ECLI:NL:GHARN:2011:BP1193

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.888
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de rol van de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de man, geïntimeerde, vervangende toestemming was verleend om het kind te erkennen. De vrouw betwistte de erkenning en voerde aan dat de man niet de biologische vader was, maar dat iemand anders dat was. Dit argument werd door het hof als een nieuwe grief aangemerkt, die in het belang van het kind in de rechtsstrijd werd betrokken. Het hof oordeelde dat de erkenning van het kind door de man nietig zou zijn zonder schriftelijke toestemming van de moeder, zoals bepaald in artikel 1:204 lid 1 sub c BW. De vrouw stelde dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor de relatie tussen haar en het kind, vooral gezien de bedreigingen die zij in het verleden van de man had ervaren. Het hof besloot dat er een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden om vast te stellen of de man de biologische vader was. De Stichting Sanquin Bloedonderzoek werd benoemd als deskundige en het hof bepaalde dat de vrouw een voorschot voor de kosten van het onderzoek moest deponeren. De zaak werd aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het DNA-onderzoek. De beslissing van het hof benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van de verwekker, de moeder en het kind, waarbij het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 januari 2011
Zaaknummer 200.064.888
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. van Riessen, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Gase, kantoorhoudende te Almere.
Belanghebbende:
mr. J.A. Wesdorp,
kantoorhoudendende te Almere,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 februari 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, vervangende toestemming aan de man verleend tot erkenning van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2008] te [plaats].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 3 mei 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 4 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de man af te wijzen. Subsidiair heeft de vrouw verzocht om een raadsonderzoek te gelasten en de zaak in afwachting van de uitkomst daarvan aan te houden.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 juni 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
Bij verweerschrift, binnengekomen op 22 juni 2010 heeft de bijzondere curator verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar beroep af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een aanvullend beroepschrift binnengekomen op 30 september 2010 van mr. Van Riessen.
Ter zitting van 26 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Van Riessen, de man, bijgestaan door mr. Gase en de bijzondere curator.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in het voorjaar van 2008 is verbroken.
2. Op [2008] is [kind] geboren. De moeder is belast met het gezag.
3. De man heeft op 10 december 2008 de rechtbank verzocht hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [kind].
4. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 april 2009 mr. Wesdorp benoemd tot bijzondere curator van [kind].
5. Bij beschikking van de rechtbank van 4 februari 2010 heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld.
De vervangende toestemming en het wettelijk kader
6. Op grond van artikel 1:204 lid 1 sub c BW is - voor zover hier van belang - de erkenning door de man van een kind dat de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt, nietig indien deze erkenning geschiedt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
7. Voornoemde schriftelijke toestemming van de moeder kan, op grond van het bepaalde in artikel 1:204 lid 3 BW, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, worden vervangen door de toestemming van de rechter indien de man de verwekker is van het kind en de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden.
8. Artikel 1:204 lid 3 BW geeft niet een discretionaire (vrije) bevoegdheid aan de rechter. Dit artikellid moet op grond van zijn ontstaansgeschiedenis zo worden uitgelegd dat het in de procedure tot verkrijging van vervangende toestemming aankomt op een afweging door de rechter van de belangen van de betrokkenen. Bij deze belangenafweging is het uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker aanspraak kunnen maken op erkenning in rechte van hun relatie als een familierechtelijke betrekking.
9. Het belang en de aanspraak van de verwekker en het kind bij erkenning zullen moeten worden afgewogen tegen de (eventueel bestaande) belangen van de moeder en van het kind bij niet-erkenning. Bij deze afweging komt het telkens aan op een inschatting van de zwaarte van de betrokken belangen. Iedere partij zal daarbij haar eigen belang moeten stellen en aannemelijk maken. Uit jurisprudentie over artikel 8 EVRM en uit artikel 3 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind kan worden afgeleid dat wanneer de bij de afweging betrokken belangen elkaar (min of meer) in evenwicht houden, de belangen van het kind uiteindelijk de doorslag geven. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind, heeft de Hoge Raad aanvaard dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in dit artikellid, slechts sprake is indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico's zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtig sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
De standpunten
10. De vrouw heeft zich in haar beroepschrift -kort weergegeven- op het standpunt gesteld dat de rechtbank in het kader van de belangenafweging het verzoek van de man had dienen af te wijzen. Zij stelt dat zij in het verleden meerdere malen door de man is bedreigd en de man ook voor bedreiging veroordeeld is. De vrouw is erg angstig voor de man geweest. Door erkenning komt de man terug in het leven van de vrouw en het kind, waarmee ook de angst voor de man terugkomt. Dit verstoort de verhouding tussen de moeder en het kind en is niet in het belang van het kind. Voorts stelt de vrouw dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en de bijzondere curator onvoldoende objectief is geweest.
11. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Hij stelt in zijn verweerschrift dat hij bij verstek is veroordeeld door de politierechter te Lelystad en dat hij tijdig hoger beroep heeft ingediend tegen dit vonnis. Het vonnis is niet onherroepelijk. Bovendien betreft het een vermeende telefonische bedreiging uit mei 2008. Hij is van mening dat de rechtbank juist heeft overwogen in haar beslissing van 4 februari 2010. De man heeft recht en belang om het kind te erkennen omdat [kind] zijn kind is en hij een familierechtelijke band met het kind wenst en de man een rol als vader in het leven van het kind wenst te vervullen. Ook het belang van de minderjarige brengt mee dat de afstammingsband tussen hem en [kind] wordt vastgelegd.
12. De bijzondere curator acht het in het belang van [kind] dat er sprake is van een juridische band met haar vader en heeft verzocht om bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
Aanvullend beroepschrift
13. De vrouw heeft in haar aanvullend beroepschrift aangevoerd dat zij er zeker van is dat niet de man maar iemand anders de biologische vader van [kind] is. Zij stelt dit uit angst voor represailles van de man niet eerder te hebben aangevoerd.
De overwegingen van het hof
14. De aanvulling van het beroepschrift door de vrouw merkt het hof aan als een nieuwe grief. De grief betreft een nieuw feit. De man heeft ter zitting toegestemd dat deze grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken, omdat hij zich er van bewust is dat vervangende toestemming door de rechter voor erkenning alleen mogelijk is indien hij de verwekker is van [kind]. Gelet op het belang van het kind en op het belang dat er duidelijkheid komt omtrent de vraag of de man de verwekker van het kind is (ook met het oog op eventuele andere procedures), zal het hof de vrouw in deze grief ontvangen.
15. Nu beide partijen zich bereid hebben verklaard om hun medewerking aan een DNA-onderzoek te verlenen en ook het hof een dergelijk onderzoek belangrijk acht, zal het hof de zaak aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het DNA-onderzoek. De man heeft ter zitting verzocht om, vanwege het zeer late stadium waarin de vrouw deze grief naar voren heeft gebracht, haar -bij ongelijk- te veroordelen in de kosten van het DNA-onderzoek.
16. Het hof zal thans overgaan tot het benoemen van de Stichting Sanquin
Bloedonderzoek, afdeling Vaderschapsonderzoek, locatie CLB, Plesmanlaan 125, Postbus 9190, 1006 AD Amsterdam. In afwachting van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De kosten van het deskundigenonderzoek/voorschot
17. Het hof bepaalt ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek dat de vrouw gehouden is het in artikel 195 Rv bedoelde voorschot terzake de door de deskundige te maken kosten te deponeren. Bij de te geven eindbeschikking zal door het hof een definitieve beslissing worden gegeven met betrekking tot de kosten van het deskundigenbericht.
Slotsom
18. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
beveelt een deskundigenonderzoek, te weten een kenmerkenonderzoek middels DNA, ter beantwoording van de vraag of [de man] de verwekker is[kind]am kind], geboren op [2008] te [plaats], uit [de vrouw]
benoemt tot deskundige de Stichting Sanquin Bloedonderzoek, afdeling Vaderschapsonderzoek, locatie CLB, Plesmanlaan 125, Amsterdam, postadres: Postbus 9190, 1006 AD Amsterdam, telefoonnummer: 020-5123178, webadres: www.sanquin.nl;
verzoekt de Stichting Sanquin Bloedonderzoek, afdeling Vaderschapsonderzoek, het hiervoor bevolen onderzoek te verrichten en daartoe al datgene te doen dat zij nuttig en nodig oordeelt;
benoemt mr. B.J.J. Melssen tot raadsheer-commissaris onder wiens leiding het onderzoek door de deskundige zal worden ingesteld;
bepaalt het voorschot van de deskundige op € 1.150,- (zegge: éénduizend-honderdenvijftig euro);
bepaalt dat de vrouw dit voorschot binnen vier weken na heden ter griffie zal deponeren door overmaking op rekeningnummer 569990637 t.n.v. MvJ arrondissement Leeuwarden (541), postbus 1701, 8901 CA Leeuwarden, o.v.v. "deskundigenkosten zaaknummer 200.064.888";
draagt de griffier op aan Sanquin mede te delen dat het voorschot is gestort en dat de deskundige het onderzoek kan aanvangen;
bepaalt dat bij achterwege blijven van storting van het (volledige) voorschot de zaak zal worden verwezen naar een nadere zitting voor conclusie na niet-uitgebracht deskundigenbericht;
bepaalt dat Sanquin het schriftelijk bericht zo spoedig mogelijk na de kennisgeving betreffende de ontvangst van het voorschot door de griffie, doch uiterlijk binnen drie maanden, ter griffie dient in te leveren;
bepaalt dat het hof na ontvangst van het deskundigenbericht de zaak zonder nadere behandeling ter terechtzitting zal afdoen, tenzij het hof op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist;
houdt iedere beslissing, daaronder begrepen de definitieve beslissing over de kosten van het deskundigenonderzoek, aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 januari 2011 in bijzijn van de griffier.