Arrest d.d. 12 april 2011
Zaaknummer 200.015.603/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te Deventer,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.H. van Steijn, kantoorhoudende te Deventer,
[geïntimeerde],
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 23 januari 2008 en 4 juni 2008, zoals hersteld bij vonnis van 25 juni 2008, door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 september 2008, zoals hersteld bij exploten van 9 september 2008 en 23 september 2008, is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 4 juni 2008 en 25 juni 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 oktober 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Dat het het gerechtshof behage de vonnissen waarvan beroep te vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen in de inleidende dagvaarding bij exploot van 29 oktober 2007 alsnog integraal af te wijzen onder veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties alsmede tot terugbetaling van hetgeen is voldaan door appellante op grond van het vonnis in eerste aanleg, te vermeerderen met wettelijke handelsrente althans wettelijke rente over het betaalde en vergoeding van voldane kosten en overigens zoals gevorderd bij appèldagvaarding van 3 september 2008."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat uw Hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de grief van [appellante] ongegrond zal verklaren, het vonnis van de rechtbank, zoals gewezen op 4 juni 2008 en hersteld 25 juni 2008, zal bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling of verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de gevorderde ongedaanmaking van de voldoening aan het vonnis van de rechtbank zal afwijzen."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één genummerde grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Over de door de rechtbank in het vonnis van 4 juni 2008 onder 2.1 en 2.2 vastgestelde feiten bestaat geen geschil. Het hof zal ook van die feiten uitgaan.
Het geschil
2. [appellante] verkoopt op de Oost-Europese markt tuinbouwbenodigdheden en
-installaties. Deze installaties worden door haar zelf ontwikkeld en gebouwd of bij derden ingekocht.
3. [geïntimeerde] maakt deel uit van een wereldwijd opererend concern dat onder meer verwarmingsinstallaties ontwikkelt en verkoopt.
4. [appellante] heeft bij [geïntimeerde] tuinbouwketels met toebehoren gekocht en geleverd gekregen voor een koopprijs van € 153.515,64 respectievelijk € 29.968,96. Daarvan heeft zij € 22.134,00 onbetaald gelaten. [geïntimeerde] heeft dit bedrag gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft die vordering toegewezen.
5. Met grief I handhaaft [appellante] het door de rechtbank verworpen beroep op dwaling. Dit verweer komt op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft [appellante] meegedeeld dat de ketels binnen het [geïntimeerde]-concern uitsluitend en in ieder geval het meest voordelig bij haar konden worden gekocht. Nadat de gekochte ketels aan de Oost-Europese afnemers waren geleverd, kwam [appellante] er echter achter dat dezelfde ketels bij [geïntimeerde Oekraïne] konden worden gekocht voor een prijs die 15% lager lag. Met deze mededelingen heeft [geïntimeerde] belet dat [appellante] bij de zusterbedrijven van [geïntimeerde] in Rusland en Oekraïne is gaan shoppen. Zonder die mededelingen zou zij de ketels niet bij [geïntimeerde] hebben gekocht, althans niet voor een hogere prijs dan de prijs die via de vestiging in Oekraïne kon worden verkregen.
6. De grief faalt. Zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – valt niet in te zien dat (waarom) [appellante] zou hebben overwogen de ketels in Oekraïne (of Duitsland, of Rusland) te kopen als [geïntimeerde] over de (on)mogelijkheid daarvan had gezwegen. [appellante] benadrukt immers dat zij er eerst helemaal niet van op de hoogte was dat de ketels ook bij de zustervennootschappen van [geïntimeerde] in die landen konden worden gekocht.
7. Voor zover is bedoeld dat [geïntimeerde] er op had moeten wijzen dat de ketels ook - en zelfs goedkoper - bij deze buitenlandse bedrijven konden worden gekocht, vindt de grief geen steun in het recht.
8. Onderdeel 17 van de memorie van grieven bevat de volgende klachten tegen de toewijzing van de nevenvorderingen.
8.1. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn onevenredig en niet onderbouwd. In de memorie van antwoord voert [geïntimeerde] hiertegen aan dat deze kosten door incassobureau [het incassobureau] aan haar in rekening zijn gebracht. Het hof constateert dat uit het dossier slechts blijkt van een enkele aanmaning. Niet is onderbouwd dat enige incassomaatregel door of vanwege [het incassobureau] is ondernomen die niet valt onder de kosten ter instructie van de zaak. De grief treft op dit onderdeel dus doel.
8.2. De wettelijke handelsrente is volgens [appellante] tussen partijen niet overeengekomen. Deze grief faalt reeds omdat de verschuldigdheid van deze rente in geval van verzuim bij handelstransacties uit de wet voortvloeit en niet hoeft te worden overeengekomen (artikel 6:119a BW).
8.3. [appellante] klaagt ten slotte dat de gevorderde rente niet is gespecificeerd en niet is te volgen. In reactie op deze grief heeft [geïntimeerde] een renteberekening overgelegd. Hoewel zij daartoe in de gelegenheid is geweest, heeft [appellante] nagelaten daar op te reageren. Aldus staat het bedrag van de gevorderde rente bij gebrek aan deugdelijk volgehouden betwisting vast.
De slotsom.
9. Het vonnis van 4 juni 2008 zoals hersteld bij vonnis van 25 juni 2008 zal worden vernietigd voor zover daarin de incassokosten zijn toegewezen (€ 2.358,00). Tot het bewuste bedrag zal de restitutievordering van [appellante] worden toegewezen, de rentevordering (ex artikel 6:119 BW) inbegrepen. Voor het overige wordt dit vonnis bekrachtigd. [appellante] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis van 4 juni 2008, zoals hersteld bij vonnis van 25 juni 2008, voor zover dat onder 5.1 is gewezen en opnieuw rechtdoende:
5.1 veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen € 30.260,87, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het bedrag van € 22.134,00 vanaf 1 maart 2007 tot aan de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 4 juni 2008, zoals hersteld bij vonnis van 25 juni 2008 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van € 2.358,00, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 maart 2011;
wijst voor het overige af de vordering tot terugbetaling van hetgeen krachtens de genoemde vonnissen door [appellante] is voldaan;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 980,00 aan verschotten en € 1.158,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling en de veroordeling tot terugbetaling van de incassokosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, B.J.H. Hofstee en
R.E. Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 april 2011 in het bijzijn van de griffier.