ECLI:NL:GHARN:2010:BO6672

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.220
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een notaris en de klachtplicht volgens artikel 6:89 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de aansprakelijkheid van de notaris in verband met de opstelling van een hypotheekakte. De Coöperatieve Rabobank Graafschap-zuid U.A. had de notaris opdracht gegeven om een hypotheekakte op te stellen voor de debiteuren [A en B]. Echter, de akte leidde niet tot de vestiging van een recht van hypotheek eerste in rang, maar slechts tot een recht tweede in rang, omdat er al een hypotheek op het pand rustte van ABN AMRO. Rabobank stelde de notaris aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor had geleden, maar de rechtbank Zutphen wees de vordering af op grond van het feit dat Rabobank niet tijdig had geklaagd, zoals vereist door artikel 6:89 BW.

In hoger beroep werd de zaak door het hof opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW ook van toepassing is op de dienstverlening van een notaris. Rabobank had, volgens het hof, niet binnen een redelijke termijn geklaagd over de gebrekkige prestatie van de notaris. Het hof verwierp het argument van Rabobank dat zij ontheven was van haar klachtplicht omdat de notaris op de hoogte was van de problemen met ABN AMRO. Het hof concludeerde dat Rabobank niet tijdig had geklaagd en dat de notaris niet kon worden verweten dat hij niet op eigen initiatief actie had ondernomen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Rabobank in de kosten van het hoger beroep. Daarnaast werden de kosten van de vrijwaringsprocedure tussen de notaris en [A en B] ook aan Rabobank opgelegd. De notaris had geen belang bij het hoger beroep in de andere zaken, omdat het hof in de hoofdzaak tot dezelfde conclusie kwam. Het hof besloot dat de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn, wat betekent dat Rabobank direct moet betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.039.220, 200.051.832 en 200.059.532
(zaaknummers rechtbank 89913, 94079 en 97127)
arrest van de derde civiele kamer van 7 december 2010
in de zaak met nummer 200.039.220
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Graafschap-zuid U.A.,
gevestigd te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna ook te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
[A],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna ook te noemen: de notaris,
advocaat: mr. M.G.M. de Bont,
in de zaak met nummer 200.051.832
[A],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.G.M. de Bont,
tegen:
1. [B],
2. [C],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna ook te noemen: [A en B],
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
in de zaak met nummer 200.059.532
1. [B],
2. [C],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Graafschap-zuid U.A.,
gevestigd te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek,
geïntimeerde,
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg in de zaak met nummer 200.039.220
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 december 2008 en 29 april 2009 die de rechtbank Zutphen tussen Rabobank als eiseres en de notaris als gedaagde heeft gewezen; van het vonnis van 29 april 2009 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep in de zaak met nummer 200.039.220
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 juli 2009,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord en van grieven in het incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3. Het verdere verloop van het geding in de zaak met nummer 200.051.832
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 6 april 2010, waarmee deze zaak is gevoegd met de zaak met nummer 200.039.220,
- de memorie van antwoord.
4. Het verdere verloop van het geding in de zaak met nummer 200.059.532
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 28 september 2010, waarmee deze zaak is gevoegd met de zaken met nummers 200.039.220 en 200.51.832.
5. De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in haar vonnis van 29 april 2009 onder 4.1 tot en met 4.16 heeft vastgesteld.
6. De motivering van de beslissing in de zaak met nummer 200.039.220
in het principaal hoger beroep
6.1 Het geschil tussen Rabobank en de notaris heeft – kort gezegd – betrekking op de opdracht die de notaris van Rabobank heeft gekregen om een hypotheekakte op te stellen met [A en B] als debiteur en Rabobank als crediteur. Anders dan beoogd, heeft de daartoe op 12 mei 2005 verleden akte met betrekking tot het pand [naam] (één van de met een recht van hypotheek te bezwaren onroerende zaken van [A en B]) niet geleid tot de vestiging van een recht van hypotheek eerste in rang, maar slechts tot vestiging van een recht tweede in rang. Dit werd veroorzaakt doordat bleek dat ABN AMRO op het woonpand [naam] een recht van hypotheek had in verband met een nog uitstaande geldlening die op dat moment € 318.018,-- bedroeg. Bij voorafgaand telefonisch contact tussen (medewerkers van) de notaris en ABN AMRO was op 11 mei 2005 zijdens ABN AMRO aangegeven dat onder de inschrijvingen van ABN AMRO geen woninghypotheek viel. Rabobank heeft de notaris bij brief van 14 februari 2006 aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade. De rechtbank heeft de vordering van Rabobank afgewezen omdat Rabobank niet binnen de in artikel 6:89 BW bedoelde termijn heeft geklaagd. De grieven I tot en met III en hun gezamenlijke toelichting hebben betrekking op dit oordeel van de rechtbank. Het hof zal de bezwaren die Rabobank in dat verband naar voren brengt hierna bespreken.
6.2 De klacht van Rabobank dat het bepaalde in artikel 6:89 BW niet van toepassing is op de dienstverlening en/of prestaties van een notaris, moet worden verworpen. In een contractuele relatie als in het voorliggende geval (de notaris handelde in opdracht van Rabobank) vallen de werkzaamheden van een notaris in ieder geval aan te merken als het verrichten van een ‘prestatie’ als bedoeld in artikel 6:89 BW. Daaruit volgt dat Rabobank in beginsel binnen bekwame tijd na ontdekking van de door haar gestelde gebrekkigheid van die prestatie bij de notaris diende te protesteren.
6.3 Daarnaast stelt Rabobank dat zij in het voorliggende geval ontheven was van haar klachtplicht, omdat de notaris zelf aan Rabobank heeft medegedeeld dat ABN AMRO niet meewerkte aan royement van haar recht van hypotheek op het pand [naam]. Aldus zou de notaris met zijn eigen tekortschieten bekend zijn geweest en was er geen grond daarover nog te klagen. Ook dit betoog faalt. Zoals Rabobank erkent, is er na de ontdekking van het probleem voor gekozen dat [A en B] zouden trachten het pand [naam] te verkopen, waarna zij met de opbrengst de geldlening van de ABN AMRO zouden aflossen. Voorts blijkt uit het financieringsplan dat Rabobank tevoren heeft opgesteld (door de rechtbank geciteerd onder 4.8), welk plan niet voor de levering aan de notaris ter hand is gesteld, dat [A en B] en Rabobank ervan uitgingen dat op 12 mei 2005 ook de woninghypotheek nog zou moeten worden afgelost (uit het door Rabobank beschikbaar te stellen krediet). Deze feiten, gevoegd bij het gegeven dat de notaris was uitgegaan van de – achteraf onjuist gebleken – telefonische mededeling van ABN AMRO op 11 mei 2005, brengen mee dat de notaris er geen rekening mee behoefde te houden dat Rabobank hem er alsnog een verwijt van zou gaan maken dat zijn prestatie gebrekkig was. Gelet ook op de ratio van artikel 6:89 BW – kort gezegd: bescherming van een presterende partij tegen late en daardoor moeilijker betwistbare klachten – kan de enkele feitelijke bekendheid van de notaris met de gang van zaken, daarom nog niet meebrengen dat een klacht overbodig was. Voor dat laatste zou onder omstandigheden slechts ruimte kunnen zijn indien Rabobank zonder meer mocht aannemen dat de notaris ermee bekend was dat Rabobank hem gebrekkig presteren verweet. Een dergelijke situatie doet zich in het voorliggende geval echter niet voor.
6.4 Voor zover Rabobank – bijvoorbeeld met haar stelling dat ‘de notaris wel duidelijk [was], dat de bank met de geleverde (wan)prestatie aan zijn kant niet kon instemmen’; zie memorie van grieven, onder 4 – in hoger beroep heeft willen stellen dat de notaris enige uiting zijdens Rabobank vóór 14 februari 2006 heeft moeten opvatten als een klacht in de zin van artikel 6:89 BW, moet dit betoog worden verworpen. Tegen de achtergrond van hetgeen de rechtbank in r.o. 10.4 van het bestreden vonnis heeft overwogen, had het op de weg van Rabobank gelegen aan te geven uit welke eerdere uitlating of gedraging van haar kant de notaris had moeten afleiden dat Rabobank ‘niet kon instemmen’ met het presteren van de notaris. De enkele stelling van Rabobank dat zij de notaris op de hoogte hield van de voortgang van de verkoop van het pand [naam] kan niet leiden tot het oordeel dat Rabobank een klacht in de zin van artikel 6:89 BW heeft geformuleerd.
6.5 Bij beantwoording van de vervolgvraag of Rabobank met haar brief van 14 februari 2006 tijdig heeft geklaagd, moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden van het voorliggende geval. Tot die omstandigheden behoren in het algemeen het nadeel dat het gevolg is van het verstrijken van de tijd totdat is geklaagd, de waarneembaarheid van de afwijking van de prestatie, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de mogelijke behoefte aan voorafgaand deskundig advies. Toegespitst op het voorliggende geval moet worden geconstateerd dat Rabobank deskundig en ervaren is op het gebied van bancaire zekerheden als in deze het recht van hypotheek en dat voor Rabobank onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest wat de consequentie was van het haar reeds op 12 of 17 mei 2005 meegedeelde feit dat de woninghypotheek van ABN AMRO niet was geroyeerd. Met betrekking tot het nadeel zijdens de notaris als gevolg van de verstreken tijd tot het moment van klagen, is niet slechts de procedurele positie van de notaris tegenover ABN AMRO van belang, maar daaraan voorafgaand ook zijn algehele bewijspositie. Juist in het voorliggende geval – waarin tussen partijen vaststaat dat de notaris telefonisch onjuiste informatie ontving van ABN AMRO – had van groot belang kunnen zijn dat op korte termijn duidelijkheid was verkregen van de zijde van ABN AMRO omtrent haar lezing van de gebeurtenissen rond 12 mei 2005 (en haar daarmee samenhangende juridische kwalificatie daarvan). Door de notaris in het ongewisse te laten omtrent het hem verweten gebrekkige handelen, ontnam Rabobank hem de mogelijkheid maatregelen te nemen teneinde zoveel mogelijk duidelijkheid te krijgen omtrent de precieze gang van zaken rond de (onvolledige) aflosnota van ABN AMRO en daaropvolgende (telefonische) contacten. In het verlengde daarvan is de notaris ook in zijn (bewijs-)positie geschaad doordat [A en B] en Rabobank er kennelijk voor kozen geen middelen in te zetten om de – hen ook vóór 12 mei 2005 bekende en in het investeringsplan betrokken – woninghypotheek alsnog af te lossen, maar die aflossing uit te stellen tot na verkoop van het pand [naam]. Beantwoording van de vraag of en in hoeverre het de notaris verweten gebrekkige handelen tot schade heeft geleid, is als gevolg van het mislukken van die verkoop en de financieringsproblemen die vervolgens ontstonden in de relatie tussen [A en B] en Rabobank steeds complexer geworden. Daarbij komt dat de notaris – doordat [A en B] en Rabobank blijkbaar kozen voor een andere oplossing dan het alsnog aflossen van de woninghypotheek – niet de mogelijkheid kreeg om terstond na 12 mei 2005 te bezien op welke wijze de gevolgen van het hem verweten gebrekkige handelen zo goed mogelijk door hem zouden kunnen worden geredresseerd, zo mogelijk in goed overleg met alle betrokken partijen.
6.6 Tegen de achtergrond van deze omstandigheden, leidt het gegeven dat Rabobank negen maanden heeft laten verstrijken alvorens te klagen, tot de conclusie dat zij niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd. Alle overige omstandigheden waarop Rabobank zich in dit verband nog heeft beroepen – waaronder haar stellingen die betrekking hebben op de (zorg)verplichtingen van de notaris – leiden niet tot een ander oordeel.
6.8 Het hof ziet in hetgeen door Rabobank is aangedragen geen grond voor het oordeel dat het beroep van de notaris op artikel 6:89 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naast hetgeen het hof hiervoor al heeft overwogen, merkt het hof op dat er geen grond is de notaris te verwijten dat hij niet – los van enige klacht van Rabobank – onmiddellijk op eigen initiatief actie heeft ondernomen. Daartoe is van belang dat de notaris enerzijds in de veronderstelling kon verkeren dat er geen schade was ontstaan (tegenover het voortduren van de ABN AMRO-hypotheek kon immers staan dat het voor aflossing bestemde deel van het Rabobank-krediet niet was opgenomen) en anderzijds dat hij ervan op de hoogte was gesteld dat de betrokken partijen Rabobank en [A en B] gekozen hadden voor een heel andere oplossing van het gerezen probleem (te weten: uitstel van de aflossing van de ABN AMRO-hypotheek tot het moment van verkoop van de woning).
6.9 Grief 4 heeft betrekking op de overige stellingen van Rabobank, waar het hof – net als de rechtbank – niet aan toekomt. Grief 5, die zonder zelfstandige onderbouwing is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling, behoeft evenmin bespreking.
6.10 Rabobank heeft geen feiten gesteld die – indien bewezen – tot een andere uitkomst van de zaak kunnen leiden, zodat het hof haar bewijsaanbod passeert.
Slotsom
6.11 De slotsom is dat de grieven in het principaal hoger beroep falen, zodat het bestreden vonnis in zoverre moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank in de kosten van het principaal hoger beroep worden veroordeeld. Het hof ziet geen grond bij begroting van die kosten af te wijken van het forfaitaire liquidatietarief.
in het incidenteel hoger beroep
6.12 De grief in het incidenteel hoger beroep heeft betrekking op de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens de notaris had de rechtbank Rabobank (ook) moeten veroordelen in de werkelijk door hem gemaakte proceskosten in de vrijwaringsprocedure (tussen de notaris en [A en B]), althans in de forfaitaire kosten van die procedure.
6.13 Nu de notaris – op basis van het door hem gestelde, dat door Rabobank niet concreet is weersproken – voldoende belang had om [A en B] in vrijwaring op te roepen, dient Rabobank ook in de kosten van de vrijwaringsprocedure te worden veroordeeld. Dat geldt niet alleen voor de kosten van die procedure in eerste aanleg, maar ook voor de kosten van die procedure in hoger beroep. Met betrekking tot de omvang van die kosten ziet het hof in hetgeen door de notaris is aangedragen geen grond voor een veroordeling tot een hoger bedrag dan het totaal van de proceskosten van [A en B] waarin de notaris in de desbetreffende procedures daadwerkelijk is veroordeeld. Voor de eerste aanleg bedragen die kosten derhalve € 8.888,-- en – zoals hierna zal blijken – in hoger beroep € 5.080,--.
6.14 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank ook in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.
7. De motivering van de beslissing in de zaak met nummer 200.051.832
7.1 De notaris heeft in deze zaak hoger beroep ingesteld voor het geval waarin het hof in de zaak met nummer 200.039.220 tot een ander oordeel zou komen over de toewijsbaarheid van de vordering van Rabobank. Nu hiervoor bleek dat het hof het bestreden vonnis op dit punt zal bekrachtigen, heeft de notaris bij de behandeling van dit hoger beroep geen belang.
7.2 Het bestreden vonnis moet dus worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de notaris in de kosten van het hoger beroep – waaronder de op nihil te stellen kosten van het incident – worden veroordeeld.
8. De motivering van de beslissing in de zaak met nummer 200.059.532
8.1 [A en B] hebben in deze zaak hoger beroep ingesteld voor het geval waarin het hof in de zaken met nummers 200.039.220 en 200.051.832 tot een ander oordeel zou komen over de toewijsbaarheid van de vorderingen van Rabobank en de notaris. Nu hiervoor bleek dat het hof het bestreden vonnis op deze punten zal bekrachtigen, hebben [A en B] bij de behandeling van dit hoger beroep geen belang.
8.2 Het bestreden vonnis moet dus worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rabobank in de kosten van het hoger beroep – waaronder de op nihil te stellen kosten van het incident – worden veroordeeld.
9. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.039.220
in het principaal beroep
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009, voor zover in dit beroep aan de orde;
veroordeelt Rabobank in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de notaris begroot op € 3.895,-- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.185,-- voor griffierecht, te vermeerderen met de kosten van het hoger beroep in de zaak met nummer 200.051.832, begroot op € 5.080,--;
in het incidenteel beroep
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009 voor zover de rechtbank daarin de proceskosten aan de zijde van de notaris heeft begroot op € 12.472,--, dit vonnis voor het overige bekrachtigend, en doet in zoverre opnieuw recht:
begroot de proceskosten aan de zijde van de notaris op € 21.360,--;
veroordeelt Rabobank in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de notaris begroot op € 1.947,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief
in het principaal beroep en in het incidenteel beroep
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.051.832
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009;
veroordeelt de notaris in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A en B] begroot op € 3.895,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.185,-- voor griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.059.532
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009;
veroordeelt Rabobank in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A en B] begroot op € 3.895,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem en is in het openbaar, in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 7 december 2010.