ECLI:NL:GHARN:2011:BQ3499

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.924/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst van geldlening tussen vennootschap onder firma en geldverstrekker

In deze zaak gaat het om de nakoming van een overeenkomst van geldlening die is aangegaan tussen de vennootschap onder firma [V.O.F. Y], vertegenwoordigd door [appellant] en [X], en de geldverstrekker, [geïntimeerde]. De overeenkomst, gedateerd op 4 november 2004, betrof een lening van € 20.938,07 voor de aanschaf van een Ford Transit bestelauto. De lening diende uiterlijk op 1 april 2005 te worden terugbetaald, maar dit is niet gebeurd. De geldverstrekker heeft conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van [appellant] en [X] toen de lening niet werd terugbetaald.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] en [X] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij drie grieven heeft ingediend. De grieven hebben betrekking op de toewijzing van de vordering, de wijziging van het kentekenbewijs van de bestelauto en de vermeende schuldovername door [X].

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de wijziging van het kentekenbewijs geen invloed heeft gehad op de rechten en verplichtingen uit de geldlening. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet kan worden verweten dat zij het kentekenbewijs op naam van [X] heeft laten overschrijven, aangezien dit geen eigendomsoverdracht met zich meebracht. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d.19 april 2011
Zaaknummer 200.065.924/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.J.W. Hoek, kantoorhoudende te Best,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E. Douma, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 9 september 2009 en 24 februari 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 mei 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 24 februari 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 juni 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat primair te vernietigen het vonnis van de rechtbank te Zwolle/Lelystad, op 24 februari 2010 onder rolnummer 156664 HA ZA 09/525 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde/eiseres in eerste aanleg alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, subsidiair te bepalen dat de vordering van [geïntimeerde] € 5.740,57, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, plus rente vanaf 1 april 2005 bedraagt, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.”
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
“verzoekt het hof het vonnis van de Rechtbank te Zwolle -Lelystad op 24 februari 2010 tussen partijen gewezen, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.”
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie genummerde grieven opgeworpen. Voorts bevat de memorie van grieven onder 4. nog een verholen grief.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken gaat het hof van de volgende feiten uit.
1.1. De heer [X] (hierna te noemen: [X]) en [appellant] hebben een schildersbedrijf met de naam [V.O.F. Y] geëxploiteerd. Het hof gaat er van uit dat er sprake is van een vennootschap onder firma, nu de rechtbank dit in haar vonnis onder 5.1. heeft vastgesteld en hier niet tegen is gegriefd. Ten behoeve van de bedrijfsvoering van [V.O.F. Y] wilden [X] en [appellant] een Ford Transit (hierna: de bestelauto) aanschaffen. [geïntimeerde] was bereid het hiervoor benodigde geld aan hen in leen te verstrekken.
1.2. Tussen [geïntimeerde] enerzijds en [V.O.F. Y] anderzijds is voor de aanschaf van de bestelauto een schriftelijke overeenkomst van geldlening opgemaakt, gedateerd
4 november 2004, voor een bedrag van € 20.938,07 waaruit blijkt dat [V.O.F. Y] zich heeft verplicht voornoemd bedrag op 1 april 2005 af te lossen op een door [geïntimeerde] aan te geven rekening. De rente is bepaald op 1% per kwartaal, te betalen aan het einde van de looptijd van de lening. In de onderhandse akte is opgenomen:
“(...) De [bestelauto] mag pas worden vervreemd als de lening geheel is voldaan en dient all-risk verzekerd te zijn (...)”
De overeenkomst is getekend door [geïntimeerde], [appellant] en [X].
1.3. [geïntimeerde] heeft het voor de aankoop van de bestelauto benodigde bedrag
van € 20.938,07 op 10 november 2004, overgemaakt op een rekening van Garage [Z].
1.4. De geldlening is niet uiterlijk op 1 april 2005 terugbetaald.
1.5. Op 27 juli 2005 (en niet 2007, zoals door de rechtbank was vastgesteld) heeft [geïntimeerde] het kentekenbewijs van de bestelauto op naam van [X] laten zetten.
1.6. Bij brief van 20 februari 2006 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat, zodra het mogelijk is, een deel op de schuld wordt ingelost.
1.7. [X] heeft in april 2006 € 3.000,00 in mindering op de geldlening aan [geïntimeerde] voldaan.
1.8. Ondanks verdere correspondentie hebben [appellant] en [X] het resterende bedrag onbetaald gelaten. [geïntimeerde] heeft conservatoir beslag laten leggen onder [appellant] en [X].
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg.
2. [geïntimeerde] heeft gevorderd [appellant] en [X] hoofdelijk te veroordelen tot betaling – in hoofdsom – van € 17.938,07 aan [geïntimeerde] op basis van de hiervoor onder 1.2. genoemde overeenkomst van geldlening. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd. [X] heeft verstek laten gaan. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
Met betrekking tot de grieven.
Grief 1
“Ten onrechte heeft de rechtbank Zwolle -Lelystad in r.o. 5.2. van het bestreden vonnis overwogen dat het [geïntimeerde] niet kan worden verweten dat zij het kentekenbewijs op naam van [X] heeft laten overschrijven.”
3. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zonder gegronde reden het kentekenbewijs op naam van [X] te laten overschrijven. Hiermee heeft zij haar zekerheid tot nakoming prijs gegeven en [appellant] een vermogensobject ontnomen.
4. De rechtbank heeft in r.o. 5.2. vastgesteld dat [geïntimeerde] nimmer de eigendom heeft gehad van de bestelauto en het kentekenbewijs ter meerdere zekerheid van nakoming van de geldlening op haar naam heeft laten stellen. Het hof is van oordeel dat, voor zover [appellant] beoogt te stellen dat [geïntimeerde] wel de eigendom van de bestelauto heeft gehad en de eigendom door de wijziging van de tenaamstelling van het kenteken aan [X] heeft overgedragen, dit niet uit de door hem gestelde feiten kan volgen. Voorop staat dat door de enkele wijziging van de tenaamstelling in het kentekenregister de eigendom niet wijzigt. [geïntimeerde] heeft voorts betwist dat de bestelauto door haar is gekocht en aan haar in eigendom is overgedragen. Het feit dat [geïntimeerde] het voor de aankoop van de bestelauto benodigde geld naar de garage heeft overgemaakt, het kenteken op haar naam heeft laten stellen en de beschikking had over het bij de bestelauto behorende kentekenbewijs past in de context van de overeenkomst van geldlening, die was aangegaan voor de aanschaf van de bestelauto en waarin was bedongen dat de bestelauto niet mocht worden vervreemd alvorens de gehele lening was terugbetaald. Nu [appellant] geen verdere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, heeft hij onvoldoende gesteld om aan te tonen dat [geïntimeerde] de eigendom van de bestelauto heeft verkregen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat [V.O.F. Y], althans [X] en/of [appellant] na de koop van meet of aan eigenaar is/zijn geworden van de bestelauto.
5. Door het kentekenbewijs op naam van [X] over te laten schrijven heeft [geïntimeerde] dan ook enkel de tenaamstelling gewijzigd en niet de eigendom van de bestelauto overgedragen. [geïntimeerde] heeft daarom niet, zoals [appellant] heeft betoogd, een vermogensobject met een waarde van € 10.250,00 aan [X] overgedragen zonder dat dit op de geldlening in mindering is gebracht.
Daarnaast is door de wijziging tenaamstelling van het kentekenbewijs geen eigendom of verhaalsobject aan [appellant] ontnomen, nu de bestelauto steeds eigendom van [V.O.F. Y], athans [X] en/of [appellant] is gebleven. Het feit dat [X], nadat het kenteken op zijn naam was gesteld, vervolgens blijkbaar de bestelauto heeft verkocht zonder de opbrengst aan te wenden om (een gedeelte van) de geldlening te voldoen, maakt dat [X] mogelijk wanprestatie heeft gepleegd jegens [geïntimeerde], nu uitdrukkelijk was bepaald dat de bestelauto niet mocht worden vervreemd alvorens de lening was afgelost.
6. Het enkele feit dat de tenaamstelling van het kenteken is gewijzigd houdt verder, zonder nadere onderbouwing, niet in dat [geïntimeerde] daarmee haar rechten uit de overeenkomst van geldlening heeft prijsgegeven of dat daardoor een deel van de geldlening werd ingelost. Voorzover dat door partijen bij het aangaan van de overeenkomst al zou zijn beoogd, is destijds op de bestelauto geen geldig pandrecht gevestigd. [geïntimeerde] had, nu zij geen eigenaar was en niet over een geldig pandrecht beschikte dan ook geen mogelijkheid om over te gaan tot verkoop c.q. executie van de bestelauto.
7. Nu genoemde wijziging van de tenaamstelling in het kentekenregister geen invloed heeft gehad op de rechten en verplichtingen uit de geldlening, treft [geïntimeerde] geen verwijt en kan tevens in het midden blijven of de bestelauto vóór de wijziging van de tenaamstelling op naam van [appellant] of [geïntimeerde] heeft gestaan. Derhalve heeft [appellant] geen belang bij bespreking van de verholen grief als verwoord onder 4. van de memorie van grieven.
Grief 2
Ten onrechte heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad in r.o. 5.3. van het bestreden vonnis overwogen dat uit niets blijkt dat [X] de schuld heeft overgenomen.
8. [appellant] en [X] zijn samen als vennootschap onder firma een lening aangegaan bij [geïntimeerde], waardoor zij zich bij het sluiten van de geldlening hoofdelijk hebben verplicht tot nakoming van de verplichtingen uit die overeenkomst. [appellant] heeft gesteld dat [X] de schuld aan [geïntimeerde] van hem heeft overgenomen, doordat de bestelauto buiten medeweten van [appellant] door [geïntimeerde] op naam van [X] is gezet en [geïntimeerde] door de wijziging tenaamstelling tevens toestemming heeft verleend voor de schuldovername.
9. Krachtens artikel 6:155 BW is de toestemming van de schuldeiser, in casu [geïntimeerde], een vereiste, wil de schuldoverneming effect hebben jegens de schuldeiser. Nu [geïntimeerde] betwist haar toestemming hiertoe te hebben gegeven, diende [appellant] feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit dit kon volgen. Het overschrijven van het kentekenbewijs kan zonder nadere toelichting niet worden gezien als toestemming van [geïntimeerde] tot een schuldovername en evenmin als kwijtschelding van de schuld van [appellant] aan haar.
Het hof concludeert dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] toestemming tot schuldovername heeft gegeven, nog daargelaten dat niets is gesteld over tussen [appellant] en [X] gemaakte afspraken over de schuldovername.
Voorts verhoudt het beroep op schuldovername op 27 juli 2005 zich niet met de brief van 20 februari 2006 (r.o.1.6.).
Grief 3
Ten onrechte heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad in r.o. 5.4. van het bestreden vonnis overwogen dat de hoofdvordering moet worden toegewezen.
10. [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] op 26 juli 2005 de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en haar vordering destijds heeft beperkt door de getaxeerde waarde van de bestelauto in mindering te brengen. Het moet er dan, aldus [appellant], ook voor worden gehouden dat zij de getaxeerde waarde reeds van [X] heeft ontvangen, waarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de BTW. Tevens dient in mindering te worden gebracht hetgeen zij daarnaast van [X] heeft ontvangen, een bedrag van € 3.000,00. De vordering van [geïntimeerde] bedraagt dan ook maximaal € 5.740,57 plus rente. Indien van de werkelijke waarde van de auto wordt uitgegaan, die volgens [appellant] op een bedrag van
€ 17.500 ligt, resteert slechts een bedrag van € 438,00 waarvan [appellant] slechts de helft hoeft te voldoen.
11. [geïntimeerde] heeft betwist dat zij haar vordering heeft beperkt. Zij heeft aangevoerd dat zij ervan uit is gegaan dat de bestelauto voor de inlossing van de lening zou worden aangewend, maar dat zij naast genoemde betaling van
€ 3.000,00 geen verdere betaling heeft ontvangen, zodat resteert een bedrag van
€ 17.938,07.
12. [appellant] stelt met zoveel woorden dat de vordering van [geïntimeerde] deels is voldaan, voor welk "bevrijdend" verweer [appellant] feiten en omstandigheden moet stellen en zonodig bewijzen. Uit de door [appellant] genoemde brief volgt echter niet dat er daadwerkelijk is betaald of dat de bestelauto aan [geïntimeerde] in betaling is gegeven. Nu er verder geen feiten zijn gesteld ter onderbouwing van het hier bedoelde verweer, komt het hof aan het geven van een bewijsopdracht niet toe. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] terecht toegewezen.
13. De grieven falen.
14. [appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden zonder echter duidelijk te maken op welke specifieke feiten dit aanbod ziet. Het hof passeert dit aanbod als onvoldoende concreet en onvoldoende gespecificeerd.
De slotsom
15. Het hof komt tot de conclusie dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (tarief II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 24 februari 2010 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 565,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, G. Van Rijssen en I. Tubben, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 april 2011 in bijzijn van de griffier.