ECLI:NL:GHARN:2011:BP5581

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte aan partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de behoefte van de man aan partneralimentatie na de echtscheiding van partijen, die op 14 september 1972 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Arnhem had eerder, op 4 december 2008, de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van de man om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw afgewezen wegens gebrek aan draagkracht van de vrouw. De man heeft in hoger beroep verzocht om een bijdrage van € 700,- per maand, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en de bijdrage vastgesteld op € 360,- per maand. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beschikking.

Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij de man een AOW-uitkering ontvangt en de vrouw een belastbaar inkomen van € 32.400,- over 2009 heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de man € 1.440,- netto per maand bedraagt, waaruit de AOW-uitkering van de man moet worden afgetrokken. Na beoordeling van de lasten van de man, die onder andere bestaan uit woonlasten en ziektekosten, heeft het hof de werkelijke behoefte van de man vastgesteld op € 1.095,- netto per maand.

De vrouw heeft aangevoerd dat haar draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage te betalen. Het hof heeft de draagkracht van de vrouw beoordeeld aan de hand van haar financiële gegevens en de norm voor een alleenstaande. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vrouw met ingang van 1 februari 2010 een bijdrage van € 35,- per maand aan de man moet betalen. De beslissing van de rechtbank Arnhem is vernietigd en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.075.502
(zaaknummer rechtbank 195577 / FA RK 10-10203)
beschikking van de familiekamer van 1 februari 2011
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. E.M.C. Tinneveld te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 oktober 2010, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat zij aan de man geen bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud behoeft te voldoen, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 november 2010, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt het hof het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
2.3 Ter griffie van het hof is op 21 december 2010 een brief van mr. Tinneveld van 20 december 2010 met bijlagen binnengekomen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 14 september 1972 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 4 december 2008 heeft de rechtbank Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 28 april 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud afgewezen onder meer wegens gebrek aan draagkracht van de vrouw.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 21 januari 2010, heeft de man verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw met € 700,- per maand dient bij te dragen in de kosten van zijn levensonderhoud.
3.4 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 4 december 2008 gewijzigd en de bijdrage van de vrouw in de kosten van levensonderhoud van de man met ingang van 1 februari 2010 vastgesteld op € 360,- (kennelijk per maand), (in de toekomst) bij vooruitbetaling te voldoen, deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
Ten aanzien van de vrouw
3.5 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1949, is alleenstaand. Haar belastbare inkomen over 2009 bedraagt volgens de jaaropgaven 2009 van [...] en het UWV totaal € 32.400,-.
3.6 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 535,- aan huur;
- € 272,91 aan ziektekosten in 2010:
- € 141,25 premie verzekering ZVW,
- € 14,- eigen risico,
- € 161,66 door werkgever/uitkeringsinstantie afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 44,- voor een alleenstaande.
Ten aanzien van de man
3.7 De man, geboren op [geboortedatum] 1934, is alleenstaand. Hij ontvangt met ingang van
1 december 2009 een AOW-uitkering voor een alleenstaande. In 2010 bedraagt deze € 1.017,97 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag van € 56,97 bruto per maand en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 75,78 bruto per maand. De man heeft naast de algemene heffingskorting recht op extra heffingskortingen: de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verzocht met ingang van 1 december 2009 een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud vast te stellen. Nu de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld en de vrouw geen grief tegen de ingangsdatum heeft gericht, is de ingangsdatum in hoger beroep niet in geschil. Het hof gaat dan ook voorbij aan dit verzoek van de man.
4.2 De vrouw stelt dat de man geen behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud, omdat hij geen hypotheekrente hoeft te betalen op grond van een afspraak met de bank. Zij stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de man, door hem berekend op € 700,- per maand, verminderd moet worden met een bedrag van € 786,15 aan hypotheekrente dat partijen ten tijde van het huwelijk en tot 1 december 2010 betaalden, maar thans niet meer. Daarnaast heeft de man niet onderbouwd welke lasten van de echtelijke woning hij voldoet, aldus de vrouw. De man stelt dat hij hoge woonlasten heeft, onder meer stookkosten en onderhoudskosten voor de woning en de tuin.
4.3 Het hof overweegt dat voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de man het hof rekening dient te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van de daadwerkelijke huwelijkse samenleving als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de man redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
4.4 Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte van de man als uitgangspunt 60% van het voormalige gezinsinkomen heeft te gelden. Tussen partijen staat vast dat dit overeenkomt met € 1.440,- netto per maand. Hierop dient in mindering te komen de AOW-uitkering van de man. Aldus resteert volgens de berekening van de man, die door de vrouw in zoverre niet is betwist, een aanvullende behoefte van de man van € 700,- bruto per maand. Het hof dient, gelet op de stellingen van de vrouw, te beoordelen of deze behoefte gecorrigeerd moet worden gelet op de reële of in redelijkheid te verwachten uitgaven van de man op het moment van de ontbinding van het huwelijk. Daarbij betrekt het hof het overzicht dat de man heeft verschaft van zijn lasten. Het hof houdt allereerst rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande ter hoogte van € 909,- per maand. In de bijstandsnorm zit een deel begrepen dat ziet op woonlasten.
De man woont in de voormalige echtelijke woning, maar betaalt geen hypotheekrente. Het hof acht aannemelijk dat de man wel woonlasten heeft. De man stelt onder meer dat hij gelet op de grootte van de woning bijzonder hoge stookkosten heeft, hetgeen de vrouw onvoldoende bestreden heeft. In die omstandigheden gaat het hof daarom in ieder geval uit van het in de bijstandsnorm begrepen bedrag voor woonkosten van € 207,- per maand. Daarnaast heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij gemeentelijke belastingen betaalt en kosten maakt voor het onderhoud van de woning en de tuin. Het hof houdt daarom ook rekening met het forfaitaire bedrag van € 95,- per maand aan overige eigenaarslasten. Ook houdt het hof rekening met € 135,- aan premie ziektekosten, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel ZVW van € 44,-. Met de door de man opgevoerde kosten voor de auto houdt het hof geen rekening, nu de noodzaak hiervoor onvoldoende is onderbouwd door de man. De man dient deze en de overige door hem gestelde lasten uit de bijstandsnorm te voldoen. Het hof berekent de werkelijke behoefte van de man op grond van het voorgaande op € 1.095,- netto per maand.
4.5 Gelet op het onder 3.7 vermelde inkomen van de man aan AOW en extra heffingskortingen bedraagt het netto inkomen van de man in 2010 € 1.064,- per maand. Dit betekent dat de man behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw van € 31,- netto per maand, omgerekend € 35,- bruto per maand.
4.6 De vrouw stelt dat haar draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man te betalen. De man betwist dat.
4.7 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.8 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de vrouw voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
4.9 Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde maandlast voor na te noemen schuld stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de vrouw van invloed zijn op haar draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
4.10 De vrouw voert een maandlast op van € 150,- per maand voor de schuld aan Interbank waarvan de hoofdsom op 10 januari 2010 € 7.034,13 bedroeg. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man de noodzaak van deze last betwist. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat het jegens de man in dit geval redelijk is om met deze last rekening te houden omdat de noodzaak voor het aangaan van deze schuld, door de vrouw voldoende aannemelijk is gemaakt. De vrouw heeft immers verklaard dat zij deze schuld is aangegaan voor herinrichtingskosten. De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw uit het vrijgekomen bedrag van de spaarpolis van partijen bij Reaal voldoende middelen had om deze schuld af te lossen. De vrouw heeft dit bestreden en gesteld dat zij dit geld besteed heeft aan betaling van alimentatie aan de man ten bedrage van € 1.700,-, advocaatkosten en overige kosten. Het hof acht niet aannemelijk dat de vrouw voldoende liquide middelen had om de gehele schuld (tussentijds) af te lossen. In redelijkheid houdt het hof terzake deze schuld daarom rekening met een last van € 100,- per maand.
4.11 De vrouw voert tot slot aan dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met haar brief met bijlagen van 26 mei 2010. De bijlagen betreffen bijzondere ziektekosten en de premie begrafenisverzekering. Overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen houdt het hof geen rekening met de premie begrafenisverzekering. Met betrekking tot de ziektekosten overweegt het hof dat de vrouw weliswaar een aantal facturen heeft overgelegd, maar zij heeft in hoger beroep de noodzaak van deze kosten niet nader toegelicht, alsmede niet onderbouwd in hoeverre zij gehouden is deze kosten zelf te betalen omdat deze niet door haar ziektekostenverzekeraar worden vergoed. Het hof houdt wel rekening met het verplicht eigen risico ziektekosten van € 14,- per maand.
4.12 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de vrouw met ingang 1 februari 2010 draagkracht voor de onder 4.5 berekende bijdrage van € 35,- per maand.
4.13 Omdat de vrouw stelt dat de man bij toekenning van partneralimentatie meer vrij te besteden overhoudt, ziet het hof aanleiding een jusvergelijking te maken. Daarbij houdt het hof aan de zijde van de man rekening met de norm voor een alleenstaande van 2010, en de hiervoor onder 3.7 vermelde financiële gegevens, alsmede met de in 4.4 vermelde lasten van de man. Uit deze berekening blijkt dat de man bij een alimentatie voor zichzelf van € 35,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de vrouw, zodat er geen reden is deze alimentatie te matigen.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2010 en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Arnhem van 4 december 2008, dat de vrouw aan de man met ingang van 1 februari 2010 als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud € 35,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, B.M. Mens en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. M. Tamminga als griffier, en is op 1 februari 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.