ECLI:NL:GHARN:2011:BP7647

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep bij civiele zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ESB Barges B.V. tegen een tussenvonnis van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 17 maart 2010 in een incident de vordering van ESB tot onbevoegdverklaring afgewezen. ESB stelde dat de rechtbank onbevoegd was om de zaak te behandelen, maar de rechtbank verwierp dit beroep. ESB ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar Savoir Faire v.o.f. en andere geïntimeerden stelden dat ESB niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep.

Het hof overwoog dat een uitspraak in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, een tussenuitspraak is. Volgens artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is tussentijds hoger beroep van een tussenuitspraak uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Het hof concludeerde dat de rechtbank in haar tussenvonnis geen tussentijds hoger beroep had opengesteld en dat er geen verzoek was gedaan om dit alsnog te doen. Daarom moest ESB in haar hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het hof veroordeelde ESB in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Savoir c.s. waren begroot op € 894,-- voor salaris en € 314,-- voor griffierecht. De beslissing werd uitgesproken op 22 februari 2011, waarbij het hof de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.065.340
(zaaknummer rechtbank 108129)
arrest van de derde civiele kamer van 22 februari 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESB Barges B.V.,
gevestigd te Elburg,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident in hoger beroep,
advocaat: mr. J.W. Munk,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
Savoir Faire v.o.f.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident in hoger beroep,
advocaat: mr. S. Hindriks-Roose.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
17 maart 2010 dat de rechtbank Zutphen tussen appellante in de hoofdzaak tevens verweerster in het incident in hoger beroep (hierna te noemen: ESB) enerzijds en geïntimeerden in de hoofdzaak tevens eisers in het incident in hoger beroep (hierna gezamenlijk te noemen: Savoir c.s.) anderzijds heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 april 2010, hersteld bij de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 mei 2010,
- de memorie van grieven tevens akte wijziging eis,
- de incidentele memorie houdende niet-ontvankelijkverklaring in appel in het incident tot onbevoegdverklaring.
2.2 Het hof heeft ESB in de gelegenheid gesteld een antwoordconclusie in het incident te nemen. ESB heeft nagelaten die conclusie te nemen.
2.3 Vervolgens heeft Savoir c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in het incident en in de hoofdzaak
3.1 Savoir c.s. heeft ESB gedagvaard voor de rechtbank en een vordering ingesteld, onder meer strekkende tot ontbinding van een overeenkomst. ESB heeft bij incidentele conclusie geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank op grond van artikel 1022 Rv. Savoir c.s. heeft daarop de door ESB opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bestreden. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 maart 2010 in het incident de vordering van ESB tot onbevoegdverklaring afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rolzitting verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord. Tegen dit vonnis heeft ESB hoger beroep ingesteld. Savoir c.s. heeft daarop bij incidentele memorie geconcludeerd dat het hof ESB niet-ontvankelijk in haar hoger beroep zal verklaren.
3.2 Het hof overweegt als volgt. Een uitspraak in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, is een tussenuitspraak (vergelijk HR 17 maart 2006, LJN AU8325). Op grond van art. 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep daarvan uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan, daartoe strekkend verzoek (HR 23 januari 2004, LJN AL7051). Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient de appellant die tussentijds beroep instelt, in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zo nodig ambtshalve (HR 14 juli 2006, LJN AV9442).
3.3 De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 maart 2010 (impliciet) het beroep op haar onbevoegdheid verworpen. In dat vonnis heeft de rechtbank geen tussentijds hoger beroep opengesteld in de zin van 337 lid 2 Rv. Niet gesteld of gebleken is dat ná het tussenvonnis van 17 maart 2010 verlof is gevraagd en verkregen om binnen de beroepstermijn tussentijds hoger beroep te mogen instellen (vergelijk HR 23 januari 2004, LJN AL7051). De conclusie luidt dan ook dat ESB niet-ontvankelijk in haar hoger beroep moet worden verklaard.
3.4 Als de in het ongelijk gestelde partij zal ESB in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad zoals door Savoir c.s. gevorderd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart ESB niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zutphen van 17 maart 2010;
veroordeelt ESB in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Savoir c.s. begroot op € 894,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 314,-- voor griffierecht;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, R.A. Dozy en L.M. Croes en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011.