Parketnummer: 21-003321-09
Uitspraak d.d.: 14 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 2 september 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
wonende te [woonplaats] ([land]), [straatnaam].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.G.L.M. Schiffeleers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 3 oktober 2008, te [plaatsnaam 1], gemeente [gemeentenaam], als bestuurder van een personenauto, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Provincialeweg [wegnummer], een bord B6 van bijlage I was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers de bestuurder van een op die kruisende weg rijdende motorfiets niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, tengevolge waarvan een aanrijding ontstond tussen de door hem bestuurde personenauto en de motorfiets, waarbij (dodelijk) letsel aan personen (te weten de bestuurder van de motorfiets: [slachtoffer], geboren [1960]) is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdachte is betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde verkeersovertreding: het niet verlenen van voorrang. De kern van het betoog van de raadsman komt er op neer dat sprake is geweest van ofwel een eenzijdig ongeval, ofwel een ongeval met een ander motorrijtuig dan dat van verdachte. De op de bagagekoffer van de motorfiets aangetroffen rode verf en de schade en sporen aan de kentekenplaat en de auto waarin verdachte de bewuste avond op de plaats van het ongeval heeft gereden, kunnen volgens de verdediging zijn veroorzaakt doordat verdachte, nadat het ongeval reeds had plaatsgevonden, tegen en over deze koffer heen is gereden.
Ter bespreking van dit verweer gaat het hof achtereenvolgens in op de aannemelijkheid van 1. een eenzijdig ongeval,
2. een ongeval met een ander motorrijtuig dan dat van verdachte en
3. de alternatieve verklaring van sporen op de koffer van de motorfiets en de sporen aan de kentekenplaat en de auto.
1. Aannemelijkheid van een eenzijdig ongeval
Uit het door de politie verrichte onderzoek blijkt dat het, gelet op de rijrichting van het slachtoffer en de loop van de bocht (naar links), zeer waarschijnlijk is dat het slachtoffer bij een eenzijdig ongeval rechts van de [wegnummer] en niet links van de door hem gebruikte rijbaan terecht zou zijn gekomen. In het onderhavig geval is hij echter uiteindelijk gebotst tegen de aan de linkerkant van zijn rijbaan opgerichte ANWB-paal, op de middengeleider van de [wegnummer].1 De aan de motorfiets vastgestelde schade laat zich goeddeels verklaren door de sporen die op de plaats van het ongeval zijn aangetroffen.2 De aan de rechterzijde aangetroffen schade aan de uitlaat en de sporen op de koffer worden daarentegen niet gerelateerd aan dergelijke sporen. Op het koffertje zijn aan de onderzijde bovendien rode vegen aangetroffen3 en die sporen passen bij het Belgische kenteken van de auto waarin verdachte op die avond op de plaats van het ongeval heeft gereden.4 Nu op het plaats delict voorts geen sporen zijn vastgesteld die gerelateerd konden worden aan het ontstaan van een (naar het hof begrijpt: eenzijdig) ongeval,5 acht het hof een eenzijdig ongeval onaannemelijk.
2. Aannemelijkheid van een ongeval met een ander motorrijtuig dan dat van verdachte
De aan de bagagekoffer en de uitlaat van de motor aangetroffen sporen en schade kunnen niet worden gerelateerd aan enig op de plaats van het ongeval aangetroffen spoor, maar de sporen op de koffer passen wel bij de (sporen aan de) kentekenplaat van de auto waarmee verdachte die avond op de plaats van het ongeval heeft gereden. Uit het door de afdeling Forensische Opsporing in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut verrichte verfonderzoek aan de koffer en de uitlaat van de motorfiets enerzijds en de voorbumper met kentekenplaat van de auto waarmee verdachte die avond heeft gereden anderzijds, bleek dat het veel waarschijnlijker is dat de combinatie van het vreemde materiaal op de motor afkomstig is van de auto waarmee verdachte die avond op de plaats van het ongeval heeft gereden dan van een willekeurig andere personenauto.6 Nu het hof de door de verdachte gegeven alternatieve verklaring voor de op de koffer en de kentekenplaat van de auto aangetroffen sporen niet aannemelijk acht, waarover hieronder meer, acht het hof een aanrijding met een ander motorrijtuig dan dat van verdachte evenmin aannemelijk.
3. Aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van sporen op de koffer van de motorfiets en de sporen aan de kentekenplaat
Door de verdachte is (ten slotte) als alternatieve verklaring voor de op de koffer en de auto aangetroffen sporen gegeven dat hij tegen de los op de kruising liggende koffer is aangereden, nadat de motorrijden was verongelukt. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij na het oprijden van de kruising tegen, naar hij stelt, de koffer is aangereden en dat het geluid dat daaruit voorkwam, voortduurde totdat hij de bocht naar links om de [wegnummer] richting [plaatsnaam 2] op te rijden had gemaakt. De koffer is aangetroffen in de aan de - vanuit de rijrichting van de motorrijder gezien - overzijde van de kruising gelegen rechterberm van de [wegnummer]. Dit is gelet op plaats waarop de motorfiets frontaal met de verkeerspaal op de middengeleider (de ANWB-paal) van de [wegnummer] in botsing is gekomen een logische plaats.7 Het is onwaarschijnlijk dat de koffer na het verongelukken van de motorrijder is terecht gekomen op de plek waar de verdachte volgens eigen zeggen tegen de koffer is aangereden, omdat deze dan eerst tegen de oorspronkelijke rijrichting van de motorrijder in zou moeten zijn teruggeworpen.8 De plek waar de koffer is terug gevonden, past ook niet bij de lezing van verdachte, want dan zou de koffer - vanuit de rijrichting van de motorrijder gezien - op linker weghelft of zelfs aan de overzijde in de berm van de [wegnummer] terecht gekomen zijn.9 De sporen op de koffer passen verder niet bij de lezing van verdachte dat de koffer los op de kruising lag en door zijn auto een stuk is meegenomen. Integendeel, die sporen en de sporen op de auto van verdachte wijzen erop dat de koffer nog op de motorfiets was gemonteerd tijdens de aanrijding.10 Het hof stelt daarom de alternatieve lezing van verdachte als onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig ter zijde.
Het hof komt tot de slotsom dat de door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario's niet aannemelijk zijn. Op basis van de in een later eventueel op te maken aanvulling opgenomen bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een personenauto tegen een voor hem van links komende, over de [wegnummer] rijdende en voorrangsgerechtigde motorrijder is aangereden en aldus geen gevolg heeft gegeven aan het voor hem op die plaats geldende gebod om die motorrijder in staat te stellen ongehinderd zijn weg te vervolgen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 3 oktober 2008, te [plaatsnaam 1], gemeente [gemeentenaam], als bestuurder van een personenauto, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat], ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Provincialeweg [wegnummer], een bord B6 van bijlage I was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers de bestuurder van een op die kruisende weg rijdende motorfiets niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, tengevolge waarvan een aanrijding ontstond tussen de door hem bestuurde personenauto en de motorfiets, waarbij (dodelijk) letsel aan personen (te weten de bestuurder van de motorfiets: [slachtoffer], geboren [1960]) is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Overtreding van het bepaalde bij artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 jo. bord B6 van bijlage I bij voornoemd Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Strafbaarheid van de verdachte
Door en namens de verdachte is subsidiair bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege het ontbreken van alle schuld. Verdachte zou de motor niet hebben zien aankomen en dit ook niet hebben moeten en kunnen zien. Ter adstruering van dit betoog is gewezen op de gebrekkige verlichting ter plaatse, de bestaande onzekerheid over het branden van het dimlicht bij de motorrijder, de weersomstandigheden en de donkere kleuren van de motor en de kleren van de motorrijder.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de beschikbare foto's en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat er op het kruispunt waar het ongeval plaatsvond, drie straatlantaarns brandden, terwijl de weg vanuit de richting waarover de motorrijder naderde, was verlicht door verschillende straatlantaarns, zodat het zicht in ieder geval niet bemoeilijkt werd door een gebrekkige verlichting ter plaatse. Daarnaast biedt het onderzoek aan het dimlicht van de motor geen aanwijzing voor de stelling dat het dimlicht niet heeft gebrand en is ook niet anderszins een omstandigheid gebleken die het niet branden van dat licht aannemelijk doet zijn. Dat het onderzoek van het dimlichtlampje achteraf slechts visueel van aard is geweest doet aan dit oordeel over de aannemelijkheid niet af. Verder blijkt uit het opsporingsonderzoek dat het ten tijde van het ongeval slechts licht regende.11 Gegeven de onaannemelijkheid van deze door de verdediging aan zijn verweer ten grondslag gelegde omstandigheden (gebrekkig licht, niet voeren van dimlicht, slechte weersomstandigheden) acht het hof het evenmin aannemelijk dat de verdachte door de donkere kleur van de motor en de kleding van de motorrijder deze niet heeft kunnen waarnemen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die maken dat verdachte of het feit niet strafbaar zouden doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersovertreding begaan ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met een motorrijder. Bij die aanrijding is de motorrijder komen te overlijden. Hoewel de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet verder gaan dan die enkele verkeersovertreding, dienen de gevolgen naar het oordeel van het hof, als behorende tot de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, wel in de strafoplegging tot uitdrukking te komen. Zonder de verkeersovertreding was de motorrijder immers niet komen te overlijden. De verkeersovertreding heeft daarmee onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. De ernst van dit gevolg maakt dat het hof komt tot een, voor overtredingen, hoge geldboete. Het hof acht die straf afdoende en ziet, mede gelet op het voor het overige blanco strafblad van verdachte, geen aanleiding daarnaast nog een voorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 11328,35. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: overtreding van artikel 62 RVV 1990 jo. bord B6 bijlage 1 RVV 1990) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 11.328,35 (elfduizend driehonderdachtentwintig euro en vijfendertig cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 11.328,35 (elfduizend driehonderdachtentwintig euro en vijfendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr A.E. Harteveld en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 14 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Pagina 28 van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse nummer 03100823551920.
2 De schade aan de linkerzijde van de motorfiets kwam overeen met de krassen die op de plaats van het ongeval zijn aangetroffen (pagina 20 van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse nummer 03100823551920), de op de band van het voorwiel en de voorzijde van het voorspatbord aangetroffen verse krassen passen bij de verhoogde betonrand van de middengeleiding (pagina 22 van voornoemd proces-verbaal), de aan de linker voorzijde aangetroffen schade kwam overeen met de schade aan de op de plek van het ongeval bevindende ANWB-paal (pagina 23 van voornoemd proces-verbaal), de schade aan de linkerzijde van de tank paste bij de op de middengeleiding aangetroffen kras (pagina 24 van voornoemd proces-verbaal) en de op de koffer bevindende blauwe diepe kras past bij het op de plaats van het ongeval losgeraakte blauwkleurige verkeersbord (pagina 25 van voornoemd proces-verbaal).
3 Pagina 25 van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse nummer 03100823551920.
4 Pagina 32 van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse nummer 03100823551920.
5 Pagina 28 van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse nummer 03100823551920.
6 Pagina 8 van het deskundigenrapport van het NFI van 11 november 2008.
7 Pagina 6 van het aanvullende proces-verbaal nummer 03100823551920B.
8 Pagina 4 van het aanvullende proces-verbaal nummer 03100823551920B.
9 Pagina 2 van het aanvullende proces-verbaal nummer 03100823551920C.
10 Pagina 2 van het aanvullende proces-verbaal nummer 03100823551920C.
11 Pagina 10 van het aanvullende proces-verbaal nummer 03100823551920C.