ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5077

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.573
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heft machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen bij grootouders vaderszijde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de uithuisplaatsing van haar kinderen, die sinds 25 december 2010 bij de grootouders aan vaderszijde verbleven, te beëindigen. De kinderrechter had eerder op 27 januari 2011 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing na meldingen van mishandeling en zorgwekkende opvoedsituaties. Tijdens de zitting op 7 maart 2011 waren de moeder, vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de raad aanwezig, maar de vader was niet verschenen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing zorgvuldig gewogen. De moeder had de kinderen na het uiteengaan met de vader bij zich, maar door een incident met brandwonden bij een van de kinderen was de situatie geëscaleerd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende gronden waren om de uithuisplaatsing te verlengen, aangezien de moeder in staat leek om een stabiel gezinsleven te bieden. De eerdere zorgen over de veiligheid van de kinderen waren niet meer van dien aard dat een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk was.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootouders met onmiddellijke ingang opgeheven. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en de opvoedingssituatie van de kinderen, waarbij de moeder bereid was om samen te werken met de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 maart 2011
Zaaknummer 200.082.573
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. O. Bolluyt,
kantoorhoudende te Almere,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbende:
[naam vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman,
kantoorhoudende te Den Haag.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 januari 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, aan BJZ een machtiging verleend om de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [2006] te [geboorteplaats], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2007] te [geboorteplaats], en [kind 3], geboren op [2009] te [geboorteplaats], met ingang van 28 januari 2011 uit huis te plaatsen in een crisisvoorziening voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 februari 2011, heeft de moeder verzocht de beschikking van 27 januari 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de uithuisplaatsing van (naar het hof begrijpt) [kind 1], [kind 2] en [kind 3] per direct wordt beëindigd.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 maart 2011, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair ongegrond te verklaren met zoveel nodig bekrachtiging van de beschikking van 27 januari 2011; kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een tweetal brieven van 2 respectievelijk 6 maart 2011 met bijlagen, beide van mr. Bolluyt.
Ter zitting van 7 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bolluyt;
- mevrouw A. Meeuwesen en mevrouw B. van Veldhuizen, beiden namens BJZ;
- mevrouw Jager, namens de raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.
De beoordeling
De feiten
1. Na het feitelijk uiteengaan van de vader en de moeder begin 2010 zijn de kinderen
bij de moeder blijven wonen. Sinds 25 december 2010 verblijven zij echter bij
de grootouders (vaderszijde). Op die dag is de vader met [kind 3] naar het
ziekenhuis gegaan, omdat hij na de overdracht door de moeder brandwonden op haar billen had geconstateerd. Achteraf bleek dat [kind 3] zich op kerstavond had gebrand aan een gaskachel bij de moeder thuis. Op 28 december 2010 heeft de vader aangifte gedaan tegen de moeder wegens mishandeling van [kind 3].
2. Naar aanleiding van zorgmeldingen van het ziekenhuis en de politie heeft het
AMK de raad op 30 december 2010 verzocht een onderzoek in te stellen naar de
opvoedingssituatie van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] bij de moeder.
3. Op 31 december 2010 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
Op diezelfde datum heeft de raad zich tot de kinderrechter te Haarlem gewend
met het verzoek [kind 1], [kind 2] en [kind 3] voorlopig voor de duur van drie
maanden onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing
voor vier weken af te geven. Voorts heeft de raad verzocht om voortzetting van de uithuisplaatsing indien het nog in te dienen indicatiebesluit overeenkomt met het oorspronkelijke verzoek tot uithuisplaatsing, zodat de uithuisplaatsing drie maanden zal beslaan.
4. Bij beschikking van 31 december 2010 heeft de kinderrechter te Haarlem de
kinderen voorlopig voor de duur van drie maanden onder toezicht gesteld van BJZ
Noord-Holland en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders
(vaderszijde) verleend voor de duur van vier weken, tot 28 januari 2011.
5. Bij (aanvullend) raadsrapport van 6 januari 2011 heeft de raad de kinderrechter
geadviseerd om de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot
uithuisplaatsing te bekrachtigen.
6. Bij beschikking van 11 januari 2011 heeft de kinderrechter te Haarlem de
voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden en de machtiging
tot uithuisplaatsing tot 28 januari 2011 gehandhaafd. In verband met de
verhuizing van de moeder is bij beschikking van diezelfde datum BJZ Noord-
Holland ontheven van zijn taak en is BJZ Flevoland benoemd tot gezinsvoogdij-
instelling.
7. Op 20 januari 2011 heeft BJZ Flevoland zich tot de kinderrechter te Zwolle-
Lelystad gewend met het verzoek de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1],
[kind 2] en [kind 3] met ingang van 28 januari 2011 te verlengen voor de duur van
de voorlopige ondertoezichtstelling (tot 31 maart 2011).
8. Bij de beschikking waarvan beroep van 27 januari 2011 heeft de kinderrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het appel van de moeder gericht.
De ontvankelijkheid
9. Namens de moeder is aangevoerd dat BJZ niet-ontvankelijk is in het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen, omdat sprake zou zijn van een verkapt appel tegen de beschikking van 11 januari 2011. Tussen 11 januari 2011 en 20 januari 2011 heeft zich geen relevante wijziging van omstandigheden
voorgedaan, aldus de moeder.
10. Ten tijde van zijn beslissing op 11 januari 2011 heeft de kinderrechter te Haarlem geen aanleiding gezien de uithuisplaatsing van de kinderen op dat moment reeds te verlengen tot een periode van drie maanden (tot 31 maart 2011). De kinderrechter heeft de bij beschikking van 31 december 2010 verleende machtiging tot uithuisplaatsing gehandhaafd, te weten tot 28 januari 2011.
11. De kinderrechter te Haarlem heeft de machtiging tot uithuisplaatsing niet beëindigd; hij heeft deze slechts niet verlengd. Alleen in het eerste geval zou de kinderrechter hebben gevonden dat de kinderen terug naar huis hadden gemoeten. Anders dan namens de vrouw is aangevoerd, heeft de kinderrechter dat niet nadrukkelijk geoordeeld of overwogen.
12. In geval van (gedeeltelijke) weigering van de verlenging van een maatregel tot uithuisplaatsing ziet het oordeel van de rechter op de situatie zoals die was ten tijde van zijn beslissing. Indien op het beroep tegen die beslissing niet vóór het verstrijken van de periode waarvoor die maatregel werd verzocht kan worden beslist, staat die beslissing niet in de weg aan het treffen van een maatregel indien nieuwe ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Naast die nieuwe ontwikkelingen moeten alle terzake dienende omstandigheden in aanmerking worden genomen, zonder dat de rechter gebonden is aan oordelen omtrent die omstandigheden in de eerdere beslissing.1
13. Het enkele tijdsverloop, hoe klein ook, is reeds voldoende om nieuwe ontwikkelingen aan te nemen die (een verlenging van) een maatregel tot uithuisplaatsing noodzakelijk maken. Op deze manier wordt voorkomen dat het recht van hoger beroep illusoir wordt als het niet mogelijk is op dit rechtsmiddel een beslissing te verkrijgen vóórdat de geldigheidsduur van de aangevochten beschikking is verstreken.
14. Op grond van het vorenstaande stond het BJZ vrij om negen dagen na de ex nunc-toetsing door de kinderrechter te Haarlem een nieuw verzoek in te dienen bij de kinderrechter te Zwolle-Lelystad.
De overwegingen
15. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen.
16. Uit de stukken, waaronder een drietal raadsrapporten van 31 december 2010,
6 januari 2011 respectievelijk 3 maart 2011 en de behandeling ter zitting, is niet gebleken van gronden die een voortzetting van de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk maken. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder op dit moment in staat is de minderjarigen een stabiel gezinsleven te bieden.
17. De twee zwaarste argumenten die BJZ aan haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten grondslag heeft gelegd waren de wisselende verklaringen van de moeder en de tegenstrijdige verklaringen van de vader en de moeder. Achteraf kan echter worden geconstateerd dat de visie van BJZ over moeders optreden gekleurd lijkt te zijn door de mededelingen en gedragingen van de vader en diens ouders. De rol van de vader en zijn ouders is in de ogen van BJZ bij nader inzien veranderd. De moeder heeft van het begin af aan haar bezwaren geuit tegen de plaatsing van de kinderen bij de grootouders vaderszijde. Ook BJZ ziet nu in dat de plaatsing aldaar geen goede keuze is geweest. Het is duidelijk dat de kinderen daar niet kunnen blijven.
18. Afgezien van de brandwond op de billen van [kind 3] en een brandwond op de hand van [kind 2] zijn ten aanzien van de gezondheid van de kinderen en de houding van de moeder ten opzichte van de kinderen niet, dan wel nauwelijks zorgsignalen bekend. Beide brandwonden zouden zijn ontstaan door een gaskachel in het vorige huis van de moeder. Thans woont zij daar niet meer. Dat huis zag er in de ogen van de wijkverpleegkundige van het consultatiebureau overigens netjes en schoon uit.
19. Volgens informatie van de voormalige leerkracht van de thans vijfjarige [kind 1] was zij altijd op tijd aanwezig op school en was er geen sprake van overmatig ziekteverzuim. De moeder was betrokken bij het schoolgebeuren en de interactie tussen de moeder en [kind 1] oogde goed. De school had geen signalen die aanleiding gaven om zich zorgen te maken over de opvoedingssituatie bij de moeder.
20. [kind 2] is bijna vier jaar oud. Haar peuterspeelzaalleidster heeft de indruk dat zij thuis voldoende gestimuleerd wordt. [kind 2] is altijd op tijd aanwezig en gemiddeld één keer per maand afwezig. Zij wordt dan door de moeder ziek gemeld. [kind 2] maakt een blije indruk als de moeder haar komt ophalen.
21. Ondanks dat bij [kind 3] een brandwond is geconstateerd (en in mindere mate bij
[kind 2]), is het hof van oordeel dat de maatregel van ondertoezichtstelling
voldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Dit
mede gelet op de onduidelijkheid over het ontstaan van de brandwond bij [kind 3]. Niet ter discussie staat dat de moeder de verwonding van [kind 3] direct heeft gekoeld en er zalf op heeft gesmeerd. BJZ, de raad, de vader en de grootouders (vaderszijde) verwijten de moeder met name dat zij niet meteen met [kind 3] naar de dokter is gegaan. De moeder heeft uitgelegd dat zij daar geen kans toe zag, omdat zij alleen thuis was met de kinderen en deze ook nog ziek waren. Vervolgens is [kind 3] "gewoon" gaan slapen. De moeder heeft naar bevind van zaken gehandeld. De wending die het incident van kerstavond heeft gekregen, kan naar het oordeel van het hof niet los worden gezien van de echtscheidingsproblematiek tussen de moeder en de vader.
22. De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling. Zij ziet de toegevoegde waarde daarvan in. Het hof gaat ervan uit dat de moeder alles dat haar in het kader van de ondertoezichtstelling wordt aangeboden aanvaardt. De moeder heeft zich in ieder geval al bereid verklaard mee te werken aan een persoonlijkheids-onderzoek.
23. Alles afwegend komt het hof tot het oordeel dat het niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen hen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. BJZ noch de raad heeft het hof ter zitting kunnen overtuigen van de noodzaak van een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3].
Slotsom
24. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de periode vanaf 22 maart 2011 betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van BJZ tot een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1], geboren op
[2006], [kind 2], geboren op [2007], en [kind 3], geboren op [2009], af vanaf 22 maart 2011;
verstaat dat de thans op basis van voormelde machtiging ten uitvoer gelegde plaatsing van de kinderen bij de grootouders (vaderszijde) onmiddellijk dient te worden opgeheven;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G.M. van der Meer en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
22 maart 2011 in het bijzijn van de griffier.