oordeel van het hof is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
17. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen gedurende een lange periode ernstig is verstoord. De moeder en de vader zijn sinds hun uiteengaan in een voortdurende en hevige onderlinge strijd verwikkeld. Ondanks de goede bedoelingen van partijen is nog steeds geen goede basis voor communicatie tot stand gekomen. Mede als gevolg van de ernstig verstoorde communicatie hebben de minderjarigen hun vader de afgelopen jaren met lange tussenpozen niet of nauwelijks gezien. [kind 1] en [kind 2] hebben inmiddels hun vader voor het laatst een aantal keren in januari 2009 in een omgangshuis ontmoet.
18. Naar het oordeel van het hof heeft de jarenlange slechte verstandhouding tussen de ouders een zeer negatieve weerslag op [kind 1] en [kind 2]. Uit de rapportage van 26 januari 2009 over de omgangsbegeleiding in het omgangshuis blijkt dat [kind 1] en [kind 2] boos zijn op hun vader, omdat hij hun moeder nare brieven heeft geschreven en hun moeder dwingt veel geld uit te geven aan rechtszaken, waardoor [kind 1] en [kind 2] (over enige tijd) geen muzieklessen meer kunnen volgen of niet meer kunnen sporten. Ook is naar voren gekomen dat [kind 1] en [kind 2] zich niet door hun vader gehoord voelden op het moment dat zij aangaven hoe boos, bang en verdrietig zij zijn over de rechtszaken tussen de ouders, de dreiging om naar de vader te moeten zonder hun moeder en hun gebrek aan vertrouwen in hun vader, waardoor zij steeds bozer en verdrietiger werden.
19. Daarnaast komt uit de rapportage van 18 mei 2009 (naar aanleiding van een psychodiagnostisch onderzoek van orthopedagoog/gz-psycholoog drs. B.W.F.M. Spijkers) naar voren dat [kind 1] aangeeft veel spanning te ervaren en weinig emotioneel stabiel te zijn. Er komt een verhoogd risico naar voren op een posttraumatische en acute stressstoornis. Uit het diagnostiekverslag van 12 april 2010 van orthopedagoog drs. E.M. Rentinck van Bosman GGZ komt naar voren dat [kind 1] veel onveiligheid en spanning heeft ervaren ten aanzien van de echtscheiding van zijn ouders. Ook thans beleeft hij de situatie tussen de ouders als onveilig en onstabiel. [kind 1] laat stemmingsklachten en angsten zien, die hiermee sterk lijken samen te hangen, hetgeen passend is bij een aanpassingsstoornis met een gemengd depressieve en angstige stemming. Volgens drs. Rentinck is het zeer belangrijk dat [kind 1] rust en veiligheid gaat ervaren in zijn thuissituatie. Uit het analyseverslag van 8 juli 2010 van Bureau Jeugdzorg blijkt dat [kind 1] een laag zelfbeeld heeft en faalangstig is. Door Bureau Jeugdzorg is een indicatie voor een deeltijd dagbehandeling van [kind 1] afgegeven.
20. Voor zover de vader heeft willen aanvoeren dat de rapporten van drs. Spijkers, Bosman GGZ en BJZ ondeugdelijk tot stand zijn gekomen, is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de vader niet bij de onderzoeken is betrokken, de rapporten niet ondeugdelijk maakt. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat de rapporten ondeugdelijk of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Bovendien heeft de vader in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om alsnog zijn reactie kenbaar te maken en heeft het hof deze ook in zijn beoordeling betrokken.
21. Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag over hen wordt belast.
Ten aanzien van de omgang
22. Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen ten aanzien van de omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2], zodat er geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten, zoals door de moeder is verzocht.
23. Ingevolge artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
24. Uit de rapportage over de omgangsbegeleiding in het omgangshuis van 26 januari 2009 komt naar voren dat zowel [kind 1] als [kind 2] bang zijn voor de vader en hem niet meer willen zien. Vooral [kind 2] was bang dat de vader hen wil meenemen naar Italië. [kind 1] en [kind 2] wilden tijdens de omgangsmomenten geen lichamelijk contact met de vader en wilden niet naast hem zitten. Zij ervaarden gevoelens van onveiligheid ten opzichte van hun vader en trokken zich steeds weer terug, wanneer het onderlinge contact meer ontspannen werd. Met name wanneer [kind 1] en [kind 2] af en toe wel leuke momenten met de vader hadden, waren ze bang dat de vader zou denken dat ze hem wel zouden kunnen bezoeken in Italië.
25. Daarnaast komt uit voornoemde rapportage van Spijkers naar voren dat bij [kind 1] de angst bestaat dat hij contact moet onderhouden met zijn vader. Op de vraag welke drie wensen hij heeft, heeft hij onder meer geantwoord dat hij wil dat zijn vader ophoudt, onder andere met het sturen van rare brieven. Volgens drs. Rentinck is het zeer belangrijk dat [kind 1] zelf controle heeft over het contact met zijn vader.
26. Bovendien heeft [kind 1], die thans dertien jaar is, tijdens het verhoor door een raadsheer-commissaris van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn vader doen blijken. Hij heeft aangegeven dat hij de vader niet meer wil zien en dat hij wil dat er na zeven jaar een einde komt aan de ruzies tussen de ouders. Hij ziet het contact met zijn vader als een verplichting. De omgang met zijn vader in het omgangshuis heeft hij niet als prettig ervaren. Als hij eraan denkt om contact te hebben met zijn vader, wordt hij duizelig.
27. Hoewel kinderen over het algemeen in hoge mate loyaal zijn aan hun beide ouders, zijn [kind 1] en [kind 2] afwijzend tegenover contact met de vader. In de beladen strijd tussen de ouders hebben zij in feite (noodgedwongen) partij gekozen voor de moeder. Naar het oordeel van het hof kan deze situatie niet ten goede worden veranderd met gedwongen contact tussen de vader en [kind 1] en [kind 2]. [kind 1] en [kind 2] zijn op dit moment het meeste gebaat bij rust en stabiliteit in hun thuissituatie.
28. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat (gedwongen) contact tussen de vader en de minderjarigen een negatieve weerslag op [kind 1] en [kind 2] zal hebben. Het hof acht het vaststellen van een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind 1] en [kind 2].
Ouderschapsonderzoek
29. Het hof ziet geen aanleiding om op dit moment een ouderschapsonderzoek te gelasten, zoals ook door de moeder is verzocht. Gelet op de houding van partijen jegens elkaar is het hof van oordeel dat een ouderschapsonderzoek in het onderhavige geval in deze fase niet zal leiden tot verbetering van de communicatie tussen de ouders. Bovendien betekent een dergelijk onderzoek een extra belasting voor alle betrokkenen, terwijl [kind 1] en [kind 2] nu eerst gebaat zijn bij rust en stabiliteit.
30. Het vorenstaande laat echter de mogelijkheid onverlet dat partijen op termijn en in een vrijwillig kader, wellicht met behulp van Bureau Jeugdzorg, hun gezamenlijke rol als ouders trachten te hervinden. Eerst wanneer de vader en de moeder hun rol als ouders weten te hervinden en in staat zijn hun strijd als ex-partners te staken, kan er ruimte voor [kind 1] en [kind 2] ontstaan om loyaal te zijn aan beide ouders.
Ten aanzien van de informatieplicht
31. Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van hun kind(eren). Op verzoek van een ouder kan de rechter een regeling van de informatieplicht vaststellen.
32. De vader is van mening dat de moeder hem dient te informeren over de ontwikkelingen betreffende [kind 1] en [kind 2]. De moeder heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
33. Nu het recht op omgang aan de vader wordt ontzegd, acht het hof van belang dat een meer gedetailleerde informatieregeling wordt opgelegd dan de rechtbank heeft vastgesteld, zoals hierna in het dictum vermeld.
34. Het hof ziet op dit moment geen reden om een dwangsom op te leggen om de nakoming van de informatieplicht af te dwingen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de moeder zich niet aan de bij deze vast te stellen informatieplicht zal houden.
Taallessen
35. De rechtbank heeft in het kader van de geschillenregeling als bedoeld in artikel 1:253a BW bevolen dat de moeder de minderjarigen lessen in de Italiaanse taal dient te laten volgen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder gehoor heeft gegeven aan dat bevel en [kind 1] en [kind 2] inmiddels taallessen laat volgen. Nu aan de moeder alleen het gezag is toegekend, bestaat er geen rechtsgrond op grond waarvan een dergelijk bevel kan worden gegeven. Hieruit volgt dat er ook geen mogelijkheid bestaat, zoals door de vader verzocht, om een dwangsom op te leggen om af te dwingen dat [kind 1] en [kind 2] Italiaanse taallessen volgen en blijven volgen. Het verzoek van de vader dient reeds hierom te worden afgewezen. Het is nu immers aan de moeder om te bepalen of zij het van belang acht dat de Italiaanse lessen worden voortgezet.
Proceskosten
36. Het hof ziet in het door de vader met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De slotsom
37. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen voor zover het de informatieplicht betreft en opnieuw beslissen zoals hieronder vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze het gezag, de omgang, de informatieplicht betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [naam kind 1], geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Italië), [naam kind 2], geboren op [2000] te [geboorteplaats] (Italië), voortaan aan de moeder toekomt;
bepaalt dat het recht op omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] wordt ontzegd;
bepaalt dat de moeder aan de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk informatie dient te zenden over de ontwikkeling van de minderjarigen, alsmede eenmaal per jaar een recente (school)foto;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, M.P. den Hollander en A.W. Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 februari 2011 in het bijzijn van de griffier.