ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1194

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.261/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is ingesteld door de vrouw, appellante, tegen de man, geïntimeerde, met betrekking tot de nakoming van een omgangsregeling voor hun minderjarige kinderen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de man werd veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling. De omgangsregeling was eerder overeengekomen in een mediation-traject en hield in dat de man de kinderen om de week op zaterdag zou zien, maar deze regeling was sinds februari 2010 niet meer nageleefd. De vrouw heeft op 6 mei 2010 een verzoekschrift ingediend om de omgangsregeling te beëindigen, terwijl de man op 21 mei 2010 verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank Amsterdam heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies uit te brengen over de omgangsregeling.

Het Gerechtshof te Arnhem heeft op 5 april 2011 arrest gewezen. Het hof oordeelt dat het niet verantwoord is om vooruit te lopen op de uitkomst van de bodemzaak door een beslissing te nemen over de vordering van de man tot nakoming van de omgangsregeling. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de beslissing van de bodemrechter. De zaak is verwezen naar de rol van 5 juli 2011, zodat de meest gerede partij de gelegenheid krijgt om een akte in te dienen. De uitspraak benadrukt het belang van de omgang tussen de kinderen en hun vader, maar stelt ook dat de hulpverlening nog niet is opgestart, wat van belang is voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 april 2011
Zaaknummer 200.065.261/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
advocaat: mr. P.M. de Vries, kantoorhoudende te Amsterdam,
die heeft gepleit,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
toevoeging,
advocaat: mr. drs. H. Gase, kantoorhoudende te Almere,
die heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 12 april 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, hierna te noemen: de voorzieningenrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 mei 2010 is door de vrouw hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de man tegen de zitting van 18 mei 2010.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het het Gerechtshof te Leeuwarden moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te vernietigen het tussen partijen op 12 april 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad onder zaaknummer/rolnummer 168673/KG ZA 10-118 gewezen vonnis in kort geding;
2. gerequireerde in zijn vorderingen alsnog niet ontvankelijk te verklaren, dan wel hem deze vorderingen alsnog te ontzeggen wegens ongegrondheid;
3. met veroordeling van gerequireerde in de kosten van beide instanties."
De vrouw heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door de man verweer gevoerd met als conclusie:
"dat bij arrest van Uw Hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk verklaard zal worden in haar appel, althans dat het appel zal worden afgewezen met bekrachtiging van het vonnis a quo."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, de man onder overlegging van een pleitnota door zijn advocaat.
Door de vrouw is ter gelegenheid van het pleidooi een akte indiening producties genomen.
Ten slotte heeft de vrouw de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De vrouw heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.4 van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten.
1.1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
1.2. Uit deze relatie zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
• [kind 1], geboren op [datum] te [plaats];
• [kind 2], geboren op [datum] te [plaats].
Het gezag over de minderjarigen berust bij de vrouw.
1.3. Partijen zijn ter zitting in kort geding d.d. 25 maart 2009 overeengekomen het mediation-traject in te gaan. In dat kader is op 31 juli 2009 een vaststellingsovereenkomst opgesteld, waarin een omgangsregeling is opgenomen, inhoudende een opbouwregeling van:
• één zaterdag per twee weken van 10.00 uur tot 17.00 uur, gedurende één maand, met ingang van de datum van ondertekening van de overeenkomst voor de duur van drie maanden;
• aansluitend één dag en één nacht van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur, voor de duur van één maand, en
• aansluitend één weekend per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 20.00 uur.
1.4. Aan de omgangsregeling is door partijen tot 12 februari 2010 uitvoering gegeven. Sindsdien heeft de man de minderjarigen niet meer gezien.
1.5. De vrouw heeft op 6 mei 2010 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam onder meer strekkende tot beëindiging van de omgangsregeling.
1.6. De man heeft bij verzoekschrift van 21 mei 2010 de rechtbank Amsterdam verzocht om vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag. De vrouw heeft bij verweerschrift van 8 september 2010 verzocht het verzoek van de man af te wijzen.
1.7. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 14 oktober 2010 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht te adviseren over de minderjarigen omtrent gezag en omgang.
1.8. De Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de Raad, heeft op 16 februari 2011 rapport uitgebracht. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Interpretatie en beantwoording van de onderzoeksvragen
- Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de minderjarigen [de kinderen], en vader?
De Raad acht het in belang van [de kinderen] dat zij contact hebben met vader, voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling. Zowel de kinderen als vader hebben recht op omgang met elkaar. De draagkracht van [de kinderen] wordt op dit moment voldoende geacht voor een (op te starten) omgangsregeling met vader, weliswaar onder begeleiding."
De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de man om partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag af te wijzen en om de behandeling omtrent omgang tussen de minderjarigen en de man aan te houden voor een periode van zes maanden, om partijen de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode hulpverlening in te roepen (voor het op gang brengen van de omgang).
1.9. De rechtbank Amsterdam heeft inmiddels bij partijen hun verhinderingen opgevraagd ten behoeve van het plannen van een mondelinge behandeling.
De vordering van de man als oorspronkelijk eiser en de beslissing in eerste aanleg
2. De man heeft de vrouw op 5 maart 2010 gedagvaard voor de voorzieningenrechter en gevorderd de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de vastgestelde omgangsregeling, inhoudende dat de man de minderjarigen eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot de daarop volgende zondagavond 20.00 uur bij zich zal hebben, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of deel van een dag dat de vrouw aan het te wijzen vonnis niet mocht blijken te voldoen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3. De voorzieningenrechter heeft bij het beroepen vonnis het door de man gevorderde toegewezen, met dien verstande dat aan de te verbeuren dwangsommen een maximum is verbonden.
De grieven
4. De twee grieven richten zich tegen de veroordeling van de vrouw tot nakoming van de overeengekomen omgangsregeling, en tegen de aan deze veroordeling verbonden dwangsom. De grieven leggen daarmee het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Zowel in dit kort geding als in de bodemzaak ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot wijziging van de omgangsregeling staat de vraag centraal of de overeengekomen omgangsregeling, al dan niet, dient te worden nageleefd. De bodemrechter heeft een onderzoek door de Raad gelast naar - onder meer - de omgangsregeling.
6. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Raad is tot de conclusie gekomen dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij contact hebben met de man en heeft geadviseerd de behandeling van de zaak omtrent de omgang zes maanden aan te houden in afwachting van het - voor het op gang brengen van de omgangsregeling - door partijen inroepen van hulpverlening.
7. Voldoende aannemelijk is geworden dat partijen nog niet beschikken over de door de Raad voor het opstarten van de omgangsregeling geadviseerde hulpverlening.
8. Gezien het hiervoor in 1.9 overwogene gaat het hof ervan uit dat de bodemrechter binnen afzienbare tijd na dit arrest het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling op zitting zal behandelen, en daarover - indien partijen niet zelf afspraken maken over de omgangsregeling en de wijze van begeleiding - een beslissing zal nemen.
9. Met deze stand van zaken acht het hof het niet verantwoord om vooruit te lopen op de uitkomst in de bodemzaak door een beslissing te nemen over de vordering van de man tot nakoming van de omgangsregeling.
10. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de - door de meest gerede partij bij akte in het geding te brengen - (eerstvolgende) beslissing van de bodemrechter.
Slotsom
11. De bespreking van deze grieven zal worden aangehouden, overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2011 (drie maanden na arrest) teneinde de meeste gerede partij in de gelegenheid te stellen een akte te nemen zoals hiervoor onder 10 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, F.J. Streppel en R.J. Voorink, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 april 2011 in bijzijn van de griffier.