ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1934

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004191-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 28 maart 2009. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur op de linker rijstrook van de Rijksweg gereden. Tijdens het rijden heeft zij onvoldoende gelet op het verkeer en is zij in aanrijding gekomen met een stilstaand voertuig, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor andere verkeersdeelnemers. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het verkeersongeval. De verdediging heeft aangevoerd dat de eerste verklaring van de verdachte bij de politie uitgesloten moet worden van het bewijs, maar het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht de bewijsmiddelen voldoende om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 187,50 moet betalen voor de geleden schade. Het hof heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004191-10
Uitspraak d.d.: 14 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1954],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr W. van Veen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 28 maart 2009, te [plaats 1], gemeente [plaats 2], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende op de linker rijstrook (rijstrook 1) van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg [naam rijksweg], in de richting van [plaats 3], zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam
met een snelheid van ongeveer 90 tot 110 kilometer per uur op een afstand van ongeveer 20 meter, althans - gelet op de gereden snelheid en/of de verkeerssituatie ter plaatse - op een (te) korte afstand achter een ander motorrijtuig (personenauto) heeft gereden
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor haar liggende gedeelte van die weg en/of op de voor haar rijdende andere motorrijtuigen heeft gelet en/of is blijven letten
en/of (daarbij) haar aandacht gedurende enige tijd heeft gericht op een of meer op de
vluchtstrook van die weg stilstaande andere motorrijtuig(en) (politieauto en/of personenauto)
en/of (daarbij) haar snelheid niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer
en/of (daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor haar op die weg stilstaand, althans (langza(a)m(er) rijdend ander motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor (een) ander(en) ([benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde partij]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Subsidiair
zij op of omstreeks 28 maart 2009 te [plaats 1], gemeente [plaats 2], als bestuurder
van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg
[naam rijksweg], in de richting van [plaats 3],
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor haar liggende gedeelte van die weg en/of op de voor haar rijdende andere motorrijtuigen heeft gelet en/of is blijven letten
en/of (daarbij) haar snelheid niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast aan het overige verkeer
en/of (daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor haar op die weg stilstaand, althans (langza(a)m(er) rijdend ander motorrijtuig (personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking verweren met betrekking tot de bewijsmiddelen
Door de raadsvrouw is ten aanzien van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen aangevoerd dat de eerste door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring vlak na het ongeval1 dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast is door de verdediging het standpunt ingenomen dat de getuigenverklaringen in de processen-verbaal van verhoor, die niet door de betreffende getuigen zijn ondertekend, onbetrouwbaar zijn, nu de juistheid daarvan niet te controleren valt.
Met betrekking tot de eerste door de verdachte afgelegde verklaring vlak na het ongeval overweegt het hof dat deze geen onderdeel maakt van de in een eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen, zodat verdachte reeds daarom geen belang heeft bij bespreking van het verweer.
Met betrekking tot de niet door getuigen ondertekende processen-verbaal van verhoor overweegt het hof dat ondertekening door de getuige geen eis is die de wet stelt aan het opmaken van een proces-verbaal van verhoor. De betreffende processen-verbaal zijn bovendien op ambtseed/-belofte opgemaakt en voldoen ook overigens aan de wettelijke vereisten. Het ontbreken van de handtekening van de getuige en de onmogelijkheid van controle zegt naar het oordeel van het hof, anders dan de raadsvrouw lijkt te veronderstellen, ook niets over de betrouwbaarheid van de in een proces-verbaal neergelegde verklaring. Bij gebreke van gestelde, laat staan gebleken of aannemelijke, omstandigheden die wel raken aan de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen, verwerpt het hof het op dit punt gevoerde verweer.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Vanwege het daarop betrekking hebbende bewijsverweer zal het hof tevens ingaan op de vraag of de tenlastegelegde gevolgen bewezen kunnen worden.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een snelheid van 110 km/h en rijdend op de linkerrijstrook van een autosnelweg:
- gelet op de gereden snelheid en de verkeerssituatie ter plaatse op een te korte afstand achter een andere auto heeft gereden,
- onvoldoende op de weg en de voor haar rijdende auto heeft gelet,
- haar aandacht heeft gericht op een politieauto die stilstond op de vluchtstrook en
- haar auto niet tot stilstand heeft weten te brengen binnen de afstand waarover ze de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Het hof heeft daartoe in aanmerking genomen, en vindt daarin in het bijzonder het bewijs voor de te korte afstand en het onvoldoende letten op de weg en de voor haar rijdende auto, dat verdachte is ingevoegd op de snelweg terwijl ze had vastgesteld dat het druk was ter plaatse, wist dat het daar altijd druk was en dat zij vaker heeft meegemaakt dat er plotseling file ontstaat. Verder acht het hof van belang dat verdachte, nu zij heeft verklaard dat zij de politieauto reeds bij het invoegen aan het eind van de invoegstrook heeft zien staan en zij reeds op de linker rijbaan reed toen zij de politieauto passeerde, zich na het invoegen direct naar de linker rijbaan moet hebben begeven. Ondanks haar bewustheid van de drukte, haar ervaring met het plotseling kunnen ontstaan van file en haar snelle verplaatsing naar de linker rijbaan vlak nadat ze was ingevoegd, heeft Hze haar aandacht gericht op de politieauto die stilstond op de vluchtstrook. Hierdoor heeft ze vervolgens, anders dan verschillende andere ter plaatse rijdende automobilisten en ondanks het feit dat de voor haar rijdende auto de alarmlichten had ingeschakeld, de ontstane file niet tijdig waargenomen en haar auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. Het hof acht deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd voldoende om aan te nemen dat de door verdachte in acht genomen afstand te kort was en dat haar aandacht op weg en de voor haar rijdende auto onvoldoende was.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten tegen dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht voldoende afstand te houden en voldoende aandacht te houden op de weg en het verkeer voor zich zodat zijn eigen voertuig voldoende tijdig tot stilstand kan worden gebracht. Dit geldt evenzeer bij het rijden op de linkerrijstrook van een snelweg. Verdachte heeft deze voorzorgen, gelet op de bewezenverklaarde gedragingen en anders dan verschillende andere ter plaatse rijdende automobilisten, niet in acht genomen, terwijl dit voor verdachte, mede gelet op de weg- en weersomstandigheden (het was droog en helder) naar het oordeel van het hof wel degelijk mogelijk was. Voorts merkt het hof dit aan als een aanmerkelijke aan verdachte te verwijten verkeersfout. De slotsom luidt dan ook dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig kan worden aangemerkt en dat zij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Door de raadsvrouw is ten slotte nog aangevoerd dat het causaal verband tussen het verkeersongeval en het bij [benadeelde partij], [benadeelde 2] en [benadeelde1] vastgestelde letsel niet kan worden bewezen, nu de medische verklaringen geruime tijd na het ongeval zijn opgemaakt. Het hof verwerpt dit verweer omdat het geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat het in de medische verklaringen opgenomen letsel niet door het ongeval zou zijn veroorzaakt. Het enkele feit dat de medische verklaringen later dan het verkeersongeval zijn opgemaakt, levert die aanleiding in ieder geval niet op. Door de raadsvrouw is verder aangevoerd dat het in de medische verklaringen opgenomen letsel bij [benadeelde partij] niet geheel overeenkomt met het letsel waarover zij vlak na het ongeval heeft verklaard. Echter niet al het door het ongeval veroorzaakte letsel hoeft direct na het ongeval aan het licht te komen. Aan toerekening van het letsel aan het ongeval staat dit niet in de weg. Op grond hiervan en de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof het causaal verband tussen het verkeersongeval en het letsel wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het hof het daartegen gerichte verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 maart 2009, te [plaats 1], gemeente [plaats 2], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende op de linker rijstrook (rijstrook 1) van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg [naam rijksweg], in de richting van [plaats 3], aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig
met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur gelet op de gereden snelheid en de verkeerssituatie ter plaatse - op een te korte afstand achter een ander motorrijtuig (personenauto) heeft gereden
en daarbij in onvoldoende mate op het voor haar liggende gedeelte van die weg en op de voor haar rijdende andere motorrijtuigen heeft gelet
en daarbij haar aandacht gedurende enige tijd heeft gericht op een op de
vluchtstrook van die weg stilstaand ander motorrijtuig (politieauto)
en daarbij in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en vervolgens in aanrijding is gekomen met een voor haar op die weg stilstaand ander motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen ([benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en [benadeelde partij]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich vinden in de straf die door de rechtbank is opgelegd en in de redenen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Verdachte heeft een ongeval veroorzaakt waardoor drie slachtoffers, waaronder een jong kind, letsel hebben opgelopen. De slachtoffers hebben hiervan niet alleen langere tijd spanningen ondervonden, maar het kind heeft twee tot drie weken niet kunnen lopen en de volwassenen hebben als gevolg van het letsel enkele weken niet (volledig) kunnen werken. Verdachte heeft weliswaar schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar het gaat hier naar het oordeel van het hof niet om de, binnen de kaders van de geschonden norm, zwaarste vorm van schuld. Dit dient ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat. Daarnaast houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat verdachte ook zelf gewond is geraakt bij het ongeval. Het hof zal de straf zoals die wordt voorgesteld in de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten enigszins matigen en wel in die zin dat het naast de daarin voorgestelde boete van € 1000,= geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke rij-ontzegging voor de duur van drie maanden zal opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 187,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: overtreding van artikel 6 WVW 1994, meermalen gepleegd) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 187,50 (honderdzevenentachtig euro en vijftig cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 187,50 (honderdzevenentachtig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 14 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 29 maart 2009 als pagina 57-58 gevoegd in het proces-verbaal met dossiernummer PL083C/09-002791.