ECLI:NL:GHARN:2011:BP7420

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001938-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs voor carjacking en overvallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die eerder was vrijgesproken door de rechtbank Almelo. De verdachte was beschuldigd van een carjacking en twee pogingen tot overvallen in Enschede. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet buiten redelijke twijfel wettig en overtuigend bewijs aanwezig was dat de verdachte deze feiten had gepleegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard voor het deel van het hoger beroep dat betrekking had op de vrijspraak van de overval op een supermarkt, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De bewijsvoering was onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte bij de carjacking vast te stellen. De verklaringen van medeverdachten waren inconsistent en niet ondersteund door andere getuigenverklaringen. Bovendien ontbrak het aan technisch bewijs dat de verdachte kon belasten.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard voor de feiten die aan de vorderingen ten grondslag lagen. Het hof heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet verantwoordelijk werd gehouden voor de gestelde schade. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de onschuldpresumptie te respecteren.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001938-10
Uitspraak d.d.: 11 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 25 mei 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 januari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr P. Benders, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 ten aanzien van de overval op [naam supermarkt] supermarkt aan [adres supermarkt] tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2010, in de gemeente Enschede, op of aan de openbare weg, de Hengelosestraat, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (van het merk Toyota, type Avensis), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
* (terwijl die [aangeefster] in haar auto was gezeten en met die auto voor een verkeerslicht stond te wachten) in die auto is/zijn gaan zitten, en/of
* die [aangeefster] een wapen/pistool heeft/hebben getoond/laten zien, en/of
* (dreigend) tegen die [aangeefster] heeft/hebben gezegd: "je gaat gewoon rijden en je gaat gewoon mee bitch", althans woorden van soortelijke (dreigende) aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2010, in de gemeente Enschede, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van verdachtes en/of zijn mededader(s) gading, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer anderen anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal(len) (telkens) te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die anderen, te plegen met het oogmerk om die diefstal(len) (telkens) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- zich heeft begeven naar [naam supermarkt] aan de [adres supermarkt] en/of [naam supermarkt] aan de [adres supermarkt] en/of [naam cafetaria] aan [adres cafetaria], en/of
- aan (een) medewerker(s) en/of (een) klant(en)/bezoeker(s) van [naam supermarkt], [naam supermarkt] en/of [naam cafetaria] een revolver/wapen althans op een revolver/wapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/althans een revolver/wapen op die medewerker(s) en/of klant(en)/bezoeker(s) heeft gericht en/of gericht gehouden, en/of
- (daarbij) tegen die medewerker(s) en/of klant(en)/bezoeker(s) heeft gezegd of heeft aangegeven- zakelijk weergegeven - dat hij geld wilde, terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven (telkens) niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
1.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is vast komen te staan dat op 27 januari 2010 op de Hengelosestraat in Enschede door drie personen door middel van (bedreiging met) geweld een auto is gestolen van aangeefster [aangeefster].
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is een aantal aanwijzingen naar voren gekomen waaruit de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de ten laste gelegde “carjacking” zou kunnen worden afgeleid.
Immers, medeverdachte [medeverdachte 2] - die in eerste aanleg onherroepelijk is veroordeeld voor de “carjacking” - heeft bij de politie en als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de “carjacking” samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Voorts komt de beschrijving die aangeefster geeft van één van de daders overeen met het uiterlijk van verdachte. Getuige [getuige 1] heeft de gestolen auto zien verongelukken. Zij zag onder meer dat de bestuurder een blanke man was die uit de auto stapte en een pijnlijk been had waarmee hij sleepte. Deze verklaring komt overeen met de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] die hebben verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 27 januari 2010 ’s avonds de kamer van [getuige 2] binnenkwam en vertelde dat hij opgejaagd was en dat hij last had van zijn benen. De politie heeft gerelateerd dat onderzoek was gedaan bij de verongelukte auto en in de sneeuw een opvallend schoenspoor was aangetroffen. Dit spoor werd door de politie gevolgd tot de poort van het perceel aan [adres]. Daar trof de politie buiten een man aan, die schoenen aanhad die ogenschijnlijk dezelfde afdrukken maakten als de afdruk die werd aangetroffen bij de gestolen auto. Deze man bleek verdachte te zijn, die prompt werd aangehouden. Ten slotte is uit verkeersgegevens gebleken dat [medeverdachte 2] diezelfde avond met zijn mobiele telefoon meermalen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gebeld.
Er is echter ook gebleken van de hierna te noemen verdachte ontlastende, feiten en omstandigheden. Dat zijn, niet limitatief, de volgende.
- Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hebben zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg alsook ter terechtzitting in hoger beroep stelselmatig ontkend dat zij de “carjacking” hebben gepleegd.
- De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verschilt op wezenlijke onderdelen van zijn verklaring bij de politie. Hij heeft onder meer wisselend verklaard over het in de auto stappen van de daders en het uit de auto gaan van aangeefster. Ook heeft hij ter terechtzitting anders verklaard over het verlaten van de woning van [getuige 2] na de diefstal en heeft hij in hoger beroep verklaard dat hij reeds eerder die avond in de woning van [getuige 2] was geweest.
- De verklaringen van [medeverdachte 2] over zijn aanwezigheid samen met verdachte en [medeverdachte 1] in de woning van [getuige 2] aan [adres] in de avond van 27 januari 2010 worden niet bevestigd door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], die die avond in de bewuste avond bij [getuige 2] op bezoek was. Integendeel, de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat alleen [medeverdachte 1] in de woning van [getuige 2] is geweest. Over het roken van wiet in de woning van [getuige 2] zoals door [medeverdachte 2] is verklaard, verklaren zij evenmin.
- De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte omstreeks 21.30 uur bij haar thuis kwam, terwijl aangeefster heeft verklaard dat de diefstal van haar auto omstreeks diezelfde tijd plaatsvond. [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte om ongeveer half negen à negen uur bij [getuige 2] was gekomen.
- Aangeefster heeft verklaard dat één van de daders haar met een pistool bedreigde. Dit wapen is niet onder de verdachten of in de buurt van de auto aangetroffen evenmin als de gebreide muts die volgens de aangeefster werd gedragen door de man die haar met een pistool bedreigde. Dat zou dan verdachte moeten zijn geweest, die kort na het plegen van het feit werd aangehouden, in het bezit van al zijn bezittingen, in een sporttas. Daar zat het bewuste petje niet in, terwijl dat misschien wel in de rede zou hebben gelegen.
- Van het in de sneeuw aangetroffen schoenspoor van verdachte en van de zolen van zijn schoenen bevinden zich geen foto’s in het dossier.
- Voor de hand liggend (technisch) onderzoek dat verdachte zou kunnen belasten, is door de politie niet verricht, althans daarvan is op grond van het dossier niet gebleken. Hierbij zou kunnen worden gedacht aan onderzoek naar vingerafdrukken in de auto, onderzoek naar het letsel van medeverdachte [medeverdachte 1] en onderzoek naar andere voetsporen in de sneeuw.
- Er is DNA-onderzoek verricht aan de airbags van de gestolen auto. De conclusie van dit onderzoek is slechts dat de aanwezigheid van celmateriaal van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] niet kan worden uitgesloten. Anders dan de advocaat-generaal kennelijk betoogt, kan dit gegeven niet voor het bewijs worden gebruikt.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof de betrokkenheid van verdachte bij de “carjacking” in onvoldoende mate vast komen te staan. De verklaringen van [medeverdachte 2] zijn wisselend en onderling tegenstrijdig en worden op belangrijke onderdelen niet ondersteund door andere getuigenverklaringen. Voorts zijn de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] gezien de door hen genoemde tijden eerder ontlastend dan belastend voor verdachte. Ten slotte is er vrijwel geen technisch bewijs tegen verdachte voorhanden. Derhalve is niet buiten redelijke twijfel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd.
2.
Het hof is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij de beide ten laste gelegde overvallen (op de [naam supermarkt] supermarkt en [naam snackbar] te Enschede) niet kan worden vastgesteld.
Ook ten aanzien van deze feiten zijn er aanwijzingen dat verdachte de dader zou kunnen zijn. Het door de getuigen omschreven postuur van de dader komt overeen met dat van verdachte. Voorts blijkt uit die verklaringen en de camerabeelden dat de dader kleding droeg die leek op de kleding die verdachte droeg op het moment van zijn aanhouding.
Deze omstandigheden acht het hof echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte heeft steeds ontkend beide overvallen te hebben gepleegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat [medeverdachte 2] een aantal dagen vóór 27 januari 2010 dezelfde kleren had gekocht als die welke verdachte droeg op 27 januari 2010, de dag van zijn aanhouding. De bivakmuts en het wapen zijn niet onder verdachte – of ergens anders – aangetroffen. De gegeven omschrijvingen van het postuur van de dader komen weliswaar overeen met het postuur van verdachte, maar omdat het omschreven postuur niet erg specifiek of bijzonder is, kan hieraan bij gebreke van voldoende onderscheidend vermogen niet te veel waarde worden gehecht. Omdat de dader een bivakmuts droeg, zijn er door getuigen en politie behalve de opmerkingen over het postuur geen andere uiterlijke kenmerken van de dader genoemd die op verdachte zouden kunnen wijzen. Voorts heeft aangeefster [aangeefster 2], werkzaam bij de [naam supermarkt], verklaard dat de dader Nederlands sprak met een vreemd accent dat leek op het accent “van iemand die uit Polen of zo komt”. Aangeefster kan dat weten, want er komen naar haar zeggen meer mensen uit Oost-Europa bij haar in de winkel. Zij kent dus die specifieke accenten.
Ter terechtzitting heeft het hof echter geconstateerd dat verdachte weliswaar Nederlands spreekt met een accent, misschien met een Surinaams accent, maar in ieder geval niet met een Pools accent.
Daarbij komt dat [medeverdachte 2] ter terechtzitting van het hof zijn aanvankelijk bij de politie afgelegde verklaring, inhoudend dat verdachte die dag en avond toen hij met [verdachte en medeverdachte 1] verbleef in een flatwoning in Enschede die woning gedurende een korte tijd zou hebben verlaten, heeft ingetrokken.
Op grond van de bovenstaande omstandigheden zal verdachte bij gebrek aan bewijs ook van deze feiten worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.097,85. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1917,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten aanzien van de overval op [naam supermarkt] supermarkt tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij 1], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde partij 3], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr H. Abbink en mr B.W.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 11 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.