De beoordeling
In het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel
de feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, dan wel op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden producties, staat in dit geding het volgende vast.
1.1 [appellant] is van l3 april 2000 tot en met 22 januari 2004 krachtens arbeids-overeenkomst bij Farm Dairy werkzaam geweest, in de functie van coördinator facilitaire diensten, laatstelijk tegen een bruto maandsalaris van
€ 2.086,65 exclusief vakantietoeslag.
1.2. Bij beschikking van de kantonrechter van 21 januari 2004 is de arbeidsovereen-komst ontbonden, zulks op grond van een reorganisatie binnen Farm Dairy wegens bedrijfseconomische redenen, die het verval van de functie van [appellant] tot gevolg had. Aan [appellant] is daarbij ten laste van Farm Dairy een ontbindingsvergoeding toegekend van € 15.000 bruto.
1.3 [appellant] is in 2002 van echt gescheiden. Op 5 september 2002 heeft zij de echtelijke woning verlaten en is zij elders gaan wonen. Haar toenmalige echtgenoot en haar vier kinderen zijn in de echtelijke woning blijven wonen. In verband met dit een en ander is zij sedert begin november 2002 tijdelijk arbeidsongeschiktheid geweest. [appellant] heeft op 5 november 2002 gesproken met het hoofd P&O van Farm Dairy, [collega 1], die haar naar de bedrijfsarts heeft verwezen. In overleg met de bedrijfsarts is [appellant] ingaande 18 november 2002 een individueel begeleidingsproject van ArboNed gestart, bestaande uit gesprekken met een bedrijfsmaatschappelijk werker. Met de bedrijfsarts heeft zij besproken op 25 november 2002 haar werk bij Farm Dairy te zullen hervatten.
1.4 In de avond van 22 november 2002 en de vroege morgen van 23 november 2002 heeft [appellant] haar mannelijke collega [collega 2] bezocht in diens woning. In die nacht, na dat bezoek, heeft [appellant] contact opgenomen met haar collega [collega 3] met de mededeling dat zij bij dat bezoek seksueel door [collega 2] was geïntimideerd, maar dat hij - [collega 3] - dat aan niemand mocht vertellen. Op aandringen van [collega 3] heeft [appellant] later die dag gesproken met [collega 4], (toenmalig) interim manager operations bij Farm Dairy. [appellant] is daarna, op 23 november 2002 om 10.00 uur, door [collega 1] bezocht.
1.5 Op 25 november 2002, tijdens het werk, heeft [appellant] [collega 2] uitgescholden vanwege het voorgevallene. Naar aanleiding daarvan heeft [directeur], directeur van Farm Dairy, met [appellant] en ook [collega 2] een gesprek gevoerd. Hij heeft daarop aan [appellant] kenbaar gemaakt dat hetgeen zij beiden aan hem hadden verteld - te weten dat [collega 2] bij de bewuste gelegenheid geen toenadering tot [appellant] heeft gezocht - onderling overeenstemde, behalve dat [appellant] zei dat [collega 2] wel een hand op haar schouder had gelegd. Voorts heeft [directeur] [appellant] meegedeeld dat zij geen andere, onjuiste, versies van het voorgevallene naar buiten mocht brengen en dat hij bovendien niet van haar accepteert dat zij op het werk seksueel uitdagend gedrag vertoont.
1.6 [appellant] heeft toentertijd besloten van hetgeen tussen haar en [collega 2] zou zijn voorgevallen, geen aangifte bij de politie te doen. Tussen 28 november 2002 en 17 december 2002 heeft [appellant] gesprekken gevoerd met de genoemde bedrijfsmaatschappelijk werker, [de bedrijfsmaatschappelijk werker]. Deze heeft [appellant] naar een psycholoog verwezen. Van 23 december 2002 tot en met 10 februari 2003 was [appellant] om psychische redenen volledig arbeidsongeschikt. Er hebben toen gesprekken met P&O van Farm Dairy plaatsgehad en er is door Farm Dairy een plan van aanpak opgemaakt ten behoeve van de reïntegratie van [appellant]. Vanaf 10 maart 2003 is zij weer volledig gaan werken.
1.7 Op 15 april 2003 heeft Farm Dairy in overleg met ArboNed een klachtenregeling seksuele intimidatie opgesteld. In deze regeling, die binnen het bedrijf bekend is gemaakt, is een instructie aan de werknemers opgenomen van hetgeen als ongewenste seksuele intimidatie of andersoortige ongewenste omgangsvormen geldt en hoe zij zich in dat verband wel en niet dienen te gedragen.
1.8 Begin mei 2003 heeft [appellant] aan [collega 1] gemeld dat ze onzedelijk is betast door haar collega, expeditiemedewerker [collega 5]. Partijen verschillen van mening over de vraag wat toen tussen [appellant] en [collega 1] is besproken over de te nemen stappen en over eventuele geheimhouding. Wel staat vast dat [appellant] toen aan [collega 1] heeft verboden [directeur] in te lichten en dat zij op 9 mei 2003 op de werkvloer zelf [collega 5] op zijn gedrag heeft aangesproken. Zij heeft ook met de bedrijfsmaatschappelijk werker [de bedrijfsmaatschappelijk werker] over het incident gesproken (hij was vertrouwenspersoon in de zin van de genoemde klachtenregeling). Op zijn advies heeft [appellant] besloten wegens bewijsnood geen verdere stappen jegens [collega 5] te ondernemen.
1.9 Op 26 en 27 mei 2003 heeft [appellant] samen met haar collega [collega 6], toenmalig commercieel manager van Farm Dairy, een tweedaagse beurs in de RAl te Amsterdam bezocht. [collega 6] was tevoren door [directeur] geïnstrueerd 'op [appellant] te passen', gelet op haar persoonlijke situatie. [appellant] heeft tijdens de beursdagen met [collega 6] over haar persoonlijke situatie gesproken, met inbegrip van haar seksuele leven en hetgeen er tussen haar enerzijds en [collega 2] en [collega 5] anderzijds was voorgevallen. [collega 6] heeft daarbij seksueel getinte toespelingen naar [appellant] gemaakt. Na afloop van de beurs heeft [appellant] aan [collega 1] een sms-bericht gestuurd, inhoudende dat zij erg positief was over de beurs en erg blij was er even uit te zijn. [collega 6] en [appellant] hebben voorts in de periode kort na de beurs nog via het versturen van sms-berichten contact met elkaar gehad.
1.10 Op 2 juni 2003 heeft [appellant] [collega 1] van een en ander op de hoogte gebracht. [collega 1] heeft haar gewezen op de inmiddels bestaande klachtenregeling en haar verwezen naar de vertrouwenspersoon bij ArboNed. Nadat [directeur] van het voorval kennis kreeg, heeft hij [collega 6] bij zich geroepen en (op afkeurende wijze) op zijn gedrag aangesproken. Ook heeft hij hem officieel berispt.
1.11 [appellant] heeft in het kader van de genoemde klachtenregeling een klacht tegen [collega 6] ingediend. De klachtencommissie heeft, na de betrokken partijen te hebben gehoord, op 9 juli 2003 advies uitgebracht en daarbij de klacht van [appellant] gegrond bevonden. In het advies van die commissie is onder meer vermeld, voor zover hier van belang:
"Waar de klager de seksueel getinte opmerkingen van de aangeklaagde tijdens de beursdagen in eerste instantie nog werden aanvaard binnen de grenzen van 'grapjes', werden deze door de daarop volgende sms-berichten van de aangeklaagde te niet gedaan en door de klager niet meer in deze context ervaren, maar als zeer ongewenst en schokkend. ( ... )
De commissie gaat er ook vanuit dat aangeklaagde op de hoogte was van een eerdere melding van seksuele intimidatie ( ... )
De aangeklaagde is door de directeur vooraf aan de beursdagen gevraagd 'een beetje op haar te passen', vanwege voorgaande ervaringen. ( ... )
Aangeklaagde heeft volgens eigen zeggen wel verschillende malen gevraagd of hij niet te ver ging met zijn uitlatingen. Klager zou daarop verteld hebben dat ze het 'van hem wel kon hebben'. De klager heeft dit bevestigd. (…)
Tijdens de gesprekken met alle betrokkenen werd duidelijk dat er binnen Farm Dairy ook een cultuur heerst van: "Onder het mom van een grapje zijn seksueel getinte opmerkingen geoorloofd". Deze cultuur maakt de grenzen van wat wel of niet gewenst is vaag. ( ... )
Onderzoek heeft uitgewezen dat het welbevinden en het functioneren hierdoor in het gedrag kan komen. Vanwege het niet aanwezig zijn van meldingen hieromtrent, is het niet hard te maken dat daar binnen Farm Dairy sprake van is.
Advies van de klachtencommissie Farm Dairy: De commissie acht, gelet op het bovenstaande, een officiële berisping van de aangeklaagde op zijn plaats. De commissie is tevens op de hoogte dat de directeur vooruit-lopend op dit advies de berisping al aan de aangeklaagde heeft gegeven. Tevens acht de commissie het wenselijk dat de klager door de werkgever wordt gekend in haar gevoelens en dat er voldoende professionele hulp wordt ingeschakeld om de klager te begeleiden.
Voor wat betreft de huidige cultuur binnen de organisatie acht de commissie het wenselijk dat er meer aandacht wordt besteed aan de verschillende vormen van gewenst en ongewenst gedrag middels voorlichting en beleidsformulering."