ECLI:NL:GHARN:2010:BP0577
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar kind, [minderjarige 1]. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de moeder te ontheffen van het gezag, wat door de rechtbank Zwolle-Lelystad was afgewezen. De moeder had in haar verweerschrift betoogd dat de Raad niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat het beroepschrift niet door een advocaat was ingediend. Het hof oordeelde echter dat de Raad, op basis van artikel 1:243 lid 4 BW, bevoegd was om zonder advocaat op te treden in verzoekschriftprocedures. Dit maakte de Raad ontvankelijk in het hoger beroep.
De moeder had ook betoogd dat de bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg (BJZ) niet konden worden overgedragen aan William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ), en dat de informatie die de Raad van WSJ had ontvangen onrechtmatig was verkregen. Het hof volgde de moeder hierin niet, omdat de moeder haar verweer ter zitting had ingetrokken, waardoor de onrechtmatigheid van de informatie niet meer aan de orde was.
Het hof heeft vervolgens de feiten vastgesteld, waaronder de problematiek van de moeder, die onder andere een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis vertoonde. De Raad had in zijn rapport aangegeven dat de moeder niet in staat was om [minderjarige 1] op te voeden en dat er geen zicht was op terugplaatsing van het kind bij de moeder. Gezien de langdurige plaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin en de voortdurende strijd van de moeder, oordeelde het hof dat de wettelijke vereisten voor ontheffing van het gezag waren voldaan. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en benoemde BJZ als voogd, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.