ECLI:NL:GHARN:2010:BP0663

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind]. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht de eerdere beschikking van de kinderrechter te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderrechter had op 1 juli 2010 besloten om [kind], geboren op 26 januari 2010, onder toezicht te stellen en hem uit huis te plaatsen in een pleeggezin. De moeder en de vader hebben gezamenlijk gezag over [kind]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgbehoefte van de moeder en de opvoedingsvaardigheden die zij toonde.

Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende in staat was om voor [kind] te zorgen, ondanks dat er mogelijkheden waren voor tijdelijke opvang bij de oma van de moeder. De moeder had 24-uurs zorg nodig, die niet kon worden geboden in de huidige woonsituatie. Het hof concludeerde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind]. De beslissing van de kinderrechter werd dan ook bekrachtigd.

De zaak benadrukt het belang van de zorg voor de minderjarige en de verantwoordelijkheden van ouders in situaties waarin de opvoedingsvaardigheden in het geding zijn. Het hof heeft de belangen van [kind] vooropgesteld en de beslissing genomen in het kader van de zorgplicht die de ouders hebben.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 december 2010
Zaaknummer 200.074.513
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Braspenning, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland, locatie Lelystad,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.W. Mettendaf, kantoorhoudende te Amsterdam,
2. Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ,
3. William Schrikker Groep,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: WSG.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op 26 januari 2010 te Amsterdam, onder toezicht gesteld van WSG namens BJZ met ingang van 1 juli 2010 voor de termijn van een jaar en tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een pleeggezin en aansluitend daarop in een accommodatie zorgaanbieder, met ingang van 1 juli 2010 voor de termijn van zes maanden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 september 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 1 juli 2010 te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en opnieuw beslissende het inleidende verzoek van de raad ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
De raad heeft bij brief van 19 oktober 2010 laten weten geen verweerschrift in te dienen, maar ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 oktober 2010, heeft de vader verzocht de beschikking van 1 juli 2010 te vernietigen en het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve van de minderjarige af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
21 oktober 2010 met bijlage van WSG.
Ter zitting van 12 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de heer W. Kelderhuis namens de raad. De vader is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens WSG zijn verschenen mevrouw A. van Dorp en mevrouw J. Smit.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [kind] geboren. De moeder en de vader hebben het gezamenlijk gezag over [kind].
2. [kind] is op 2 april 2010 voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft [kind] in een pleeggezin.
3. De raad heeft de kinderrechter - bij inleidend verzoek van 11 juni 2010 - verzocht om [kind] onder toezicht te stellen voor de termijn van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist zoals hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich slechts tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind].
De overwegingen
5. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
6. [kind] is prematuur geboren en heeft na zijn geboorte gedurende negen weken in het ziekenhuis gelegen. Door het ziekenhuis is een zorgmelding over [kind] gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en vervolgens bij de raad, aangezien er zorgen bestonden over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De moeder toonde weinig inzicht in de verzorging van [kind] en de meermaals gegeven instructies wist de moeder zich slechts beperkt eigen te maken. De moeder was niet in staat om zelf verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de verzorging van [kind] en bleek onvoldoende leerbaar. Het ziekenhuis vond het daarom niet verantwoord om [kind] aan de moeder mee te geven. Om die reden is op verzoek van de raad op 2 april 2010 de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend.
7. De beperkte leerbaarheid van de moeder wordt bevestigd door het verloop van de omgangsregeling tussen de moeder en [kind]. De omgangscontacten tussen de moeder en [kind] zijn wisselend verlopen en tips van de pleegmoeder worden door de moeder niet ter harte genomen. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat de omgang de afgelopen tijd niet goed is verlopen en dat [kind] niet eet en slaapt nadat de omgang heeft plaatsgevonden. Mondelinge terugkoppeling van geobserveerde opvoedingsvaardigheden brengen geen verbetering teweeg. Binnenkort zal video-training worden ingezet om de ouders te laten zien wat ze tijdens de omgangscontacten met [kind] anders moeten doen.
8. Stichting 'MEE' heeft voor de moeder geregeld dat zij samen met [kind] opgenomen kon worden in het 'Triade Boschhuis'. De moeder heeft deze opname - hoewel zij hier aanvankelijk mee akkoord was gegaan - geweigerd. De moeder woont thans bij oma (moederszijde), maar heeft aangegeven samen met de vader op zoek te zijn naar zelfstandige woonruimte. Het 'Triade Boschhuis' verwacht dat het voor de moeder al erg lastig zal zijn om samen met de vader een eigen huishouding op te starten. Het is daarom volgens het 'Triade Boschhuis' beter om af te wachten hoe de samenwoning van de moeder met de vader verloopt en of de moeder erin slaagt om voor zichzelf te zorgen, voordat thuisplaatsing van [kind] aan de orde kan komen.
9. Zowel de vader als de moeder heeft aangegeven dat er bij oma (moederszijde) voldoende ruimte is voor [kind], zodat [kind] samen met de moeder bij oma (moederszijde) kan wonen totdat de ouders een zelfstandige woonruimte hebben gekregen. Het hof volgt de ouders hierin niet. Immers, gebleken is dat de moeder vooralsnog 24-uurs zorg nodig heeft, welke zorg volgens de raad niet geboden kan worden zolang de moeder bij oma (moederszijde) woont, een gezin met een zeer belaste voorgeschiedenis. Hoewel de moeder thans een indicatie heeft voor hulp en begeleiding (voor 20 uur per week), maakt zij hiervan niet optimaal gebruik. Dat oma (moederszijde) een cursus volgt tot gastouder, maakt het oordeel van het hof niet anders.
10. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] terecht is verleend, aangezien deze noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind].
Slotsom
11. Gelet op het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G.M. van der Meer en Th.P.M. Moons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 december 2010 in bijzijn van de griffier.