ECLI:NL:GHARN:2010:BX0182

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.944
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind en de geldigheid van een indicatiebesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar tegen de geldigheid van een indicatiebesluit dat door de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel was overgelegd. Dit indicatiebesluit was noodzakelijk voor de voortzetting van de uithuisplaatsing van het kind, dat sinds zijn vierde levensmaand in een pleeggezin verbleef vanwege ernstige zorgen over de veiligheid in de thuissituatie bij de moeder.

De stichting had op 29 mei 2012 een nieuw indicatiebesluit overgelegd, dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing bevestigde. Het hof oordeelde dat er sprake was van een uitzonderingssituatie, waardoor het indicatiebesluit als geldig werd aangemerkt, ondanks dat de geldigheidsduur normaal gesproken maximaal een jaar bedraagt. De moeder had in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de indicaties voor terugplaatsing van het kind, zoals haar betrokkenheid en de biologische band.

Het hof heeft echter geconcludeerd dat de contra-indicaties, waaronder de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding, zwaarder wogen dan de door de moeder genoemde indicaties. De moeder had niet voldoende aangetoond dat terugplaatsing in het belang van het kind zou zijn. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank Almelo van 6 januari 2012 bekrachtigd, waarmee de verlenging van de uithuisplaatsing werd goedgekeurd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.104.944
(zaaknummer rechtbank 120766 / JE RK 11-690)
beschikking van de familiekamer van 28 juni 2012
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. C. Verrillo te Oldenzaal,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de stichting".
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
woonplaats onbekend,
verder te noemen “de vader”.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof heeft op 24 mei 2012 een (tussen)beschikking gegeven.
1.2 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 mei 2012 een brief van de stichting van 29 mei 2012 met als bijlage het op 29 mei 2012 vastgestelde indicatiebesluit;
- op 11 juni 2012 een brief van mr. Verrillo van dezelfde datum met bijlage.
2. De motivering van de beslissing
2.1 Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 24 mei 2012, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2 In de tussenbeschikking van 24 mei 2012 heeft het hof de stichting, in het belang van [het kind] en bij wijze van uitzondering, in de gelegenheid gesteld alsnog een geldig indicatiebesluit over te leggen omdat sprake is van een noodsituatie die ertoe leidt dat het onverantwoord is dat de aanspraak op de beoogde zorg wordt doorbroken.
Bij brief van 29 mei 2012 heeft de stichting een indicatiebesluit overgelegd gedateerd 29 mei 2012 waarin onder meer is bepaald:
“Toen [het kind] vier maanden oud was is zij uit huis geplaatst omdat er sterke aanwijzingen waren van mishandeling van [het kind]. Er is onvoldoende draagkracht om de veiligheid van [het kind] in de thuissituatie bij moeder te waarborgen.
(…)
[het kind] verblijft sinds haar vierde levensmaand binnen een pleeggezin. Op dit moment ontwikkelt [het kind] zich hier naar wens. De gezinsvoogd is van mening dat het in het belang van [het kind] is dat zij in het pleeggezin blijft waar zij momenteel verblijft. [het kind] heeft een veilige, gestructureerde en stimulerende omgeving nodig waar zij zich veilig genoeg voelt om dingen te ontdekken en voldoende uitdaging ervaart om nieuwe vaardigheden aan te leren. Gezien [het kind] haar temperamentvolle karakter in combinatie met de koppigheidsfase waarin zij nu zit, behoeft [het kind] eveneens een opvoedingsklimaat waar duidelijke en consequente regels en afspraken bestaan”.
Op grond van het indicatiebesluit kan aanspraak worden gemaakt op “verblijf pleegouders 24-uurs”. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit is twee jaren.
2.3 Bij brief van 11 juni 2012 heeft de moeder gereageerd op het indicatiebesluit. Zij stelt dat, hoewel inmiddels een geldig indicatiebesluit is overgelegd, sprake is van grove schending van de wet vanwege het (naar het hof begrijpt) eerder ontbreken van het indicatiebesluit en dat om die reden alsnog beslist zou mogen worden dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] niet verleend had mogen worden en niet meer verleend mag worden.
2.4 De stichting heeft op 29 mei 2012 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
Op grond van artikel 23 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg bedraagt de geldigheidsduur van het indicatiebesluit ten hoogste een jaar, tenzij sprake is van een van de in dat artikel genoemde uitzonderingen. Gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval en de inhoud van het overgelegde indicatiebesluit is het hof van oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 23 lid 1 aanhef en sub a Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg, namelijk een verblijf bij een pleegouder van een jeugdige die al langer dan twee jaar bij eenzelfde pleegouder verblijft terwijl wordt voorzien dat van terugkeer naar het gezin van herkomst geen sprake kan zijn.
Gelet op het vorenstaande wordt het door de stichting alsnog overgelegde indicatiebesluit door het hof aangemerkt als een geldig indicatiebesluit in de zin van de WJZ.
2.5 Het onder 2.3 weergegeven – nieuwe – betoog van de moeder kan, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, nu de moeder gelet op de in hoger beroep geldende twee-conclusie-regel al haar bezwaren tegen de bestreden beschikking in haar beroepschrift had dienen aan te voeren.
2.6 In het beroepschrift heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank te veel heeft gekeken naar de contra-indicaties voor terugplaatsing van [het kind] en onvoldoende rekening heeft gehouden met de indicaties voor terugplaatsing. Die indicaties zijn de inzet en betrokkenheid van de moeder, de biologische band tussen haar en [het kind] en het openstaan voor hulpverlening. Daar komt bij dat zij een nieuwe relatie heeft en dat [het kind] in het gezin kan worden opgevoed, aldus de moeder.
2.7 Uit het psychodiagnostisch onderzoeksverslag van het Ambulatorium van 14 november 2011 blijken, naast de door de moeder genoemde indicaties, ook contra-indicaties. Deze contra-indicties hebben zowel betrekking op de moeder als ook op [het kind]. De conclusie in voornoemd onderzoeksrapport is dat gezien de hechtingsontwikkeling van [het kind], maar ook de beperkte stabiliteit en continuïteit die nu geboden kan worden door moeder (gezien de veranderingen in haar leven, alsook moeders persoonlijkheidsproblematiek waarvoor zij (nog) niet behandeld is en waardoor er zorgen zijn over zowel de pedagogische, maar met name de affectieve mogelijkheden), een terugplaatsing van [het kind] op korte termijn niet in het belang van [het kind]’s ontwikkeling is.
2.8 Hoewel gebleken is dat de moeder in sterke mate positief betrokken is bij [het kind], is het hof van oordeel dat de door de moeder genoemde indicaties niet opwegen tegen de onder 2.7 vermelde contra-indicaties voor terugplaatsing van [het kind]. Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] niet zijn gewaarborgd en oordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.
2.9 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 6 januari 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, A.E.F. Hillen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 28 juni 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.