Parketnummer: 21-004063-10
Uitspraak d.d.: 22 april 2011
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 11 november 2010 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van moord zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met teruggave van twee inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr G. Spong, naar voren is gebracht.
Verzoek om contra-expertise
Ter terechtzitting heeft de raadsman verzocht om een contra-expertise naar de toerekenbaarheid van verdachte te doen verrichten en daartoe het onderzoek te schorsen. De raadsman heeft ter onderbouwing aangevoerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit kampte met psychische en/of psychosociale problemen. In de over verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportage wordt hierover opgemerkt dat verdachte geen afstand kan nemen van de problemen, dat die hem toenemend zijn gaan beheersen en dat in de nazomer van 2009 verdachte psychisch lijkt te decompenseren met gevoelens van wanhoop, angst, boosheid en schaamte wat uiteindelijk de vorm aanneemt van een persoonlijkheidsstoornis. Daarop is een behandeling gevolgd die aldus de rapportage lijkt te zijn aangeslagen. Het onderhavige incident heeft genoegzaam bewezen dat die behandeling niet is aangeslagen. Het een en ander betekent, aldus de raadsman, dat de conclusie in de gedragskundige rapportage, die gebaseerd is op een aangeslagen behandeling en inhoudend dat van een persoonlijkheidsstoornis niet gesproken kan worden, niet als juist kan worden aanvaard.
Het hof is van oordeel dat de noodzakelijkheid van een contra-expertise naar de toerekenbaarheid van verdachte, niet is gebleken.
Het hof merkt in de eerste plaats op dat de rapportage dateert van 25 juni 2010. Noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, noch door middel van een schriftuur als bedoeld in artikel 410, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, doch eerst bij pleidooi in hoger beroep is om een contra-expertise gevraagd. Gelet op de motivering is het verzoek van de raadsman niet terug te voeren op een omstandigheid die eerst bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is opgekomen. Gelet hierop stelt het hof vast dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan (Vgl. HR 8 februari 2005, LJN AR7228).
Daarnaast geven de wijze waarop het onderzoek naar de persoonlijkheid en geestvermogens van verdachte, zoals weergegeven in de rapportage, gedateerd 25 juni 2010 , is uitgevoerd, en de in die rapportage neergelegde bevindingen en conclusies van de deskundigen Bruijns (forensisch psychiater) en Geurking (forensisch psycholoog) het hof geen aanleiding om een nieuw onderzoek naar de geestesvermogens/de toerekenbaarheid van verdachte te gelasten. Het hof komt tot het oordeel dat de deskundigen zich op een goede wijze van de hen opgedragen taak hebben gekweten, heeft geen vraagtekens bij het door hen uitgevoerde onderzoek en evemin met betrekking tot hun bevindingen, conclusies en beantwoording van de hen gestelde vragen.
Tegenover de gemotiveerde conclusies van de deskundigen stelt de raadsman in feite slechts dat die conclusies gelet op het tenlastegelegde en de eerdere psychische klachten van verdachte niet waar kunnen zijn. Dat is naar het oordeel van het hof ontoereikend om tot nieuw of nader onderzoek nopende twijfel te wekken over de juistheid van die conclusies. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat Bruijns niet voldoende deskundig is om zich uit te laten over de kans dat het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed werd door het gebruik van medicijnen.
Het hof acht een forensisch psychiater gelet op opleiding en ervaring zeer wel in staat zich als deskundige uit te laten over een mogelijke gedragsbeïnvloeding door het gebruik van medicijnen. Er is geen reden te twijfelen aan de deugdelijkheid van de gegevens waarop Bruijns zijn inschatting dienaangaande heeft gebaseerd noch aan de juistheid van diens oordeel dat de kans op medicamenteuze invloed op het gedrag van betrokkene bij het het tenlastegelegde feit verwaarloosbaar klein geacht moet worden. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen, omdat. het hof zich niet volledig met de bewezenverklaring kan verenigen. Daarnaast is het bestreden vonnis een uitspraak volgens volgens het zogenaamde PROMIS-model, maar voldoet het niet geheel voldoet aan de eisen die de Hoge Raad ten aanzien aan zulke vonnissen heeft gesteld (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA04242 en HR 13 juli 2010, BM4443)
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 09 februari 2010 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] (verdachtes vrouw) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, door en/of in het hoofd en/of de borst en/of de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof laat voor de bewijsbeslissing buiten beschouwing de in het politieproces-verbaal opgenomen “Analyse (mogelijk) eergerelateerd geweld”, nu niet blijkt dat degenen die deze analyse hebben uitgevoerd ter zake van het door een ieder van hen is ingeschreven in het openbaar register van gerechtelijk deskundigen als bedoeld in art. 51 k van het Wetboek van Strafvordering terwijl evenmin voldoende blijkt op grond van welke opleiding en ervaring zij in staat geacht mogen worden tot conclusies te kunnen komen zoals in deze analyse verwoord.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, en de hierna te geven bewijsoverwegingen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende:
Bevindingen politie
Op 9 februari 2010 omstreeks 10.28 uur meldt verdachte zich bij de balie van het bureau van politie te [plaatsnaam]. Verdachte zegt: “Ik heb mijn vrouw vermoord.” en “Ik heb mijn vrouw doodgeschoten. Ze is dood.” Verdachte wendt zich tot een andere bezoeker van het politiebureau en zegt: “Ik heb haar vermoord. Het kon niet anders. 30 jaar huwelijk en altijd vreemdgaan. Ik kon niet meer.” De politie is daarop naar de woning van verdachte gegaan, gelegen aan de [adres te plaatsnaam]. Ter plaatse betreedt de politie de woning. In de woning ruikt het sterk naar kruitdamp. In de woonkamer treft de politie achter de bank het levenloze lichaam van een vrouw aan.
Forensisch onderzoek
- sporenonderzoek
Het slachtoffer, [naam slachtoffer], ligt op haar rug achter de bank, met haar hoofd schuin naar rechts tegen de achterzijde van de bank. Zij heeft een (door)schotverwonding in haar hoofd, een schotwond in haar borst en een schotwond in haar buik. Voorts is er een aflopend bloedspoor vanaf haar rechterhals naar de onderkant van haar bh. De verwondingen aan haar buik en borst hebben niet gebloed.
In de woonkamer van de woning worden een drietal hulzen aangetroffen. Bij de voet van het slachtoffer ligt een gedeformeerde kogel.
Op de vloer naast de rechterarm van het slachtoffer treft men tientallen druppels bloed aan, ook bij de voeten van het slachtoffer treft men bloeddruppels aan. Gelet op de ronde vorm betreft het rechtstandig naar beneden gevallen druppels.
Op de linker achterzijde van de bank (90 cm hoogte) zitten een aantal, naar beneden lopende vegen. Op circa 45 cm hoogte buigen deze af naar rechts, eindigend op de plaats waar het hoofd van het slachtoffer tegen de bank ligt.
- Sectie
Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer is vastgesteld dat er aan het hoofd, de borst en de buik tekenen zijn van doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld en verwikkelingen daarvan, passend bij twee inschoten (aan de borst en de buik) en één doorschot aan het hoofd. Daarbij zijn de volgende schotkanalen vastgesteld:
- Schotverwonding aan de borst rechts: een schotkanaal van links naar rechts, schuin achterwaarts en voetwaarts;
- Schotverwonding aan de bovenbuik: een schotkanaal van links naar rechts, schuin achterwaarts en voetwaarts;
- Doorschotverwonding aan het hoofd: een schotkanaal van het linker achterhoofd naar rechts, schuin voorwaarts, eindigend in een uitschot, rechts in het gelaat.
In relatie met de alle schotkanalen waren vitale structuren geraakt (hersenen, lever, nier, grote lichaamsslagader) met functieverlies van de hersenen en weefselschade door bloedverlies tot gevolg, waarmee het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard.
- Vuurwapen en munitie
Uit technisch onderzoek is naar voren gekomen dat het zeer veel waarschijnlijker, respectievelijk waarschijnlijker is, dat de in de woonkamer aangetroffen hulzen en kogels (aangetroffen in het lichaam van het slachtoffer en de bij de voeten van het slachtoffer) zijn afgeschoten met het in de keuken van de woning aangetroffen pistool, dan met een ander soortgelijk wapen.
- Schotresten onderzoek
Ten aanzien van de schotverwondingen in de buik en borst zijn sporen aangetroffen die wijzen op tenminste één schootsafstand tussen de 10 en 100 centimeter.
Ten aanzien van de schotverwonding aan het achterhoofd zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand kleiner dan 25 centimeter.
- Conclusies naar aanleiding van het forensisch onderzoek
A. Het schot in het hoofd van het slachtoffer was het eerste schot, en is afgegeven toen het
slachtoffer stond. Dit is gebaseerd op:
- het verticaal uitgelopen bloed vanaf het uitschotletsel over de rechterzijde van het gelaat, hals en bovenzijde van de borst;
- de verwondingen in het hoofd zijn de enige verwondingen die hebben gebloed;
- de op vloer, rechts naast het aangetroffen slachtoffer, gezien de vorm, rechtstandig naar beneden gevallen aangetroffen bloeddruppels. Dergelijke druppels werden ook op de vloer bij de voeten van het liggende slachtoffer aangetroffen. Vermoedelijk heeft het slachtoffer zich, na het schot in het hoofd nog verplaatst.
B. Het schot in het hoofd werd toegebracht toen het slachtoffer met de rug naar de schutter
gekeerd stond. Dit is gebaseerd op:
- het inschot aan de linkerachterzijde van het hoofd, naar boven, met een uitschot aan de rechterzijde, op de lijn van het oog en de bovenste aanhechting van het rechteroor.
C. Op enig moment is het slachtoffer met bloedend hoofd op de vloer tegen de achterzijde
van de bank komen te zitten en vervolgens onderuit en naar rechts gegleden. Hierbij
werd het veegspoor op de achterzijde van de bank veroorzaakt.
D. Het schot in de borst is toegebracht toen het slachtoffer op de vloer tegen de achterzijde
van de bank zat. Dit is gebaseerd op:
- er is geen uitgelopen bloed in/bij deze schotverwonding. Het lichaam bevond zich tijdens en na het ontstaan in een (nagenoeg) horizontale positie. Dit zou het niet uitlopen van bloed kunnen verklaren;
- de bij de sondering, tijdens de sectie, van het schotkanaal aangegeven richting t.w. van links naar rechts schuin achterwaarts en voetwaarts kan niet ontstaan als de schutter tegenover het slachtoffer staat. De schutter bevond zich -vanuit het slachtoffer gezien- aan de linkerzijde van het slachtoffer.
E. Het schot in de buik is eveneens toegebracht toen het slachtoffer op de vloer lag.
Het hof komt op grond van de bevindingen van het technisch onderzoek tot dezelfde conclusies als hiervoor weer gegeven, met dien verstande dat de conclusie dat het slachtoffer met de rug naar de schutter gekeerd stond, niet wordt overgenomen omdat het ook denkbaar is dat zij haar hoofd had afgewend, in welke geval de schutter ook naast haar gestaan kan hebben.
Telefoongesprekken
Op 9 februari 2010 is de mobiele telefoon van verdachte uitgelezen. Hieruit volgt dat er met het toestel van verdachte op 9 februari 2010 in de tijdsperiode vanaf 10.08.11 uur tot en met 10.20.22 uur tienmaal is gebeld met (gsm) nummers van diverse familieleden, waaronder [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem op 9 februari 2010 rond 10.20 uur ’s ochtends belde en tijdens dat telefoongesprek heeft gezegd: “Ik heb je schoonmoeder neergeschoten, ga [oudste dochter] halen en kom naar Amersfoort. Ik heb de trut vermoord, ze is dood en ga nu naar de politie om aangifte te doen”. Hij klonk heel rustig, aldus [getuige 1]. De zwager van verdachte [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 9 februari 2010 door verdachte op de huistelefoon werd gebeld en dat hij verdachte hoorde zeggen:”Ik heb [mijn vrouw] vermoord, ik haar in het hoofd geschoten, zij is dood, zij ligt in de huiskamer, gaan jullie maar kijken”. [getuige 2] geeft desgevraagd aan dat verdachte tijdens het telefoongesprek rustig klonk en trots. [getuige 3] heeft verklaard dat hij die ochtend om 10.12 uur werd gebeld door verdachte en dat hij verdachte hoorde zeggen: “Ik heb jouw schoonzus geschoten met een pistool.” [getuige 4] is die ochtend ook gebeld door verdachte. Hij beschrijft verdachte in dit telefonisch contact als: “Hij was heel normaal. Hij vertelde het heel makkelijk”.
Gesprekken met derden
Vast staat dat er binnen het huwelijk van verdachte sprake was van relationele spanningen en dat er gesproken is over een scheiding.
Diverse getuigen hebben verklaard dat zij van verdachte hebben gehoord dat hij een vuurwapen wilde aanschaffen en dat hij zijn vrouw van het leven wilde beroven.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem diverse malen heeft gevraagd of hij een pistool voor hem kon regelen. Verdachte heeft aangegeven dat hij wilde scheiden, en gezegd dat hij zijn vrouw liever neer zou schieten dan dat hij haar een cent moest geven. Op 23 januari 2011 heeft verdachte [getuige 1] boos opgebeld en (wederom) gevraagd om een pistool te regelen. [oudste dochter] bevestigd dat haar echtgenoot [getuige 1] haar twee weken voor het incident heeft verteld dat haar vader (verdachte) hem naar een pistool had gevraagd. Verdachte heeft haar verteld dat hij wilde scheiden, maar dat hij bang was dat zijn echtgenote aanspraak zou maken op zijn huizen in Turkije. [getuige 6] die verdachte kent uit de moskee, heeft verklaard dat deze tegen hem heeft gezegd dat hij het zijn vrouw kwalijk nam dat er problemen thuis waren.en dat hij van plan was een pistool te kopen en daarmee zijn vrouw neer te schieten. [getuige 7] heeft verklaard dat zij een seksuele relatie met verdachte had en dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij wilde scheiden. Zijn vrouw wilde het huis in Turkije, maar dat kreeg ze niet. Verdachte heeft haar voorts verteld dat hij zijn vrouw wilde afmaken. Verder heeft [getuige 7] verklaard dat verdachte, toen zij begin december 2009 haar ex-man aan de telefoon had, heeft gevraagd of deze een pistool had. Een collega van verdachte, [getuige 8] heeft verklaard dat zij met verdachte heeft gesproken over een scheiding en hem hoorde zeggen: “Als zij geld wil dan vermoord ik haar. Als ik haar vermoord dan houd ik het huis.” [getuige 9], eveneens een collega van verdachte, heeft verklaard dat hij verdachte meermalen, tijdens een gesprek over zijn huis en alimentatie, heeft horen zeggen dat hij haar zou vermoorden.
Het hof gaat verder uit van de navolgende lezing van verdachte omdat hij dienaangaande consistent is geweest, deze lezing deels wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en voor het overige niet wordt weersproken door andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof - onder meer - verklaard dat hij ongeveer twee weken voor 9 februari 2010 een pistool met munitie heeft gekocht bij de Rode brug nabij het Zandpad te Utrecht. Het pistool met daarbij de patronen heeft hij bewaard onder een stoel van zijn auto. Op 9 februari 2010 is hij naar de huisarts geweest. Na terugkeer van dat bezoek omstreeks 09.45 uur heeft hij voor zijn woning onder de stoel het pistool gepakt en het pistool geladen door het magazijn er in te doen en het pistool in zijn broeksband gestopt. Vervolgens is hij zijn woning aan de [adres te woonplaats] binnengegaan. Verdachte is eerst naar boven gegaan om zijn tanden te poetsen. Daarna is hij de trap afgelopen en naar de wc gegaan. Vervolgens heeft hij in de keuken zijn handen gewassen. Daarna is hij de woonkamer ingelopen, terwijl het pistool nog steeds in zijn broeksband zat. In de woonkamer was zijn echtgenote. Hij heeft toen het pistool uit zijn broeksband gehaald. In de woonkamer is, terwijl hij het pistool in zijn hand vasthield, dit wapen meermalen afgegaan, waarbij zijn echtgenote dodelijk is geraakt. Verdachte is vervolgens naar de keuken gegaan waar hij het pistool in een prullenbak heeft gegooid en zijn handen heeft gewassen. Hierna heeft verdachte de woning verlaten en zich bij het politiebureau gemeld.
Verdachte heeft over de verdere gang van zaken direct voorafgaande en tijdens het afvuren van de schoten vier, deels tegenstrijdige, lezingen gegeven.
Allereerst heeft verdachte op 9 februari 2010 tegenover de politie verklaard dat hij het pistool naar binnen heeft meegenomen met de bedoeling om in de woning zelfmoord te plegen. Binnen zou zijn vrouw naar zijn bloeddruk hebben gevraagd. Toen verdachte zei dat die goed was, zou zij gezegd hebben: “Oh, je gaat nog niet dood. Verdachte zou toen helemaal zijn doorgedraaid . Zijn echtgenote zou op dat moment op de bank hebben gezeten met haar zij naar verdachte toe. Zij zou zijn opgestaan en vervolgens op 2 a 2,5 meter afstand van verdachte zijn blijven staan. Verdachte zou vervolgens staande en met gestrekte arm twee a drie maal op zijn echtgenote hebben geschoten. Hij zou de bedoeling hebben gehad op haar benen te schieten, maar zij gleed uit voordat hij schoot. Betreffende het tweede schot heeft verdachte verklaard dat hij denkt op de buik van het slachtoffer te hebben geschoten.
Vervolgens heeft verdachte een maand later, op 9 maart 2010, tegenover de politie verklaard dat hij met het pistool de woning is ingegaan om zelfmoord te plegen en dat hij, toen zijn echtgenote in de woonkamer de eerdergenoemde opmerking had gemaakt, het pistool op zijn slaap had gezet. Zijn echtgenote zou hierop verdachtes linkerhand c.q arm hebben gepakt waarna een worsteling was ontstaan. Verdachte had zijn echtgenote (mogelijk) met het vuurwapen geslagen en haar op het achterhoofd geraakt, waarop zijn echtgenote zou hebben gezegd dat zij bloed had. Vervolgens zou zij zijn uitgegleden en in een reflex zou het pistool twee keer zijn afgegaan.
Ter terechtzitting van de rechtbank op 28 oktober 2010 heeft verdachte grotendeels hetzelfde verklaard als op 9 maart 2010 bij de politie. In de woonkamer zou zijn echtgenote hebben gevraagd hoe het bij de huisarts was gegaan. Verdachte zou hebben aangegeven dat het niet goed ging, waarna zijn vrouw een “zwaar”woord had gezegd, wat er op neerkwam of verdachte nog niet dood neer viel. Verdachte zou daarop zijn vuurwapen hebben getrokken en tegen zijn hoofd hebben gezet. Zijn echtgenote zou van de bank zijn opgestaan en naar verdachte zijn toegelopen. Zij zou hebben geprobeerd het wapen uit verdachtes hand te pakken. Op dat moment zou het wapen zijn afgegaan en zou zijn echtgenote zijn gevallen. Verdachte had geprobeerd haar te pakken en daarbij hoorde hij een schot. Even later is verdachte ter terechtzitting hierop teruggekomen en heeft hij verklaard niet meer te weten wanneer hij zijn echtgenote heeft geslagen, wanneer zij is uitgegleden en wanneer het pistool is afgegaan.
Ter terechtzitting van dit hof heeft verdachte verklaard dat hij met het pistool de woning is ingegaan om zelfmoord te plegen. Nadat zijn vrouw eerdergenoemde opmerking in de richting van verdachte had gemaakt, had verdachte zijn wapen gepakt en op zijn slaap gezet. Zijn echtgenote zou vervolgens zijn opgestaan van de bank, om de bank heen naar verdachte zijn gelopen en gezegd hebben dat verdachte dat niet moest doen. Vervolgens zou zij geprobeerd hebben het wapen af te pakken. Er zou een worsteling zijn ontstaan waarbij het pistool is afgegaan. Toen zijn echtgenote viel, zou verdachte haar geprobeerd hebben haar op te vangen. Verdachte zou toen het eerste schot hebben gehoord. Daarvoor zou hij geen schot hebben gehoord.
De raadsman heeft betoogd dat op grond van de lezing van verdachte valt aan te nemen dat er sprake is geweest van een ongeluk tijdens een handgemeen of een worsteling en niet van een op de dood van zijn echtgenote gericht opzettelijk handelen van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zelfmoord wilde plegen in aanwezigheid van zijn vrouw. Zijn vrouw probeerde hem daarvan te weerhouden. Bij die poging is het vuurwapen van verdachte twee à drie keer afgegaan. Deze lezing van verdachte wordt volgens de raadsman ondersteund door het feit dat het eerste schot door het hoofd op een afstand van tenminste 25 centimeter is gevallen. Dit zou bij een afpakpoging kunnen passen. Dat er drie schoten zijn afgevuurd, kan komen doordat het gaat om een semi-automatisch vuurwapen.
Het hof acht de stelling van verdachte dat er sprake is geweest van een ongeluk niet aannemelijk omdat deze niet valt te verenigen met de bevindingen en conclusies van het forensische onderzoek. Deze komen er op neer dat het eerste schot dat het slachtoffer heeft geraakt, het schot in haar achterhoofd is geweest, terwijl zij stond, en dat dit schot achter haar hoofd op een afstand van tenminste 25 centimeter is afgevuurd. Deze gang van zaken maken het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat zijn wapen tijdens een worsteling met het slachtoffer om het wapen per ongeluk is afgegaan zeer onwaarschijnlijk. Immers, niet valt in te zien hoe bij een worsteling om het wapen, het slachtoffer, terwijl zij staat, met een pistool dat zich op een afstand van tenminste 25 centimeter van haar achterhoofd bevindt, in het achterhoofd kan worden geraakt met een het inschot aan de linkerachterzijde van het hoofd, naar boven, met een uitschot aan de rechterzijde, op de lijn van het oog en de bovenste aanhechting van het rechteroor. Verdachte heeft hieromtrent ter terechtzitting ook geen nadere duidelijkheid kunnen of willen verschaffen. Voorts wijst het forensisch onderzoek erop dat het slachtoffer door het tweede en derde schot van voren in de buik en de borst is geraakt terwijl zij op grond lag. Daaruit leidt het hof af dat het slachtoffer eerst is gevallen en pas daarna door die schoten is getroffen. Er is dus in ieder geval enige tijd is verstreken tussen het eerste en de latere twee schoten die ook elk de dood van het slachtoffer kunnen verklaren. Dat geschoten is met een semi-automatisch wapen maakt dit niet anders, omdat ook bij deze wapens er bij elk schot sprake moet zijn van een bewust overhalen van de trekker. Deze bevindingen maken ook de verklaring die verdachte op 9 maart 2010 tegenover de politie heeft afgelegd, dat hij in een reflex verschillende keren zou hebben geschoten ongeloofwaardig. Verdachte heeft ook hierover overigens ter terechtzitting in hoger beroep geen verdere verklaring kunnen of willen afleggen.
Het hof vindt in zijn oordeel dat niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van een ongeluk verder steun in het gedrag en de spontane mededelingen van verdachte direct na de fatale schoten. Verdachte heeft in de telefoongesprekken, die hij kort na het schietincident met diverse familieleden heeft gevoerd, geen enkele keer aangegeven dat er sprake was van een ongeluk en/of worsteling. Verdachte heeft verder, toen hij zich op het politiebureau te Amersfoort had gemeld, gezegd dat hij zijn vrouw heeft vermoord c.q doodgeschoten, dat hij dit met een pistool had gedaan, dat hij twee à drie keer op haar geschoten en dat hij haar ook door het hoofd had geschoten. Verdachte heeft toen niets gezegd over een ongeluk of een worsteling. Ook later op die dag heeft hij in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman tegenover de politie verklaard dat hij zijn vrouw met een vuurwapen in zijn gestrekte arm van een afstand van ongeveer 2 a 2,5 meter heeft neergeschoten. Ook toen heeft hij het niet gehad over een ongeluk. Overigens heeft verdachte na het schietincident ook geen hulp aan het slachtoffer geboden en/of hulpdiensten gebeld. Eerst ruim een maand later is verdachte met de verklaring gekomen dat het een ongeluk zou zijn geweest. Later heeft verdachte ook verklaard dat er sprake was van een worsteling.
De raadsman heeft betoogd dat miskend wordt dat verdachte op de eerste dag (vlak) na het schietincident hevig geëmotioneerd en geschokt was en bijgevolg minder accuraat kon weergeven wat er werkelijk was gebeurd. Verdachte huilde toen hij het politiebureau binnenkwam en vertoonde een paniekerige manier van spreken, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het gedrag van verdachte na het incident, met name uit zijn telefoon gesprekken met verschillende familieleden, niet van enige opwinding dan wel verwarring bij verdachte. Overigens blijkt ook niet dat verdachte op 9 februari 2010 voorafgaande aan het incident geëmotioneerd is geweest. Hij heeft toen de praktijk van de huisarts bezocht voor een diabetescontrole. Bij die gelegenheid hebben de medewerkers van de praktijk geconstateerd dat verdachte er goed uitzag en vriendelijk was. Verder heeft de huisarts de dag daarvoor, toen verdachte hem bezocht op het spreekuur, de indruk gekregen dat verdachte stabieler was en verdachte heeft hem verteld dat hij zich beter voelde.
Het hof kan van de verklaring van de huisarts gebruik maken omdat verdachte toestemming heeft gegeven tot het vrijgeven van medische gegevens ten behoeve van het politieonderzoek en de huisarts gezien die toestemming in zijn eigen afweging kennelijk tot de conclusie is gekomen dat hij die informatie kon verstrekken
Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de lezing van verdachte dat er sprake is geweest van een ongeluk als ongeloofwaardig ter zijde moet worden gesteld, en dat verdachte op 9 februari 2010 zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk heeft doodgeschoten.
De volgende vraag die voorligt is of verdachte zijn echtgenote niet alleen opzettelijk, doch ook met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
De verdediging betwist dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat:
- de omstandigheid dat verdachte geruime tijd met de gedachte van een eventuele moord heeft rond gelopen en zich mogelijk daarop heeft voorbereid door een vuurwapen schietklaar bij zich te hebben behoeft nog geen voorbedachten raad te impliceren. Dit geldt te meer nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte ook met zelfmoordplannen heeft rondgelopen. Hierbij moet ook de psychisch labiele toestand van verdachte en de mogelijke invloed van de door verdachte gebruikte medicatie worden meegewogen;
- niet uit te sluiten is dat de drie schoten, gelet op het semi-automatische karakter van het pistool, in een fractie van 1 à 2 seconden zijn afgevuurd. Een tijdsbestek waarin, naar het oordeel van de raadsman, geen sprake is geweest van voldoende tijd om zich rekenschap te geven over de gevolgen daarvan;
- in dit geval voor het bewijs van de voorbedachten raad de focus moet zijn gelegen op het eerst schot, nu dit acuut dodelijk moet zijn geweest;
- er is geen motief voor een moord; hoewel het Nederlandse strafrecht geen motief vereist, laat voorbedachte rade zonder motief zich moeilijk denken.
Het hof is - met de rechtbank- van oordeel dat een mogelijk voorgenomen zelfmoordpoging van verdachte niet per definitie contra-indicatief is voor een moord met voorbedachten rade. Als verdachte, zoals hij heeft gesteld, direct voorafgaande aan de fatale schoten, voornemens is geweest zichzelf van het leven te beroven, voor welke stelling geen ander bewijs bestaat dan zijn eigen verklaring, is dat niet onverenigbaar met het met voorbedachten rade om het leven brengen van zijn echtgenote. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij familiedrama’s zoals het onderhavige, daders zijn die andere familieleden (willen) meenemen in de door hen gekozen dood. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er wel (sterke) aanwijzingen zijn voor een motief, namelijk onvrede van familiale aard aan de zijde van verdachte en zijn onwil om de financiële gevolgen van een scheiding te aanvaarden.
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade vereist dat buiten redelijke twijfel komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval daar sprake van. Het hof leidt dit af uit de wijze waarop verdachte zijn handelen heeft voorbereid en uitgevoerd en de daarbij voor hem bestaande beschikbare tijdsmomenten voor beraad. Het hof acht die voorbedachten rade reeds aanwezig voor het afvuren van het eerste schot. De twee volgende schoten zijn in de visie van het hof afgevuurd om het beoogde doel zeker te stellen. Het hof heeft daarbij – onder meer - het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte heeft volgens verschillende getuigen in de maanden voorafgaande aan het schietincident verschillende malen gezegd dat hij bij een eventuele echtscheiding zijn echtgenote zou doodschieten c.q. zou doodmaken;
- verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring ongeveer twee weken voor het schietincident een pistool met munitie aangeschaft;
- verdachte heeft dat vuurwapen de betreffende ochtend in zijn auto doorgeladen en vervolgens meegenomen toen hij de echtelijke woning inging;
- uit het forensisch onderzoek blijkt dat verdachte het eerste schot, dat het slacht offer in het achterhoofd heeft getroffen, heeft afgevuurd terwijl zij met haar achterhoofd naar het wapen gekeerd stond;
- uit het forensisch onderzoek blijkt verder dat verdachte de laatste twee schoten heeft afgevuurd terwijl het slachtoffer op de grond lag en hij c.q. zijn vuurwapen, zich op maximaal 1 meter afstand en naast het bovenlichaam van het slachtoffer bevond;
- uit het forensisch onderzoek blijkt voorts dat het slachtoffer al voor het afvuren van de laatste twee schoten dodelijk gewond tegen de bank zat en/of op de grond lag;
- uit het forensisch onderzoek blijkt tenslotte dat verdachte voor elk schot wederom de trekker van zijn vuurwapen heeft moeten overhalen.
Het hof vindt verder steun voor zijn oordeel in de hiervoor weergegeven gedragingen van verdachte direct na het schietincident, in het bijzonder in de hiervoor weergeven door verdachte telefonisch gedane spontane mededelingen aan familieleden.
Het feit dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit medicatie gebruikte vormt voor het hof geen aanleiding te twijfelen aan de voorbedachte rade. Het hof baseert zich daarbij op de conclusie van de psychiater Bruins , dat de kans op medicamenteuze invloed op het gedrag van verdachte bij het ten laste gelegde feit verwaarloosbaar klein is te achten.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 februari 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] (verdachtes vrouw) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen door het hoofd en in de borst en in de buik van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor de bewezenverklaring acht het hof niet van belang of, zoals de raadsman heeft betoogd, de (hersen)dood van het slachtoffer onmiddellijk is ingetreden toen haar hoofd werd doorboord door het eerste schot of eerst enige tijd later.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte is onder meer gelet op de conclusie, in het omtrent verdachte opgemaakte rapport, opgemaakt door P.E. Geurkink (forensisch psycholoog), A.C. Bruins (forensisch psychiater), verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP), locatie Utrecht, onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven – dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Weliswaar zijn bij verdachte enkele problematische persoonlijkheidstrekken waar te nemen, maar deze zijn niet van dien aard dat er van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Ten aanzien van een eerder ontstane aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming wordt bovendien gesteld dat deze ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde door de behandeling daarvan sterk in remissie was. Voormelde deskundigen achten verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
De hof neemt voormelde conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Het feit dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit ook medicatie gebruikte vormt voor het hof geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Het hof baseert zich daarbij op de conclusie van de psychiater Bruins , dat de kans op medicamenteuze invloed op het gedrag van verdachte bij het ten laste gelegde feit verwaarloosbaar klein is te achten.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. De rechtbank te Utrecht heeft de verdachte (conform de eis van de officier van justitie) veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar.
Het hof heeft, evenals de rechtbank, bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft met voorbedachten raad zijn echtgenote, [slachtoffer], tevens de moeder van hun vier dochters, met een vuurwapen van het leven beroofd. Het hof acht het aannemelijk dat de oorzaak van de gepleegde moord is gelegen in onvrede van familiale aard aan de zijde van verdachte en zijn onwil om de financiële gevolgen van een scheiding te aanvaarden. In het onderzoek is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen voor enige verzachtende omstandigheid ter verklaring van zijn handelwijze.
Verdachte heeft door zijn daad het slachtoffer het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, - uit eigen belang - ontnomen. Bovendien heeft hij met zijn daad de vier dochters van hun moeder beroofd en een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer. Hoe dit door twee van haar dochters wordt ervaren, is gebleken uit hun ter terechtzitting voorgelezen aanvullende slachtofferverklaring. De vier dochters hebben in één keer niet alleen hun moeder, maar in zekere zin ook hun vader verloren. Aangenomen moet worden dat in het bijzonder de nabestaanden van [slachtoffer], door haar overlijden nog lang psychisch leed zullen ondervinden. Ook in bredere kring heeft de moord op het slachtoffer een schok teweeg gebracht. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde in het algemeen en draagt bij aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 maart 2011 niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Vanwege de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde levensdelict en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, kan die omstandigheid in dit geval echter slechts een zeer beperkte rol spelen.
Moord is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent, en rechtvaardigt naar zijn aard en ernst op zichzelf oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gezien het hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur in casu ook geboden. De strafrechter pleegt bij de beoordeling van een zaak en de oplegging van straf, in het bijzonder in gevallen als de onderhavige, rekening te houden met soortgelijke zaken. Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een enkelvoudige moord wordt een gevangenisstraf tussen twaalf en achttien jaren gehanteerd.
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, acht het hof in casu te hoog. De strafrechtspleging kent gevallen die, hoe moeilijk ook invoelbaar voor de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer, nog ernstiger zijn dan het onderhavige.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar acht het hof in casu echter ontoereikend, gelet op het feit dat verdachte zijn echtgenote, naar het hof aannemelijk acht, uit eigen belang en met totale veronachtzaming van haar recht op leven en haar moederschap van vier dochters heeft geliquideerd door haar door het (achter)hoofd te schieten en vervolgens nog twee schoten op haar af te vuren.
Het een en ander in aanmerking genomen acht het hof, evenals de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, passend en geboden.
De hof zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen Tomtom navigatiesysteem aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
Het hof zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen brief, gedateerd 25 januari 2010 aan [getuige 5], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu deze brief onder hem in beslag is genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Wijst af het verzoek tot het doen verrichten van een nieuw onderzoek naar de geestesvermogens/de toerekenbaarheid van verdachte;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een Tomtom navigatie systeem.
Gelast de teruggave aan [getuige 5] van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een brief, betreffende een overeenkomst tussen [verdachte] en [getuige 5] gedateerd 25 januari 2010, inhoudende storten 15.000 euro.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr P. van Kesteren, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.P. Fuchs-van Dis, griffier,
en op 22 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Nunnikhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.