ECLI:NL:GHARN:2011:BQ3493

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.495/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging (onder)huurovereenkomst bij einde van samenhangende mantelovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in kort geding. De zaak betreft de beëindiging van een (onder)huurovereenkomst die samenhing met een mantelovereenkomst tussen ABN AMRO en Quality Centre Holding B.V. [appellante] stelde dat zij na het faillissement van Quality vennootschappen de positie van Quality Beheer als verhuurder had overgenomen en vorderde dat ABN AMRO het gehuurde voor de duur van de huurovereenkomst zou behouden en alle verplichtingen zou nakomen. De kantonrechter had de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet ter discussie stonden en dat de primaire vorderingen van [appellante] niet konden worden toegewezen. Het hof bevestigde dat de beëindiging van de mantelovereenkomst automatisch leidde tot het einde van de onderhuurovereenkomst, zonder dat een aparte opzegging nodig was. [appellante] had geen voldoende onderbouwde grieven tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering ingediend, waardoor het hof deze niet in behandeling nam.

Uiteindelijk verklaarde het hof [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor wat betreft de subsidiaire vordering en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor het overige. [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de beëindiging van de mantelovereenkomst voor de onderhuurovereenkomst en de noodzaak voor partijen om de voorwaarden van hun overeenkomsten zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 april 2011
Zaaknummer 200.058.495/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.A.C.A. van Vloten, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het in deze zaak op 1 juni 2010 in het incident tot schorsing (ex art. 225 Rv) en tot hervatting (ex art. 227 Rv) gewezen arrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge gemeld in het incident gewezen arrest is de zaak uitgeroepen op de rol van 29 juni 2010.
Op die rol heeft [appellante] de memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. te vernietigen het vonnis in kort geding van 23 december 2009 met zaaknummer
473456 VV 09-187 door de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector
kanton, locatie Lelystad, tussen partijen gewezen en opnieuw recht doende om de
vorderingen van appellante, oorspronkelijk eiseres, alsnog toe te wijzen;
B. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden
vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
C. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Door ABN AMRO is bij memorie van antwoord verweer gevoerd, met als conclusie:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van [appellante] als ongegrond en onbewezen aan te merken en het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad d.d. 23 (lees: 23 december 2009; hof), al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gronden waarop het berust, te bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten."
Ten slotte hebben partijen de stukken andermaal overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Nu tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in overweging 1.
(a tot en met d) van het bestreden kortgedingvonnis geen grieven zijn gericht, zal het hof ook in hoger beroep van die feiten uitgaan.
Het hof zal die feiten hierna verkort weergegeven, aangevuld met enige andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) weersproken als vaststaand hebben te gelden.
1.1 - (De rechtsvoorgangster van) [appellante] heeft aan Quality Centre Beheer B.V. (hierna: Quality Beheer) bedrijfsruimte verhuurd op het adres [adres 1]
te [plaats].
- ABN AMRO en Quality Centre Holding B.V. (hierna: Quality Holding) hebben in het kader van een samenwerkingsverband op het gebied van dienstverlening over en weer, op 9 augustus 2006 een mantelovereenkomst gesloten.
- Onder punt h. van de considerans van die mantelovereenkomst is vermeld dat partijen voorts overeenkomen dat Quality Centre de kantoorruimte aan de [adres 1] te [plaats] bij separate huurovereenkomst zal onderverhuren aan ABN AMRO.
- Artikel 6 lid 3 van de mantelovereenkomst luidt:
”(…) Ingeval van beëindiging van deze Overeenkomst op welke grond ook zal daarom tevens de Huurovereenkomst per dezelfde datum een einde nemen, zonder dat daarvoor een separate opzegging is vereist (…)”.
- Quality Beheer heeft, ingaande 1 januari 2007 voor de duur van vijf jaren, een gedeelte van het pand aan de [adres 1] te [plaats] onderverhuurd aan ABN AMRO. Het daarvan opgemaakte contract is op 9 augustus 2006 getekend door Quality Beheer, ABN AMRO en (de rechtsvoorgangster van) [appellante], de laatste als hoofdverhuurder.
- Punt b. van de considerans van dat huurcontract luidt dat:
”Huurder (ABN AMRO; hof) op grond van artikel 6 van de Mantelovereenkomst met Verhuurder (Quality Beheer; hof) is overeengekomen dat Huurder op basis van een naderhand door Partijen te sluiten onderhuurovereenkomst (hierna: de “Huurovereenkomst”) voor de duur van de Mantelovereenkomst een bepaald oppervlakte aan kantoorruimte zal huren van Verhuurder”,
terwijl in punt e. is vermeld dat
”Verhuurder met de Hoofdverhuurder ([B.V. X], de rechtsvoorgangster van [appellante]; hof) is overeengekomen dat indien mocht blijken dat Verhuurder niet in staat is haar huurverplichting uit de hoofdhuurovereenkomst na te komen en dit leidt tot ontbinding of opschorting van de hoofdhuurovereenkomst, de Hoofdverhuurder deze Huurovereenkomst integraal zal overnemen”.
-Zowel Quality Holding als Quality Beheer (laatstelijk genaamd: Quality Centre Zwolle B.V.) zijn op 9 september 2009 in staat van faillissement verklaard. De huurovereenkomst tussen [appellante] en Quality Beheer is met wederzijds goedvinden per die datum beëindigd.
-De curator van de Quality vennootschappen heeft ABN AMRO bericht de onderhuurovereenkomst en de mantelovereenkomst niet gestand te doen en heeft ABN AMRO verzocht het gehuurde vóór 1 oktober 2009 te ontruimen.
-ABN AMRO heeft het gehuurde ontruimd en op 18 november 2009 opgeleverd aan [appellante].
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. Stellende dat zij na het faillissement van de Quality vennootschappen de positie van Quality Beheer als verhuurder in de (onder)huurovereenkomst met
ABN AMRO heeft overgenomen, heeft [appellante] in kort geding primair gevorderd ABN AMRO te veroordelen a) om het gehuurde voor de duur van de huurovereenkomst behoorlijk ingericht te houden, met inbegrip van een bankautomaat, en b) alle verplichtingen uit hoofde van de (onder) huurovereen-komst na te komen op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft [appellante] gevorderd ABN AMRO te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de laatstgeldende huur, althans een gebruiksvergoeding in goede justitie te bepalen, evenredig aan de periode dat ABN AMRO de bedrijfsruimte na 9 september 2009, doch in ieder geval na 1 oktober 2009 nog in gebruik heeft gehad c.q. niet correct heeft ontruimd tot aan de dag van de (correcte en volledige) ontruiming. Alles met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de procedure.
2.1 Na door ABN AMRO gevoerd verweer heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
Het geding in hoger beroep
3. [appellante] vordert weliswaar vernietiging van het kortgedingvonnis van 23 december 2009, doch zij heeft slechts een grief opgeworpen tegen de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de primaire vorderingen. Tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering is geen voldoende kenbare grief gericht.
Het geding in hoger beroep beperkt zich dan ook tot de beoordeling van de primaire vorderingen van [appellante]. In het hoger beroep gericht tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering, zal [appellante] niet-ontvankelijk worden verklaard in het appel.
4. Het hof is van oordeel dat in de aard van de vorderingen, zoals deze in hoger beroep nog voorliggen, het spoedeisend karakter van de zaak is gelegen. Dat is niet anders nu de procedure in hoger beroep als gevolg van het incident omtrent de schorsing van het geding vertraging heeft opgelopen. De oorzaak van die vertraging is immers aan de zijde van ABN AMRO ontstaan.
5. Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die welke reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft die motivering ten volle en maakt die tot de zijne.
Ter toelichting voegt het hof daaraan toe dat [appellante] weliswaar nog heeft betoogd dat partijen bij de mantelovereenkomst anderen zijn dan die bij de onderhuurovereenkomst, in die zin de in de eerstgenoemde overeenkomst
Quality Holding partij is en in de onderhuurovereenkomst Quality Beheer, maar [appellante] verliest daarbij uit het oog dat haar rechtsvoorgangster door het medeondertekenen van de onderhuurovereenkomst van haar instemming met de gekozen constructie - het einde van de mantelovereenkomst betekent tevens het einde van de onderhuurovereenkomst, en omgekeerd - heeft doen blijken. [appellante] kan daarop achteraf niet eenzijdig terugkomen. Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, de in de considerans van de onderhuurover-eenkomst vastgelegde bepaling sub e. ook tot doel had om, nadat door beëindiging van de mantelovereenkomst de onderhuurovereenkomst zonder opzegging eindigde, een rechtstreekse huurovereenkomst tot stand te brengen tussen de hoofdverhuurder en ABN AMRO, ziet het hof niet in. ABN AMRO heeft immers vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat zij slechts in het gehuurde geïnteresseerd was voor de duur van het mantelcontract.
6. De grief faalt.
Slotsom
7. [appellante] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep van het kortgedingvonnis van 23 december 2009 voor zover dat vonnis ziet op afwijzing van de subsidiaire vordering van [appellante].
Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd.
[appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten in het hoger beroep in de hoofdzaak (1 procespunt, tarief II).
De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd in die zin dat partijen ieder met de eigen kosten daarvan belast blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het kortgeding-vonnis van 23 december 2009 voor zover dat vonnis ziet op afwijzing van de subsidiaire vordering van [appellante];
bekrachtigt het kortgedingvonnis van 23 december 2009 voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep in de hoofdzaak en begroot die tot op heden aan de zijde van ABN AMRO op € 263,-- aan verschotten en op € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat de kosten van het incident worden gecompenseerd in die zin dat daarvan partijen ieder de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 april 2011 in bijzijn van de griffier.