ECLI:NL:GHARN:2011:BP9689

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.363
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van alimentatie voor een kind dat nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatie voor een kind dat nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd. De verzoekster, aangeduid als 'de vrouw', heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 maart 2010 aangevochten, waarin de man was verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind te betalen. De vrouw verzocht om een verhoging van de alimentatie van € 259,- naar € 450,- per maand, en daarnaast om een bijdrage in haar eigen levensonderhoud van € 400,- per maand. De man, aangeduid als 'de man', heeft het verzoek bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij vroeg om de kinderalimentatie op nihil te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2011 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij het inkomen van de vrouw gemiddeld € 1.296,- per maand bedroeg en dat van de man € 3.469,57 per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind, dat nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd, moet worden berekend op basis van de inkomens van beide ouders, zonder deze bij elkaar op te tellen. De behoefte van het kind werd vastgesteld op € 317,- per maand, inclusief de netto kosten van kinderopvang.

Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van het kind te voorzien en heeft de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 317,- per maand, met terugwerkende kracht tot 18 september 2009. Daarnaast is de man verplicht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen, die in de periode van 18 september 2009 tot 1 juli 2011 € 84,- per maand bedraagt, en daarna € 126,- per maand. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld, waarbij het hof de beschikking uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.363
(zaaknummer rechtbank 105591 / ES RK 09-933)
beschikking van de familiekamer van 8 maart 2011
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. M. ter Brake te Almelo.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 maart 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 juni 2010, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en alsnog te bepalen dat de man met ingang van 21 augustus 2009 bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen aan haar een bedrag van € 450,- per maand dient te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als (naar het hof begrijpt) het hof juist acht. Tevens verzoekt zij te bepalen dat de man met ingang van 21 augustus 2009 bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud aan haar een bedrag van € 400,- per maand dient te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als (naar het hof begrijpt) het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 augustus 2010, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft hij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking alsnog te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 18 september 2009 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 29 september 2010, waarin zij het hof verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 2 juli 2010 een brief van dezelfde datum met bijlage van mr. Cassese;
- op 14 januari 2011 een brief van dezelfde datum van mr. Ter Brake;
- op 17 januari 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen van mr. Ter Brake.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan, door hun advocaten.
2.6 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.7 Desgevraagd heeft mr. Cassese ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van mr. Ter Brake van 17 januari 2011 met bijlagen aangezien deze te laat is ingediend en zij de stukken niet met de vrouw heeft kunnen bespreken. Het hof heeft daarop beslist dat op die bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn, zonder noodzaak vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en mr. Cassese in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 26 augustus 1998 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 1 maart 2006 heeft de rechtbank Almelo echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 maart 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij de echtscheidingsbeschikking is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 384,- per maand.
3.3 Bij beschikking van dit hof van 4 juli 2006 is voormelde beschikking van de rechtbank vernietigd in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld op € 254,- per maand.
3.4 Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2007 is de beschikking van dit hof van 4 juli 2006 gewijzigd, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2007 op nihil is bepaald.
3.5 Partijen hebben na de echtscheiding een relatie gehad en daaruit is op [geboortedatum] 2008 [het kind] geboren. De man heeft [het kind] erkend.
3.6 Bij verzoekschrift, inkomen bij de rechtbank Almelo op 18 september 2009, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 21 augustus 2009 maandelijks bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] aan haar een bedrag van € 450,- dient te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. Tevens heeft zij verzocht te bepalen dat de man met ingang van 21 augustus 2009 maandelijks bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud aan haar een bedrag van € 400,- dient te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.7 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf 18 september 2009 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen van € 259, - per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Ten aanzien van de man
3.8 De man is alleenstaand. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van mei tot en met juli 2010 € 3.592,67 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering. Aangezien blijkens de salarisstroken hiervoor maandelijks € 298,- wordt gereserveerd, gaat het hof uit van een eindejaarsuitkering van € 3.579,-. De man betaalt een pensioenpremie van € 204,43, een overgangspremie VPL van € 98,70 en een premie ABP AP van € 2,60 per maand. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Ten aanzien van de vrouw
3.9 De vrouw vormt met [het kind] een gezin. Het inkomen van de vrouw in september 2010 bedroeg € 889,43 netto per maand. De vrouw heeft naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting recht op extra heffingskortingen: de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing. De vrouw heeft recht op het kindgebondenbudget in 2009 en 2010.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van 18 september 2009 vastgestelde bijdrage van de man van € 259,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2 Om proceseconomische redenen zal het hof eerst oordelen over de ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen van de man. Ten aanzien van de ingangsdatum overweegt het hof als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken. Het hof hanteert evenals de rechtbank als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 18 september 2009 omdat dat de datum is waarop het verzoekschrift is ingediend en de man in ieder geval bekend was met het verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging van [het kind].
4.3 Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [het kind]. Met partijen is het hof van oordeel dat de behoefte van [het kind] wordt berekend volgens het Trema-rapport. Uit dit Trema-rapport volgt dat de behoefte van een kind dat nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd, wordt bepaald aldus, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere (de inkomens dienen dus niet bij elkaar te worden opgeteld). De aldus gevonden behoefte kan vermeerderd worden met de netto kosten van kinderopvang, dus na aftrek kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in die kosten door een werkgever. Als het om een eerste vaststelling gaat en de ouder bij wie het kind woont nog niet de beschikking heeft over een bijdrage van de andere ouder, kan volstaan worden met een globale schatting van de kosten van het kind (HR 27 februari 2004, NJ 2004,283).
4.4 De man is van mening dat de behoefte bepaald moet worden op basis van het inkomen ten tijde van de geboorte van [het kind] in 2008. De man voert hiertoe aan dat indien partijen gehuwd waren geweest en uit elkaar waren gegaan na de geboorte van [het kind], van het inkomen tijdens het huwelijk zou worden uitgegaan. Het hof stelt vast dat van een huwelijk en beëindiging van de samenleving na de geboorte van [het kind] geen sprake is geweest, zodat de daarbij gehanteerde rekenwijze niet van toepassing is. De vrouw stelt dat de behoefte van [het kind] dient te worden bepaald op basis van het meest recente inkomen van de partijen. Nu de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding in 2009 is gelegen, zal het hof bij de bepaling van de behoefte niet uitgaan van de financiële gegevens in 2011, zoals door de vrouw is gesteld. Het hof is van oordeel dat bij een eerste vaststelling van kinderalimentatie als hier aan de orde, voor de bepaling van de behoefte uitgegaan dient te worden van de financiële gegevens ten tijde van de ingangsdatum van die onderhoudsverplichting, zodat het hof voor de bepaling van de behoefte van [het kind] rekening zal houden met de financiële gegevens van partijen in 2009.
4.5 Rekening houdend met de overlegde salarisspecificaties van periode 3 tot en met 7 uit 2009 blijkt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw gemiddeld € 1.296,- per maand. Hierop komt de door de werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van gemiddeld € 71,- per maand in mindering, zodat een bedrag van € 1.225,- netto resteert. Dit inkomen leidt, met inachtneming van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en 4 kinderbijslagpunten, tot een minimale behoefte van € 155,- per maand.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van juni tot en met augustus 2009 € 3.469,57 per maand. Rekening houdend met de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en de door de man afgedragen premies zoals berekend door de rechtbank, bedraagt het besteedbaar inkomen van de man € 2.788,- per maand. Hierop komt de door de werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 186,- per maand in mindering, zodat een bedrag van € 2.602,- resteert. Dit inkomen leidt, met inachtneming van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en 4 kinderbijslagpunten, tot een behoefte van € 382,- per maand.
De gemiddelde behoefte bedraagt € 269,- per maand, te vermeerderen met de netto kosten van kinderopvang van € 48,30 (€ 153,20 minus € 104,90), totaal € 317,- per maand.
4.6 De vrouw heeft verzocht om een wijziging van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud omdat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW. Omdat de vrouw sinds de geboorte van [het kind] minder is gaan werken, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
4.7 Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw. Nu niet eerder de behoefte van de vrouw is vastgesteld, zal het hof dit alsnog doen.
4.8 Uit de overgelegde brief van 8 februari 2010 van mr. Cassese en de brief van 24 februari 2010 van mr. Ter Brake blijkt dat partijen het eens zijn dat voor de bepaling van de behoefte van de vrouw moet worden uitgegaan van het gezamenlijk gezinsinkomen in 2005. Het hof gaat met de man uit van een gezinsinkomen van € 2.299,83 netto per maand. Partijen hanteren beide de 60% regel, zodat de behoefte van de vrouw € 1.380,- netto per maand bedraagt. Aangezien [het kind] ten tijde van het huwelijk nog niet was geboren, wordt met haar kosten geen rekening gehouden bij de bepaling van de behoefte van de vrouw.
4.9 De man stelt dat de vrouw vrijwel altijd full-time heeft gewerkt en dat zij hiertoe nu ook in staat is. Indien de vrouw meer gaat werken, kan zij volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de vrouw nog de zorg heeft over het kind van partijen (die nu 2 jaar oud is) niet van haar verlangd kan worden dat zij full-time gaat werken, zodat het hof uitgaat van het hiervoor vermelde inkomen van de vrouw. De vrouw heeft thans een contract voor 18 uren per week en van haar kan op termijn worden verlangd dat zij dit contract verder uitbreidt.
4.10 Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud staat naar het oordeel van het hof voldoende vast. De vrouw heeft gelet op haar inkomen zoals vermeld onder 4.5 en haar fiscale voordelen tot de grens van de ingehouden loonheffing behoefte aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 126,- bruto per maand.
4.11 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te betalen. De vrouw betwist dat.
4.12 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.8 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.13 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] betreft, houdt het hof evenals de rechtbank rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met art. 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70. Bij de vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw houdt het hof rekening met een percentage van 60.
4.14 Ten aanzien van de hypotheeklast heeft de man een specificatie van 1 augustus 2010 overgelegd. Hieruit blijkt dat de recente hypotheeklast van de man € 518,75 per maand bedraagt, zodat het hof daarmee rekening houdt. Tevens houdt het hof rekening met € 236,- aan premie levensverzekering. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de door de man gestelde premie aan Delta Loyd van € 135,- per maand onvoldoende is onderbouwd. Daar komt bij dat de noodzaak van een tweede levensverzekering niet is gebleken, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. Tegen de eigenaarslasten en het eigen woningforfait zijn door partijen geen grieven gericht, zodat het hof evenals de rechtbank ten aanzien daarvan rekening houdt met € 95,- per maand respectievelijk € 688,- per jaar.
4.15 Ten aanzien van de ziektekosten overweegt het hof als volgt. Uit de door de man overgelegde stukken van zijn ziektekostenverzekering blijkt dat de premie € 128,02 per maand bedraagt, zodat het hof met dat bedrag aan ziektekostenpremie rekening houdt. Daarnaast houdt het hof rekening met € 13,- per maand eigen risico omdat de man heeft onderbouwd dat hij zijn eigen risico volledig heeft verbruikt.
4.16 De door de man gestelde omgangskosten van € 54,- per maand zijn door de vrouw niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt.
4.17 Ten aanzien van de verwervingkosten overweegt het hof als volgt. De man stelt dat hij sinds de definitieve vaststelling van zijn plaats van tewerkstelling in Apeldoorn meer reiskosten maakt. De vrouw voert aan dat de man niet heeft aangetoond dat zijn plaats van tewerkstelling is veranderd. Daarnaast heeft de man volgens de vrouw te weinig vakantiedagen meegenomen in de berekening omdat de man een 36-urige werkweek heeft, zodat volgens de vrouw moet worden uitgegaan van het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 189,- per maand. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat zijn verwervingskosten hoger zijn dan € 189,- per maand. Niet is gebleken dat de man dagelijks naar Apeldoorn moet, omdat hij vanwege zijn functie regelmatig bedrijven bezoekt en derhalve niet altijd naar zijn standplaats hoeft te gaan. Daar komt bij dat dienstreizen door zijn werkgever worden vergoed. Het hof houdt daarom evenals de rechtbank rekening met € 189,- per maand aan verwervingskosten.
4.18 Ten aanzien van de studiekosten is het hof met de rechtbank van oordeel dat met deze kosten geen rekening dient te worden gehouden. Reeds in 2006 bevond deze studie zich in de afrondende fase. Dat de man wegens persoonlijk omstandigheden zijn studie thans nog niet heeft afgerond, kan niet op (zijn onderhoudsverplichting jegens) [het kind] worden afgewenteld. Voor zover de man stelt dat ook rekening gehouden dient te worden met toekomstige kosten van een universitaire studie, acht het hof deze kosten thans onvoldoende onderbouwd en hebben deze geen prioriteit boven de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
4.19 Ten aanzien van de door de man opgevoerde maandlast voor na te noemen schulden stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
4.20 De man voert een maandlast op van € 100,- per maand voor de schuld aan FBTO en de IB-groep. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling erkend dat dit een huwelijkse schuld is, zodat het hof rekening houdt met de aflossing op die schuld. Uit het verweerschrift van de man van 18 november 2009 blijkt dat op dat moment nog een bedrag van € 1.750,- open stond. Gelet op de aflossing van € 100,- per maand, zal de man vanaf juli 2011 geen aflossing meer op die schuld verschuldigd zijn zodat het hof vanaf juli 2011 geen rekening meer houdt met de aflossing van € 100,- per maand.
Ten aanzien van de schuld welke de man bij Freo is aangegaan ten behoeve van de renovatie van zijn woning, heeft de man verklaard dat de relatie van partijen was beëindigd en (nog) geen onderhoudsverplichting was opgelegd. Het hof is van oordeel dat niet gebleken is dat de man de lening nodeloos is aangegaan, maar gelet op de prioriteit van kinderalimenatie zal het hof evenals de rechtbank rekening houden met een aflossing van € 250,- per maand.
Ten aanzien van de lening die de man is aangegaan voor de aanschaf van een andere auto, acht het hof die lening geen prioriteit te hebben boven kinderalimentatie. Voorts kan de man uit zijn reiskostenvergoeding daarvoor reserveren.
Ten aanzien van de kosten die de man heeft opgevoerd voor een advocaat in Turkije, is het hof van oordeel dat van een aflossing op een lening geen sprake is nu deze nota volledig is voldaan.
4.21 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man voldoende draagkracht om volledig in de behoefte van [het kind] van € 317,- per maand te voorzien.
4.22 Gelet op de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] van € 317,- per maand resteert nog draagkracht om tot 1 juli 2011 met € 84,- per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en met ingang van 1 juli 2011 met € 126,- per maand.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 maart 2010 en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 18 september 2009 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 317,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw van 18 september 2009 tot 1 juli 2011 € 84,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen en met ingang van 1 juli 2011 € 126,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, S.M. Evers en R. Krijger, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 8 maart 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.