GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.056.640
(zaaknummer rechtbank 101831 FARK 09-655)
beschikking van de familiekamer van 21 september 2010
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Ermelo.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 11 november 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 februari 2010, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) voor zover deze ziet op de echtscheiding, de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de gebruikersvergoeding en, opnieuw beschikkende, de echtscheiding uit te spreken, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw te gunnen zonder een gebruikersvergoeding vast te stellen en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 2.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag dat de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 maart 2010, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze te ontzeggen en reeds bij tussenbeslissing te beslissen omtrent de echtscheiding, en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking op het punt van de vaststelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, de bijdrage van de man te bepalen op nihil, althans op een zodanig bedrag lager dan € 1.500,- per maand als het hof juist acht.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 26 april 2010, waarin zij het hof verzoekt het incidenteel beroep van de man af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 18 augustus 2010 een brief van mr. Dongelmans van 16 augustus 2010 met bijlagen;
- op 20 augustus 2010 een brief van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van 19 augustus 2010 met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 31 augustus 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg.
3.1 Partijen zijn op 1 juni 1979 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2 Uit het huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1986 en
- [kind 2], op [geboortedatum] 1991,
beiden zijn inmiddels meerderjarig.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zutphen, voor zover van belang, echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 2] € 563,- per maand zal betalen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.500,- per maand zal betalen en bepaald dat de vrouw, als deze op het ogenblik van de inschrijving van de beschikking voor zover daarbij echtscheiding is uitgesproken de echtelijke woning aan [adres] bewoont, jegens de man bevoegd is de woning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten. Tot slot heeft de rechtbank verstaan dat de vrouw gedurende de tijd van de onverdeelde eigendom van de gemeenschappelijke woning de gehele hypotheeklast zal voldoen en bepaald dat de vrouw aan de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij echtscheiding is uitgesproken, is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, een bedrag van € 1.017,- per maand zal betalen als vergoeding voor het gebruik van voormelde echtelijke woning. De rechtbank heeft de bestreden beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte, voor zover de behandeling van de zaak daartoe niet is aangehouden, afgewezen.
3.4 De man is alleenstaand. Zijn belastbare loon over 2009 bedraagt volgens de jaaropgave € 142.920,-. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van juli 2010 € 10.540,24 bruto per maand. Hij heeft jaarlijks recht op vakantietoeslag en een dertiende maand. Op het inkomen vinden de gebruikelijke inhoudingen plaats.
3.5 Naast de gebruikelijke lasten heeft de man woonlasten, verbonden aan de woning die hij op 21 mei 2010 heeft gekocht. Aan hypothecaire rente voldoet hij maandelijks € 1.472,92, te vermeerderen met een aan de hypotheekschuld gekoppelde storting op een beleggingsrekening van € 191,- per maand, een premie overlijdensrisicoverzekering van
€ 50,11 per maand en de eigenaarslasten.
3.6 De vrouw vormt met de jongste zoon van partijen een gezin. Haar inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van juli 2010 Ziekenhuis St. Jansdal op basis van 20 uur per week € 1.941,82 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 123,04 per maand (7,05% van het bijdrageloon). Haar inkomen bij de Isala klinieken bedraagt op basis van 8 uur per week blijkens de salarisspecificatie van juli 2010 € 776,59 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 49,24 per maand (7,05% van het bijdrageloon). Daarnaast ontvangt de vrouw eindejaarsuitkeringen en inkomen uit overwerk. Zij heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing.
3.7 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 865,15 aan hypotheekrente;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 142,- aan ziektekosten:
- € 13,- eigen risico,
- € 172,- door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
€ 43,- per maand voor een alleenstaande;
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 4.455,- per jaar.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de echtscheiding, de door de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgestelde bijdrage van € 1.500,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de vastgestelde gebruikersvergoeding voor het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
4.2 Vast staat dat de vrouw van oordeel is dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Nu zij toch hoger beroep instelt tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, dient het verweer van de man, dat de vrouw bij het door haar ingestelde hoger beroep geen rechtens te respecteren belang heeft, te worden beoordeeld. De vrouw stelt dat zij in hoger beroep komt tegen de echtscheidingsbeslissing omdat de rechtbank nog geen definitieve beslissing heeft genomen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en omdat zij het niet eens is met de door de rechtbank genomen beslissingen inzake de bijdrage in haar levensonderhoud en de op grond van artikel 1:165 lid 1 BW ten laste van haar vastgestelde vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.
4.3 De Hoge Raad heeft bij herhaling beslist (zie ook HR 20 januari 2006, NJ 2006, 76) dat, indien eenmaal door de eerste rechter de echtscheiding is uitgesproken, het hoger beroep slechts op grond van door de echtgenoot die het hoger beroep instelt aan te voeren bijzondere omstandigheden kan worden gebezigd teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat op hetzelfde moment wordt beslist op die verzoeken. Weliswaar is de wetgever bij de herziening van het echtscheidingsprocesrecht ervan uitgegaan dat verzoeken tot echtscheiding en verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen in de regel in één zitting kunnen worden behandeld en vervolgens in één beschikking kunnen worden afgedaan, maar dat neemt niet weg dat het in de praktijk niet altijd mogelijk is alle verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen in één keer af te handelen, met name niet indien, zoals in het onderhavige geval, ook een voorziening is verzocht met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen met de beoordeling waarvan dikwijls geruime tijd gemoeid is. Het is dan aan het beleid van de rechter overgelaten om ofwel te wachten totdat over alle geschilpunten in één keer kan worden beslist, dan wel een deelbeschikking te geven waarin een gedeelte van het verzoek wordt afgedaan, terwijl ten aanzien van hetgeen overigens is verzocht iedere verdere beslissing wordt aangehouden. In de bestreden beschikking is zowel beslist op de echtscheidingsverzoeken van partijen, als ook op de verzochte nevenvoorzieningen, echter met uitzondering van de nevenvoorziening inzake de huwelijkse voorwaarden, ter zake waarvan de beslissing in overleg met partijen is aangehouden.
4.4 Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat op hetzelfde moment wordt beslist op die verzoeken. De stelling van de vrouw dat zij het niet eens is met de beslissingen die op de verzochte nevenvoorzieningen reeds zijn genomen, is zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, daartoe niet voldoende, evenmin de eveneens niet nader onderbouwde stelling dat door de rechtbank nog niet definitief is beslist op het nevenverzoek inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft dus geen rechtens te respecteren belang bij het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeslissing.
4.5 De beslissing door de rechtbank op de door de vrouw verzochte nevenvoorziening op grond van artikel 827 lid 1 onder d Rv, te weten de toepassing van artikel 1:165 lid 1 BW, is een voorlopige voorziening met het oog op de huisvestingsproblemen van echtgenoten als gevolg van echtscheiding. De door de rechter te bepalen vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de woning van partijen en het gebruik van de tot de inboedel daarvan behorende zaken, is allereerst te beschouwen als een compensatie voor het genot en gebruik van de woning dat de man als rechthebbende mist. De hoogte van de vergoeding is echter afhankelijk van de waardering van de omstandigheden, waarbij de redelijkheid beslissend zal zijn.
4.6 Tussen partijen staat vast dat de man wegens de opgelopen spanningen de woning heeft verlaten en dat inmiddels is gebleken dat de vrouw financieel niet in staat is zich de woning te laten toedelen. Nu de man geen toedeling daarvan wenst, dient de woning te worden verkocht. De vrouw is van plan om met haar aandeel in de opbrengst een vervangende woning te kopen, maar zolang de woning niet is verkocht, wil zij de echtelijke woning blijven bewonen. De man heeft inmiddels een andere woning gekocht. Tegen die achtergrond is het naar het oordeel van het hof niet onredelijk dat de vrouw tegenover het uitsluitend gebruik van de woning aan de man een vergoeding betaalt als compensatie voor het gebruik daarvan dat hij mist. De vrouw stelt echter dat zij, zonder nadere verrekening met de man, alle aan de woning verbonden lasten voor haar rekening neemt, waaronder € 865,15 per maand aan rente van de gemeenschappelijke hypotheekschuld (waarvan het deel dat zij voor de man betaalt fiscaal niet kwalificeert als renteaftrek voor de eigen woning en dus een netto last oplevert) en de aan de woning verbonden eigenaarslasten. De man heeft dit erkend.
Het hof is van oordeel dat de vrouw door alle vaste lasten te voldoen, de man genoegzaam vergoedt voor het gebruik van hun gemeenschappelijke, nog onverdeelde woning. Voor een (extra) gebruiksvergoeding zoals de man die verlangd, is geen reden. De grief slaagt.
De bijdrage in het levensonderhoud
4.7 De vrouw stelt – kort gezegd – dat haar behoefte gelijk is aan 60% van het netto gezinsinkomen van partijen, nadat daarvan de kosten van de kinderen zijn afgetrokken. Na aftrek van het inkomen waarover zij thans beschikt, resteert naar zij stelt een aanvullende behoefte van (gebruteerd) € 5.000,- per maand, zij het dat zij meent dat een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.500,- per maand volstaat. De man voert als verweer dat deze rekenmethode onjuist is en dat de vrouw haar behoefte dient te onderbouwen. De vrouw heeft haar behoefte vervolgens gespecificeerd, waartegen de man op zijn beurt verweer heeft gevoerd.
4.8 Voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw dient het hof rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld (HR 19 december 2003, NJ 2004, 140). Het hof zal de behoefte van de vrouw dan ook beoordelen aan de hand van de door haar gespecificeerde posten en het verweer van de man daartegen.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat de man bij zijn stellingen in incidenteel beroep met betrekking tot het netto gezamenlijk gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk en de studiekosten van de kinderen geen belang heeft, nu het hof, zoals ook door de man verzocht, de behoefte van de vrouw vaststelt als voornoemd. Het hof gaat dan ook voorbij aan deze grieven.
4.10 Het hof zal ter wille van het overzicht het door de vrouw in het geding gebrachte behoefteoverzicht rubriceren en vervolgens, voor zover daartegen door de man verweer is gevoerd, beoordelen of de diverse posten tot de behoefte van de vrouw kunnen worden gerekend. Daarbij zullen de bedragen in voorkomende gevallen zonodig worden afgerond op hele euro’s.
Huisvesting
De vrouw bewoont thans de aan partijen in gemeenschappelijk eigendom toebehorende woning. Als onbetwist staat vast dat de vrouw de volgende daaraan verbonden maandelijkse lasten heeft:
- de hypotheekrente van € 865,15;
- de onderhoudskosten van de woning van € 200,-;
- het gemeentelijke afvalstoffen- en rioolrecht van € 37,24 en
- de onroerend goedbelasting van € 56,23.
De vrouw stelt daarnaast kosten te hebben voor de schoorsteenveger, de tuinman en de glazenwasser, respectievelijk € 15,-, € 8,- en € 17,- per maand, kosten waartegen de man slechts heeft aangevoerd dat deze te hoog zijn, dan wel niet worden gemaakt. Bij gebreke van een gemotiveerd verweer stelt het hof deze kostenpost vast op € 40,- per maand.
Het hof houdt voorts rekening met het onderhoud van de vijver en het visvoer, kosten tot in totaal € 94,- per maand die de vrouw in ieder geval thans heeft, waarvan de bedragen op zich door de man niet zijn betwist. Rekening houdend met het fiscaal voordeel dat de vrouw uit hoofde van haar aandeel in de rentelasten geniet, gaat het hof uit van een totale netto woonlast van € 1.137,- per maand.
Gebruikerslasten
De vrouw stelt onbetwist dat zij aan telefoon- en internetkosten maandelijks in totaal € 152,25 besteedt (UPC € 111,10 en kosten mobiele telefoon € 51,15).
De post energielasten stelt het hof in redelijkheid op € 300,- per maand, ervan uitgaande dat de vrouw een éénpersoonshuishouden voert en het door haar opgevoerde bedrag nog ziet op de situatie dat zij met de man en de kinderen een gezin vormde.
Voorts wordt per maand rekening gehouden met de navolgende lasten, nu de vrouw deze lasten thans daadwerkelijk voldoet:
- abonnement alarminstallatie € 20,80;
- onderhoud Poolen gastoestellen € 15,-.
Verzekeringen, bankkosten, abonnementen en contributie
Nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal per maand rekening worden gehouden met € 200,- ter zake van de volgende uitgaven:
- premie autoverzekering van € 55,06;
- premie woningverzekering € 15,20;
- kosten Rabobank € 7,60;
- abonnementen “groei en bloei”, NRC en “eigen huis: € 105,98 (respectievelijk
- € 4,58, € 50,70 en € 1,76) en
- contributie vakbond € 15,50.
Dagelijks levensonderhoud en kosten van de huishouding
De vrouw heeft voor dit onderdeel van haar behoefte een post huishoudgeld van € 700,- per maand opgevoerd. De man heeft weliswaar het verweer gevoerd dat dit bedrag te hoog is, maar dit levert naar het oordeel van het hof geen voldoende gemotiveerde betwisting op, zodat met dat bedrag rekening wordt gehouden.
Het hof houdt eveneens rekening met de kosten van een hulp in de huishouding van € 160,- per maand, welk bedrag op zich niet door de man is betwist. Niet valt in te zien wat er na het uiteengaan van partijen verandert in de omstandigheden van de vrouw, welke verandering vervolgens eraan in de weg zou staan dat deze gebruikelijke post wordt aanvaard.
Persoonlijke verzorging en kleding
De man heeft voor wat betreft de door de vrouw opgevoerde kosten volstaan met het enkele verweer dat de posten te hoog zijn vastgesteld, zonder daarbij een indicatie te geven omtrent de volgens hem werkelijke kosten. Omdat sprake is van kosten die het hof te hoog voorkomen en de vrouw in dat verband geen onderbouwing daarvan heeft gegeven, zal het hof in redelijkheid rekening houden met kosten, alles per maand, ter zake van:
- schoonheidsspecialiste en wimpers verven € 50,-;
- botox onderhoud en fillers € 70,-;
- kapper € 60,-;
- kleding € 250,-.
Ontspanning en hobby
De vrouw heeft voorts aannemelijk gemaakt dat rekening dient te worden gehouden met maandelijkse kosten tot in totaal van € 209,- ter zake van:
- sportclub € 39,-;
- sauna € 50,-;
- boeken € 40,-;
- uit eten en uitgaan € 80,-.
Vervoerskosten
Aan autokosten kan, bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting door de man, per maand met de volgende lasten rekening worden gehouden:
- brandstof € 200,-;
- afschrijving en onderhoud € 375,-.
Vakanties
De door de vrouw becijferde vakantiekosten ad € 4.800,- per jaar acht het hof, tegenover de betwisting door de man, zonder nadere onderbouwing bovenmatig. Nu de man evenmin heeft onderbouwd welk bedrag in dit verband redelijk te achten is, houdt het hof rekening met een kostenpost van € 3.000,- per jaar, ofwel € 250,- per maand.
Diverse uitgaven
Met de volgende maandelijkse door de vrouw al dan niet gedeeltelijk aannemelijk gemaakte kosten houdt het hof rekening:
- congreskosten € 8,-;
- nominale premie ZVW van € 111,-;
- niet vergoede ziektekosten € 20,-;
- afschrijving computer € 25,-.
Recapitulerend houdt het hof aldus rekening met een behoefte van € 4.313,-, te specificeren als volgt:
- huisvesting € 1.137,-;
- gebruikerslasten € 488,-;
- verzekering, bankkosten, abonnementen en contributie € 200,-;
- levensonderhoud en hulp € 860,-;
- persoonlijke verzorging en kleding € 430,-;
- ontspanning en hobby € 209,-;
- vervoerskosten € 575,-;
- vakanties € 250,- en
- diverse uitgaven € 164,-.
4.11 Deze behoefte komt het hof niet onredelijk voor, nu de behoefte van de vrouw, indien deze berekend zou worden aan de hand van de 60% regel, uitkomt op € 4.327,- per maand, een nagenoeg gelijk bedrag. Het hof gaat daarbij uit van een netto gezamenlijk inkomen van € 8.362,- volgens de opgave van de man (€ 6.728,- + € 1.634,-), echter zonder correctie met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zvw, welke correctie tot gevolg zou hebben dat minder belasting verschuldigd zou zijn, hetgeen tot een inkomensstijging zou leiden. Op dat gezinsinkomen komen de kosten van de kinderen in mindering, welke kosten het hof aan de hand van dat inkomen overeenkomstig de bij het rapport Alimentatienormen van de Werkgroep Alimentatienormen behorende tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” berekent op € 1.150,- per maand. Het hof ziet geen aanleiding om voor de berekening van de behoefte van de vrouw deze kosten op een hoger bedrag vast te stellen. Niet alleen is slechts gedurende de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 sprake geweest van hoge extra kosten, maar ook is onweersproken door de vrouw gesteld dat die kosten enerzijds zijn gefinancierd met de afkoop van vakantierechten door de man en anderzijds vanuit spaargeld, hetgeen zij heeft onderbouwd aan de hand van de aangifte inkomstenbelasting 2008, waaruit blijkt dat op spaargelden is ingeteerd met een bedrag van circa € 30.000,-. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk dat het gezinsinkomen in de laatste jaren waarin partijen een gezin vormden, zodanig beperkt is geweest dat partijen hun bestedingen hebben moeten aanpassen en dat de behoefte van de vrouw daardoor navenant zou zijn afgenomen.
4.12 De in overweging 4.10 berekende behoefte van de vrouw bedraagt gebruteerd € 7.146,- per maand. Na aftrek van haar onder 3.6 genoemde inkomsten, een inkomen van afgerond € 3.000,- per maand, resteert voor haar een behoefte aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 4.146,- bruto per maand. Met de door haar verzochte onderhoudsbijdrage van € 2.500,- wordt haar aanvullende behoefte dus niet overschreden.
4.13 Ter onderbouwing van haar verzoek om ten laste van de man een onderhoudsbijdrage vast te bepalen, stelt de vrouw dat zij niet geheel in de kosten van haar levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft inmiddels wel een op haar werk aansluitende studie voltooid, maar, zo stelt de vrouw, dat heeft nog niet tot gevolg dat zij meer is gaan of gaat verdienen dan voorheen. Haar studie is daarop ook niet gericht geweest, maar op het verleggen van haar werkzaamheden, aangezien zij haar huidige functie in verband met haar medische beperkingen niet zal kunnen blijven uitoefenen. De man betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij stelt dat zij haar parttime werk kan uitbreiden en heeft uitgebreid. Hij stelt verder dat de vrouw, indien zij in het ziekenhuis een volledige baan zou hebben, ongeveer € 2.700,- netto per maand kan verdienen.
4.14 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw zich dient in te spannen om een hoger inkomen te verwerven. Niet te verwachten is echter dat zij dan binnen afzienbare termijn geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, ook niet wanneer zij haar werkzaamheden zal uitbreiden en fulltime zal gaan werken. Gebleken is weliswaar dat de vrouw als zelfstandige inkomen tracht te verwerven, zij heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat het haar tot op heden niet gelukt is daarmee enig inkomen te genereren. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan de door haar verzochte onderhoudsbijdrage.
4.15 Nu de draagkracht van de man niet in geschil is, zal het hof op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden de gevraagde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 2.500,- per maand vaststellen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 11 november 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de gebruiksvergoeding voor de woning zijn vastgesteld en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.500,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Luiten, S.M. Evers en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. C. Nijhuis als griffier, en is op 21 september 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.