Arrest d.d. 22 februari 2011
Zaaknummer 200.051.064/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [adres],
2. [appellante sub 2],
wonende te [adres],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. E.S. Reitsma, kantoorhoudende te Zwolle,
die tevens gepleit heeft,
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [adres],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [adres],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. D.H. Sloof, kantoorhoudende te Almere,
die tevens gepleit heeft.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 21 januari 2009 en 24 juni 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 september 2009 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 24 juni 2009 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 15 december 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen het vonnis van 24 juni 2009 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, onder zaak-/rolnummer 149127/HA ZA 08-1058 tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerden als eisers gewezen, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerden als nog af te wijzen, dit met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en daarbij geïntimeerden te veroordelen tot dadelijke terugbetaling van hetgeen appellanten op grond van voormeld vonnis aan geïntimeerden hebben voldaan, te vermeerden met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele terugbetaling."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
(in het principale appel) [appellanten] niet ontvankelijk te verklaren althans het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad gewezen d.d. 24 juni 2009 te bekrachtigen desnodig onder wijziging en/of aanpassing van de gronden met dien verstande dat (overeenkomstig hetgeen voortvloeit uit het incidenteel appel)
het gerechtshof zal verklaren voor recht dat [appellanten] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst tussen partijen betreffende het woonhuis staande en gelegen aan de Koraal nr. 39 te IJsselmuiden en
dat het Gerechtshof [appellanten] zullen veroordelen om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag groot € 11.500,-- wegens schade aan de serre
alsmede dat het Gerechtshof [appellanten] zal veroordelen om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag groot € 1.409, 26 zijnde de kosten door [geïntimeerden] ingeschakelde expert, nu de verschuldigdheid hiervan thans vaststaat nu hiertegen geen appèl is ingesteld
bovengenoemde bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2007 althans vanaf 3 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
alles met veroordeling van [appellanten] zowel in het principaal als in het incidenteel appel in de kosten in beide instantiën."
Door [appellanten] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appèl te verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Ten slotte hebben [appellanten] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben in het principaal appel negen grieven opgeworpen.
[geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
In het principaal en in het incidenteel appel
De feiten en de bespreking van de grieven I en II in het principaal appel
1. De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 juni 2009 een aantal feiten vastgesteld.
2. [appellanten] klagen in grief I in het principaal appel dat de rechtbank de feiten onvolledig heeft weergegeven. Zij wensen aan de door de rechtbank in rechtsoverweging 2.7 gegeven omschrijving toegevoegd zien:
"De serre is aan de bestaande woning gebouwd tussen twee bestaande tuinmuren (spouwmuren) tegen de gevel van de woning aan. De constructie bestaat uit houten balken en kunststof dakplaten en is gebouwd volgens de door de fabrikant Pergolux voorgeschreven montagevoorschriften. De serre staat niet in open verbinding met de woning; de voormalige gevel met de kozijnen en deuren zijn gehandhaafd."
Voorts klagen [appellanten] middels grief II in het principaal appel dat de rechtbank in rechtsoverweging 5.3 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat "de serre, ook al is het een aanbouw, integraal onderdeel van de woning is."
3. Het hof stelt voorop dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de aldus tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
3.1 Niet in geschil is dat de serre aan de bestaande woning is gebouwd tussen twee bestaande tuinmuren (spouwmuren) tegen de gevel van de woning aan en dat de constructie bestaat uit houten balken en kunststof dakplaten.
Het hof acht het dan ook niet bezwaarlijk deze omschrijving aan de vaststaande feiten toe te voegen. In zoverre treft grief I doel.
3.2 Daarentegen staat niet vast dat de serre is gebouwd volgens de montagevoorschriften van de fabrikant Pergolux. [geïntimeerden] hebben dat immers (bij gebrek aan wetenschap) betwist.
3.3 Evenmin staat vast dat de serre niet in open verbinding met de woning staat. Integendeel, uit de bij memorie van antwoord als productie 6 overgelegde foto's, die afkomstig zijn uit de verkoopbrochure en die derhalve de situatie ten tijde van de bewoning door [appellanten] weergeven, blijkt duidelijk dat de serre in open verbinding staat met de rest van de woning (de woonkeuken) en ook als zitkamer is ingericht. Tussen de woonkeuken en de serre bevinden zich weliswaar deuren, maar dit zijn binnendeuren. De heer [appellant sub 1] heeft ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep gereageerd op deze foto's en bevestigd dat het kozijn met de buitendeuren uit de oorspronkelijke achtergevel is verwijderd en verplaatst naar de nieuwe achtergevel, de serre.
In zoverre faalt grief I in het principaal appel.
Ook grief II in het principaal appel faalt.
4. Voor het overige bestaat over de door de rechtbank vastgestelde feiten geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Met inachtneming van hetgeen hiervoor ten aanzien van de grieven I en II is overwogen en hetgeen in dit hoger beroep is komen vast te staan, kan tussen partijen van het volgende worden uitgegaan.
4.1 [geïntimeerden] hebben eind 2006 van [appellanten] gekocht het woonhuis aan [adres]
4.2 Partijen hebben daartoe de "koopakte bestaande eengezinswoning" van de NVM ondertekend.
4.3 In artikel 5.1 van de koopakte staat:
"De onroerende zaak zal aan de koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan."
4.4 Artikel 5.3 van de koopakte bepaalt:
"De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis voor eigen gebruik, zie artikel 22. (…) Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het totstandkomen van deze koopovereenkomst."
4.5 De informatielijst die is gevoegd bij de koopakte, vermeldt op de vraag of er de laatste jaren reparaties zijn uitgevoerd en/of gebreken zijn hersteld als antwoord:
"Serre dak t.p.v. achtergevel, lekvrij gemaakt."
4.6 De woning is door [appellanten] op 1 maart 2007 aan [geïntimeerden] geleverd.
4.7 In 2000 is door [appellanten] een serre aan de bestaande woning gebouwd. De serre is gebouwd tussen twee bestaande tuinmuren (spouwmuren) tegen de gevel van de woning aan. De constructie bestaat uit houten balken en kunststof dakplaten. Het kozijn met de buitendeuren is uit de oorspronkelijke achtergevel verwijderd en verplaatst naar de nieuwe achtergevel, de serre.
4.8 [geïntimeerden] hebben [expertisebureau] opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar lekkageproblemen in de serre. [expertisebureau] heeft op 4 maart 2008 rapport uitgebracht van zijn bevindingen en daarin ondermeer vermeld:
"De lekkages c.q. de waterinfiltratie wordt veroorzaakt door slechte aansluitingen van het dak tegen het metselwerk en het ontbreken van voorzieningen in de spouw. Bovendien draagt de constructie van het dak zelf, met name de gebrekkige uitvoering, bij aan het optreden van lekkages. Omdat bij een langdurige regenbelasting van metselwerk water in de spouw dringt en hierbij in de woning aanleiding kan geven tot lekkages, dient in de spouw een constructie aanwezig te zijn die het binnengedrongen water weer naar buiten afvoert. Uiteraard dient dit te gebeuren boven het niveau waarop het dak van de aanbouw zijn aansluiting vindt. De enige blijvend doelmatige methode hiervoor is het inbrengen van een loodslabbe, die door het buitenmetselwerk gevoerd in de spouw schuin omhoog gevoerd wordt vastgezet tegen het binnenspouwblad. Het nu aanbrengen van deze voorziening is ingrijpend, omdat de achtergevel ter hoogte van het dak van de aanbouw in fasen moet worden opengehakt en na het inbrengen van de loodconstructie met zorg weer moet worden dichtgemetseld."
4.9 [expertisebureau] heeft de kosten van de in zijn rapport aanbevolen herstelwerkzaamheden op 20 maart 2009 begroot op een bedrag van € 9.600,-- excl. BTW. In laatstgenoemd bedrag is een bedrag van € 1.250,-- excl. BTW begrepen voor "coördineren uitvoering etc.".
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
5. [geïntimeerden] hebben [appellanten] gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad. Zij hebben aangevoerd dat zij binnen enkele weken na levering van de woning geconfronteerd werden met ernstige en aanhoudende lekkage in de serre, die het normaal gebruik daarvan onmogelijk maakte.
[geïntimeerden] hebben primair gedeeltelijke vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd op grond van dwaling met verlaging van de koopsom en veroordeling van [appellanten] tot betaling van een bedrag van € 11.500,-- aan herstelkosten. Subsidiair hebben [geïntimeerden] gevorderd voor recht te verklaren dat [appellanten] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met veroordeling van [appellanten] tot betaling van een bedrag van € 11.500,-- aan herstelkosten. Daarnaast hebben [geïntimeerden] vergoeding van expertisekosten, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten en nakosten gevorderd.
[appellanten] hebben verweer gevoerd.
6. De rechtbank heeft de primaire vordering van [geïntimeerden] afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen, met uitzondering van het in de herstelkosten begrepen bedrag van € 1.250,-- aan "coördinatie uitvoering".
De rechtbank heeft voorts de gevorderde expertisekosten, proces- en nakosten toegewezen. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen.
Bespreking van de overige grieven
7. De grieven III tot en met V in het principaal appel zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de serre zodanige gebreken vertoonde dat dit aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat, zodat sprake is van non-conformiteit. [appellanten] klagen in dit verband voorts dat de rechtbank voorbij is gegaan aan hun verweer dat [geïntimeerden] hun onderzoeksplicht hebben verzaakt.
8. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[appellanten] hebben niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat er vlak na de levering van de woning, te weten in april 2007 ernstige en aanhoudende lekkage in de serre is opgetreden en dat de oorzaak daarvan is te herleiden tot ten tijde van de levering ontbrekende eigenschappen.
Ook uit de door [geïntimeerden] in het geding gebrachte stukken en foto's is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat deze lekkage zodanig was dat dit aan een normaal gebruik van de serre, die ten tijde van de verkoop in gebruik was als zitkamer en als zodanig een integraal onderdeel van de woning uitmaakte, in de weg stond. Daarmee is de non-conformiteit van het verkochte gegeven.
9. [appellanten] hebben benadrukt dat zij ten tijde van de verkoop niet bekend waren met de lekkage en dientengevolge geen mededelingsplicht hebben geschonden. Wat hiervan ook zij, aan de aansprakelijkheid van [appellanten] kan dit niet afdoen. Immers, [appellanten] hebben er gelet op het bepaalde in artikel 5.3 van de koopovereenkomst voor in te staan dat de woning geschikt is voor een normaal gebruik als woonhuis.
10. Het vorenstaande lijdt slechts uitzondering wanneer de gebreken die het normaal gebruik belemmeren ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst kenbaar waren voor [geïntimeerden] (en niet bekend waren bij [appellanten]).
In dit verband hebben [appellanten] aangevoerd dat [geïntimeerden] hun onderzoeksplicht hebben verzaakt, omdat zij hebben nagelaten onderzoek in te stellen naar de staat van de zeven jaar oude serre, alhoewel [appellanten] hen hadden medegedeeld dat er in 2000 een lekkage was geweest.
11. Het hof verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende.
[geïntimeerden] hebben tijdens de bezichtiging van de woning lekkagesporen opgemerkt in de serre. Daarover hebben zij vragen gesteld aan de makelaar van [appellanten] Deze heeft hen in antwoord daarop medegedeeld dat zich in 2000 een lekkage had voorgedaan en dat het dak toen lekvrij (cursivering door het hof) is gemaakt.
Dit staat ook vermeld op de informatielijst die bij de koopovereenkomst is gevoegd. [geïntimeerden] mochten naar het oordeel van het hof vertrouwen op de juistheid van deze mededeling en er mitsdien vanuit gaan dat het hier ging op een probleem dat afdoende was verholpen. Voor hen bestond er geen reden om op dit punt te twijfelen en nader onderzoek te doen. [appellanten] hebben immers niet vermeld dat zich sedert 2000 opnieuw lekkage had voorgedaan, hetgeen volgens hen ook niet het geval was.
Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet in te zien dat het gebrek waarmee [appellanten], die de woning jarenlang hebben bewoond, niet bekend stellen te zijn geweest, tijdens de enkele bezichtigingen voor [geïntimeerden] wel kenbaar zou zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende hebben onderbouwd dat er feiten en omstandigheden waren op grond waarvan [geïntimeerden] desalniettemin een verdergaande onderzoeksplicht hadden. Het enkele feit dat de serre zeven jaar oud was, noopte daar naar 's hofs oordeel niet toe.
12. De grieven III tot en met V in het principaal appel falen.
13. Grief VI in het principaal appel houdt in dat [geïntimeerden] niet tijdig hebben geklaagd nu zij eerst in juni 2007 met [appellanten] hebben gesproken over de lekkage, terwijl de lekkage zich direct na de levering in maart zou hebben voorgedaan.
[geïntimeerden] hebben zowel ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg als tijdens het pleidooi in hoger beroep uiteengezet dat zij de woning op 18 maart 2007 hebben betrokken, dat het in eerste instantie mooi weer was, maar dat er bij regen in april lekkage ontstond.
[appellanten] hebben een en ander niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist.
Nu vaststaat dat [geïntimeerden] [appellanten] in elk geval in juni 2007 op de hoogte hebben gesteld van de lekkage, hebben zij naar het oordeel van het hof binnen bekwame tijd geklaagd (art. 7:23 BW).
14. Grief VI in het principaal appel faalt.
15. De grieven VII en VIII in het principaal appel zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de hoogte van de herstelkosten.
[appellanten] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het rapport van [expertisebureau] - dat in opdracht van [geïntimeerden] is uitgebracht - en voorbij is gegaan aan de rapportage van [Klussenbedrijf], die de kosten van herstel raamde op een bedrag van € 4.850,-- incl. BTW.
Voorts brengen [appellanten] bij memorie van grieven een nieuw rapport in het geding van [Ingenieursbureau]. In laatstgenoemd rapport wordt een viertal herstelmogelijkheden beschreven, waarvan de kosten variëren van € 1.940,06 incl. BTW tot € 6.543,91 incl. BTW.
16. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zowel [Klussenbedrijf] als [expertisebureau] hebben de lekkende serre in opdracht van [geïntimeerden] geïnspecteerd. Beiden hebben aangegeven dat er de nodige herstelwerkzaamheden vereist zijn. [Klussenbedrijf], een klussenbedrijf uit Kampen, heeft [geïntimeerden] een indicatie gegeven van de te maken herstelkosten. [expertisebureau], een expertisebureau dat door de rechtsbijstandverzekeraar van [geïntimeerden] is ingeschakeld, heeft uitvoerig verslag gedaan van zijn bevindingen en heeft ook een gespecificeerde opgave gedaan van de te maken herstelkosten.
De rechtbank heeft het rapport van [expertisebureau] tot uitgangspunt genomen en heeft geoordeeld dat aan de rapportage van [Klussenbedrijf] onvoldoende gewicht toekomt, omdat die rapportage slechts een kostenindicatie bevat, die bovendien ongespecificeerd is. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt. Het rapport dat [expertisebureau] heeft uitgebracht is gedegen en de deskundigheid van [expertisebureau] is door [appellanten] niet (onderbouwd) in twijfel getrokken. Anders dan [Klussenbedrijf], die slechts een indicatie van de kosten heeft gegeven, heeft [expertisebureau] de kosten nauwkeurig gespecificeerd.
17. [appellanten] klagen dat zij niet bij de totstandkoming van het rapport van [expertisebureau] betrokken zijn geweest. Het hof gaat aan die klacht voorbij om reden dat [appellanten] indertijd hebben verkozen om, nadat [geïntimeerden] bij hen hadden gereclameerd, geen actie te ondernemen maar een afwachtende houding aan te nemen - zoals uitdrukkelijk door hen wordt benadrukt in hun brief aan [geïntimeerden] van 28 december 2007 (productie 8 bij conclusie van antwoord) - terwijl zij evenmin op enig moment aanleiding hebben gezien een contra-expertise te doen verrichten. Gelet op deze houding gaat het niet aan dat [appellanten] klagen over het feit dat [geïntimeerden] eenzijdig een expertise hebben laten verrichten.
18. [appellanten] komen eerst thans in dit hoger beroep met een in hun opdracht vervaardigd rapport van [Ingenieursbureau]. Aan de bevindingen van [Ingenieursbureau] kan naar het oordeel van het hof evenwel weinig belang worden gehecht, omdat [Ingenieursbureau] geen kennis heeft kunnen nemen van de werkelijke staat van de serre, aangezien de serre in oktober 2008 door [geïntimeerden] is vervangen door een nieuwe.
19. Ook de grieven VII en VIII in het principaal appel falen.
20. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de rechtbank [appellanten] terecht in de proceskosten heeft veroordeeld. In zoverre is ook grief IX in het principaal appel vergeefs voorgedragen.
Ten aanzien van de nakosten heeft [appellanten] zonder nadere motivering gesteld dat deze "in ieder geval afgewezen dienen te worden."
Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] reeds nakosten hebben gemaakt.
Het hof acht de forfaitaire nakosten slechts toewijsbaar in het geval [appellanten] niet vrijwillig aan dit arrest voldoen. Het hof zal [appellanten] daarom veroordelen tot betaling van de forfaitaire nakosten van € 131,-- buiten betekening in het geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit arrest vrijwillig aan de veroordeling voldoen, te vermeerderen met € 68,-- ingeval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken nadat [geïntimeerden] [appellanten] hebben aangeschreven om vrijwillig aan de veroordeling voldoen.
21. Grief IX in het principaal appel slaagt ten dele.
22. Middels grief 1 in het incidenteel appel klagen [geïntimeerden] over de afwijzing door de rechtbank van de door [expertisebureau] begrote post van € 1.250,-- ter zake van "coördinering uitvoering".
23. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt volledig en maakt dit tot het zijne. Inderdaad valt zonder nadere toelichting - die ook in appel ontbreekt - niet in te zien dat voor uitvoering van herstelwerkzaamheden als de onderhavige € 1.250,-- aan kosten voor coördinatie van de uitvoering zouden moeten worden gemaakt.
25. Grief 2 in het incidenteel appel is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde wettelijke rente.
Wijziging van eis
26. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] bij inleidende dagvaarding wettelijke rente hebben gevorderd vanaf 25 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij memorie van grieven in incidenteel appel hebben zij hun eis aldus gewijzigd dat zij thans wettelijke rente vorderen vanaf 1 augustus 2007 althans vanaf
3 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu [appellanten] bij memorie van antwoord in incidenteel appel geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze wijziging van eis en het hof deze wijziging ook niet in strijd acht met de goede procesorde, zal het hof recht doen op de gewijzigde eis.
27. [appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat de door [geïntimeerden] gevorderde wettelijke rente afgewezen dient te worden, omdat het naar hun mening niet mogelijk is wettelijke rente te vorderen "ten titel van schade".
28. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, evenmin als de overweging van de rechtbank dat de wettelijke rente over de schadevergoeding dient te worden afgewezen omdat er geen herstelkosten zijn gemaakt.
Nu de vordering overigens niet wordt betwist, is de met ingang van 1 augustus 2007 gevorderde wettelijke rente over de herstelkosten toewijsbaar.
29. Voor het antwoord op de vraag vanaf welk moment er wettelijke rente verschuldigd is over de expertisekosten is het moment waarop die kosten zijn gemaakt van belang (concrete schadeberekening).
[appellanten] hebben niet betwist dat de expertisekosten zijn gemaakt.
Het rapport van [expertisebureau] dateert van januari 2008, zodat de wettelijke rente over de expertisekosten niet reeds vanaf 1 augustus 2007 toewijsbaar is. Het hof zal de wettelijke rente over deze kosten daarom toewijzen vanaf 3 september 2008, de dag der inleidende dagvaarding, zoals subsidiair door [geïntimeerden] is gevorderd.
30. Grief 2 in het incidenteel appel slaagt.
Slotsom
31. Het vonnis waarvan beroep zal uitsluitend op het punt van de nakosten en de wettelijke rente worden vernietigd. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in rechtsoverweging 20 omschreven en de wettelijke rente zal alsnog worden toegewezen op de wijze als in de rechtsoverwegingen 28 en 29 is aangegeven. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. [appellanten] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel.
Deze kosten worden wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak begroot op € 2.682,= (3 punten, tarief II) in het principaal appel en op € 316,= (1/2 punt, tarief I) in het incidenteel appel.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 juni 2009 waarvan beroep ten aanzien van het dictum sub 6.2, 6.3 en 6.4;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten] om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 9.936,50 (zegge: negenduizendnegenhonderdzesendertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 augustus 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellanten] om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 1.409,26 (zegge: duizendvierhonderdnegen euro en zesentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in eerste aanleg en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] op € 904,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en
€ 391,44 aan verschotten,
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de forfaitaire nakosten van € 131,-- buiten betekening in het geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit arrest vrijwillig aan de veroordeling voldoen, te vermeerderen met € 68,-- ingeval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken nadat [geïntimeerden] [appellanten] hebben aangeschreven om vrijwillig aan de veroordeling voldoen;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden]
in het principaal appel op € 2.682,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat en € 422,-- aan verschotten en
in het incidenteel appel op € 316,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat en nihil aan verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en A.W. Jongbloed, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 februari 2011 in bijzijn van de griffier.