Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
1.[appellant] ,
1.[geïntimeerde1] en
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 juni 2010,
- de memorie van grieven, met productie,
- de memorie van antwoord,
- een akte verzoek tevens houdende productie,
- een akte uitlating producties.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Een defecte beregeningsinstallatie is immers geen wezenlijk gebrek, want het staat op zichzelf niet aan normaal gebruik van de woning en/of de tuin in de weg.” (rov. 4.5 van het vonnis van 19 maart 2008). [appellant] leest die overweging aldus dat de beregeningsinstallatie geen wezenlijk gebrek is want op zichzelf staand, en stelt de vraag aan de orde of een gebrek aan een zwembad dan wel een wezenlijk gebrek is, want niet op zichzelf staand.
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan eisers van een bedrag aan vervangende schade ter grootte van de kosten van herstel van het zwembad, zulks met inachtneming van de bevindingen in het deskundigenrapport, althans nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet …”Die vordering betreft alle herstelkosten, ook de nog niet begrote kosten, eventueel nader vast te stellen in de schadestaatprocedure. Overeenkomstig art. 612 Rv heeft de rechtbank terecht aan de orde gesteld of (ook) de nog niet begrote, bijkomende schade reeds thans kan worden begroot, waardoor verwijzing naar de schadestaat zou kunnen worden voorkomen. Dat de rechtbank [geïntimeerde1] heeft aangespoord tot eisvermeerdering, is dus niet juist. De grief faalt.