ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0493

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.849/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbare verkoop van een auto en bewijs van eigendom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Gemeente Almere. De zaak betreft de openbare verkoop van een personenauto, waarvan [appellant] claimde dat hij de eigenaar was. De Gemeente had op 9 augustus 2005 conservatoir beslag gelegd op de auto van [betrokkene], die ten onrechte een uitkering had ontvangen. De auto werd op 16 september 2005 openbaar verkocht. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente mocht aannemen dat [betrokkene] rechthebbende was, omdat het kenteken op haar naam stond. [appellant] moest bewijzen dat hij de eigenaar was, maar slaagde daar niet in. Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. Het hof oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat zij [betrokkene] als rechthebbende mocht beschouwen op basis van de registratie van het kenteken en het feit dat zij de auto onder zich had. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en de vonnissen van de rechtbank werden bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 februari 2011
Zaaknummer 200.041.849/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [adres],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Zwiers, kantoorhoudende te Almere,
tegen
Gemeente Almere,
zetelend te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. R. Kuizenga, kantoorhoudende te Almere.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Ter uitvoering van het tussenarrest van het hof van 29 september 2009 is op 20 mei 2010 een comparitie van partijen gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven, tevens akte wijziging (aanraking) eis, genomen met als conclusie:
"dat Uw Hof, zo nodig onder aanvulling of verbetering der gronden, zal vernietigen het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 februari 2008 en op 2 juni 2009 (zaak-/rolnr. 133131 ? HA ZA 07-753) tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende. de vordering van [appellant] alsnog zal toewijzen, subsidiair de vordering van [appellant] zal toewijzen tot een door Uw Hof in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties".
Bij memorie van antwoord is door de gemeente verweer gevoerd met als conclusie:
"dat de Gemeente uw Gerechtshof verzoekt de vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 februari 2008 en 3 juni 2009 tussen partijen onder rolnummer 133131 HAZA 07-753 gewezen (zonodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties".
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1. De gemeente Almere heeft op 9 augustus 2005, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, ten laste van mevrouw [b[betrokkene]] op wie zij een vordering had wegens een ten onrechte verstrekte uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet bijzondere Bijstand, conservatoir beslag gelegd op een personenauto van het merk Peugeot met het kenteken 09-NX-DT. Dit kenteken stond geregistreerd op naam van [betrokkene]. De gemeente heeft de auto op 16 september 2005 executoriaal verkocht.
2. [appellant] heeft de gemeente enkele maanden na de executoriale verkoop medegedeeld dat de auto zijn eigendom was en daarom ten onrechte in beslag was genomen en verkocht. [appellant] heeft de gemeente vervolgens gedagvaard voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad en heeft gevorderd de gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.600,-- terzake van schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente gelet op het feit dat het kenteken van de auto op de naam en het adres van [betrokkene] geregistreerd stond, involge de artikelen 3:109 en 3:119 BW mocht aannemen dat [betrokkene] rechthebbende van de auto was en dat het aan [appellant] was dit wettelijke vermoeden te weerleggen en te bewijzen dat hij ten tijde van de openbare verkoop eigenaar van de auto was.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft [appellant] getuigen doen horen en stukken in het ding gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet in het opgedragen bewijs is geslaagd en heeft zijn vordering afgewezen.
De beoordeling
De feiten
4. De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 februari 2008 in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.6) een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Tussen partijen staat - voorzover in dit hoger beroep van belang - het volgende staat vast.
4.1 Uit onderzoek, verricht door de sociale recherche van de Dienst Sociale Zaken van de gemeente is gebleken dat mevrouw [betrokkene] onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel nagelaten heeft de juiste gegevens te verstrekken aan de Dienst Sociale Zaken, waardoor aan [betrokkene] ten onrechte een uitkering is verstrekt krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Bijzondere Bijstand.
4.2 De gemeente, die haar vordering op [betrokkene] heeft begroot op € 32.000,--, heeft vooruitlopend op het terugvorderingsbesluit en na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, op 9 augustus 2005 conservatoir beslag doen leggen op een personenauto van het merk en type Peugeot 307 Break met het kenteken 09-NX-DT (hierna: de auto).
De auto, die geparkeerd stond in de buurt van de woning van [b[betrokkene]] is in gerechtelijke bewaring gegeven.
4.3 Op 18 augustus 2005 is door de gemeente een terugvorderingbeschikking ten laste van [betrokkene] gegeven, welke executoriale titel op 19 augustus 2005 aan [betrokkene] is betekend, met gelijktijdig bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen. Hieraan is geen gevolg gegeven.
4.4 Op 16 september 2005 heeft de gemeente de auto openbaar doen verkopen.
De openbare verkoop is conform de wettelijke eisen aangekondigd in "Almere Vandaag" op 14 september 2005.
4.5 Bij brief van 1 december 2005 heeft [appellant] de gemeente medegedeeld dat de auto zijn eigendom was en dat de auto dientengevolge ten onrechte in beslag is genomen en verkocht. [appellant] heeft de aankoopnota van de auto bijgevoegd en heeft de gemeente uitgenodigd een voorstel te doen om hem schadeloos te stellen.
4.6 Bij brief van 19 december 2005 heeft de gemeente [appellant] meegedeeld dat, wat er ook zij van het gepretendeerde eigendomsrecht, [appellant] zich niet tijdig tegen de openbare verkoop heeft verzet.
Bespreking van de grief
5. [appellant] heeft aangegeven dat hij met zijn grief beoogt het geschil integraal ter beoordeling aan het hof voor te leggen.
Uit de toelichting op zijn grief blijkt evenwel slechts van één inhoudelijk bezwaar tegen de vonnissen van de rechtbank van 27 februari 2008 en 3 juni 2009: [appellant] is van mening dat de rechtbank hem ten onrechte heeft belast met het bewijs van zijn stelling dat hij ten tijde van de openbare verkoop eigenaar van de auto was.
6. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[appellant] heeft zijn vordering in eerste aanleg gebaseerd op de stelling dat niet [betrokkene] maar hij eigenaar van de auto was op het moment dat de auto openbaar werd verkocht en dat de gemeente daarom onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld (inleidende dagvaarding sub 3 en 7).
Bij memorie van grieven in hoger beroep heeft [appellant] een subsidiaire grondslag aan zijn vordering toegevoegd, namelijk dat de gemeente ten koste van hem ongerechtvaardigd is verrijkt doordat de gemeente een aan hem in eigendom toebehorende auto heeft verkocht.
7. Het hof stelt voorop dat degene die zijn vordering baseert op onrechtmatige daad respectievelijk ongerechtvaardigde verrijking alle elementen van onrechtmatige daad c.q. ongerechtvaardigde verrijking moet stellen en - bij gemotiveerde betwisting - bewijzen. [appellant] heeft niet meer gesteld dan dat de auto aan hem in eigendom toebehoorde en dat de gemeente dat had behoren te weten.
De gemeente heeft een en ander gemotiveerd betwist.
8. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het op de weg van [appellant] ligt te bewijzen dat de auto aan hem in eigendom toebehoorde en dat de gemeente [betrokkene] involge het bepaalde in de artikelen 3:109 en 3:119 BW als rechthebbende op de auto mocht beschouwen. Dit omdat het kenteken op haar naam en adres geregistreerd stond en zij de auto ook onder zich had; de auto stond in de buurt van haar woning geparkeerd en zij maakte daadwerkelijk gebruik van de auto.
De enkele omstandigheid dat [betrokkene] tegenover de sociale rechercheurs van de gemeente heeft verklaard dat [appellant] de auto had gekocht en betaald, doet daaraan niet af. [b[betrokkene]] die als verdachte werd gehoord, verklaarde immers tegelijkertijd dat de auto van haar en [appellant] samen was, dat zij in een periode van vijf jaar 25 auto's op naam heeft gehad die door haar werden gekocht, door [appellant] werden opgeknapt en vervolgens weer door haar werden verkocht.
Bovendien heeft [appellant], noch [betrokkene] namens hem, bezwaar gemaakt tegen de executoriale verkoop.
9. De rechtbank heeft overwogen dat uit de verklaring van [betrokkene] kan worden opgemaakt dat [appellant] en [betrokkene] samen handelden in schadeauto's en dat [appellant] wellicht mede-eigenaar van de auto was.
[appellant] heeft niet tegen dat oordeel gegriefd.
Hij heeft evenmin gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat in de afwijzing van zijn vordering besloten ligt, te weten dat in het geval de auto aan [betrokkene] en [appellant] gezamenlijk zou hebben toebehoord, de gemeente niet schadeplichtig is jegens [appellant].
10. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank - waartegen [appellant] evenmin heeft gegriefd - dat [appellant] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd en dat zijn vordering dan ook moet worden afgewezen.
Bij gebrek aan bewijs faalt immers niet alleen de primaire grondslag van de vordering maar ook de in hoger beroep toegevoegde subsidiaire grondslag.
11. [appellant] heeft bij memorie van grieven aangeboden om getuige [betrokkene] opnieuw te doen horen en getuige [X] - die in eerste aanleg tweemaal tevergeefs is opgeroepen - alsnog.
12. Volgens vaste jurisprudentie (HR 9 juli 2004, LJN AO7817 en HR 9 juli 2010 LJN BL3262) dient een partij die in hoger beroep bewijs door getuigen aanbiedt voldoende concreet aan te geven op welke van zijn stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en wie hij ter zake wil horen. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
13. Nu [appellant] op geen enkele wijze heeft aangegeven op welke van zijn stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en evenmin wat getuige [betrokkene] meer of anders zou kunnen verklaren dan zij reeds heeft gedaan, passeert het hof zijn bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd.
Slotsom
14. De vonnissen van 27 februari 2008 en 3 juni 2009 waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente, voor wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft, begroot op € 1.788,= (2 punten tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 februari 2008 en 3 juni 2009 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op € 438,= aan verschotten en 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en B.J.H. Hofstee, raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 februari 2011 in bijzijn van de griffier.