ECLI:NL:GHARN:2010:BO4122

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004391-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugstransportzaak met betrekking tot artikel 10a Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het trachten te bewegen van een ander om een strafbaar feit te plegen, in dit geval met betrekking tot de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een onderzoek naar een grote hoeveelheid cocaïne die in een container was verborgen en die van Antwerpen naar Nederland was vervoerd. De verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij dit transport, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De verdachte had verklaard dat hij enkel op zoek was naar tegels voor de tuin van zijn schoondochter en dat zijn aanwezigheid in de buurt van de container toevallig was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig waren, maar dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk een ander had getracht te bewegen om het strafbare feit te plegen. Het hof concludeerde dat de rechtbank de tenlastelegging onterecht had gedenatureerd en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 7 december 2009 en 2 november 2010, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004391-08
Uitspraak d.d.: 16 november 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Arnhem, van 18 september 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 december 2009 en 2 november 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr C.J. Noppen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 7 oktober 2006 te Antwerpen, althans op een of meer plaatsen in België en/of te Rotterdam en/of Zuidland en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Heijplaat en/of Spijkenisse
en/of Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, althans op een of meer plaatsen in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 360 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- als bestuurder/inzittende van een (personen/bestel)auto de vrachtwagencombinatie, die de container vervoerde waarin de cocaïne verborgen zou zijn, althans is geweest, gedurende (een deel van) de reis van Antwerpen, althans van de Belgisch/Nederlandse grens naar Den Hoorn begeleid en/of bewaakt en/of
- gedurende (een deel van) de reis van Antwerpen, althans van de Belgisch/Nederlandse grens naar Den Hoorn contra-observatie gepleegd en/of
- ten behoeve van die begeleiding en/of bewaking en/of contra-observatie een bestelbus gehuurd en/of
- (telefonisch) contact onderhouden met en/of instructies en/of informatie gegeven aan en/of ontvangen van de organisator(en) van het transport en/of een of meer mededader(s) over de voortgang van het transport en/of een geschikte locatie voor het lossen van de container waarin de cocaïne verborgen zou zijn, althans is geweest en/of
- deelgenomen aan (een) bespreking(en) over alternatieven voor een plaats waar de container waarin de cocaïne verborgen zou zijn, althans is geweest te lossen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar aanleiding van een controle op 19 september 2006 in de haven van Caulcedo in de Dominicaanse Republiek waarbij in twee containers een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen, bestemd voor een afnemer in Antwerpen, België, werden de gegevens van de afnemer in Antwerpen doorgegeven aan de Douane Opsporingen in Antwerpen. Vervolgens werd vernomen dat op 26 september 2006 in de haven van Antwerpen een container was aangekomen, bestemd voor een bedrijf met hetzelfde vestigingsadres als de afnemer van de in de Dominicaanse Republiek onderschepte containers.
Op 27 september 2006 werd in deze container in een bergplaats achter een dubbele wand een hoeveelheid van ongeveer 360 kilogram cocaïne aangetroffen en in België in beslag genomen.
Naar aanleiding hiervan werd door de Belgische autoriteiten in samenwerking met de Nederlandse opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek gestart om de bij dit transport betrokken verdachten te identificeren en aan te houden. Daartoe werd in de container detectieapparatuur geplaatst. De container werd bij binnenkomst in Nederland onder observatie genomen en er werden telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Op
5 oktober 2006 kwam de container Nederland binnen. Door de politie werden in de omgeving van de container diverse voertuigen waargenomen, waarvan de inzittenden kennelijk een bijzondere belangstelling aan de dag legden voor de vrachtautocombinatie met daarop de container en voor de omgeving. Direct na het openen van de container zijn acht personen aangehouden, die zich in de nabijheid van de container bevonden. Verdachte was één van hen.
Aan hem zijn – kort samengevat – voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, ten laste gelegd.
De ongewone belangstelling van de inzittenden van de auto’s die in de buurt van de vrachtwagencombinatie hebben gereden, in combinatie met de op zijn minst genomen merkwaardige route die de vrachtautocombinatie met de container volgde in de periode van 5 tot en met 7 oktober 2006 van Antwerpen via Zuidland, Heijplaat en Spijkenisse naar de uiteindelijke bestemming in een loods op een industrieterrein in Den Hoorn en de wijze waarop door de betrokkenen bij dit transport onderling met elkaar werd gecommuniceerd, versterkten de bij de opsporingsdiensten bestaande verdenkingen van betrokkenheid van de zich in de omgeving van de container ophoudende personen bij het vervoer van een container waarin - naar werd aangenomen - een grote hoeveelheid cocaïne was verborgen.
Op basis van observatiebevindingen van de politie en gegevensverkeer tussen verdachte en [medeverdachte 1] staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte zich, ondanks zijn stellige ontkenning, in de periode van 5 tot en met 7 oktober 2006 op meer momenten heeft opgehouden in de onmiddellijke omgeving van de op 7 oktober 2006 in Den Hoorn in beslag genomen container.
Op 5 oktober 2006 is meermalen in de onmiddellijke nabijheid van de vrachtwagencombinatie met daarop de container waargenomen een BMW, die op naam stond van [medeverdachte 2], met daarin twee personen. Vervolgens is op
5 oktober 2006 waargenomen dat [medeverdachte 2] en verdachte naast elkaar gingen zitten in een vestiging van de McDonald’s aan de A16 bij Hendrik-Ido-Ambacht.
Op 6 oktober 2006 is verdachte gezien in een vestiging van McDonald’s aan de Mosterweg te Spijkenisse. In deze vestiging van McDonald’s werden toen ook [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] door politieobservanten gezien.
Op 6 oktober 2006 is vlakbij en naast de container een witte Ford Transit met het opschrift Europcar waargenomen en gefotografeerd, welk busje die dag op naam van verdachte is gehuurd.
Op 6 oktober om 08.00 uur in de omgeving van de Bunschoterweg in Heijplaat en op
7 oktober 2006 om 11.30 uur bij de loods in Den Hoorn is in de buurt van de vrachtwagencombinatie gesignaleerd een Mitsubishi Carisma, met het kenteken [kenteken 1], welke auto op naam stond van verdachte. Verdachte is met [medeverdachte 1] aangehouden toen ze met deze auto het terrein, dat in verband met de aanhoudingsactie door de politie was afgezet, wilden verlaten.
Met de gsm met het nummer [telefoonnummer 1], in beslag genomen bij verdachte, zijn op
5 oktober 2006 om 15.16 uur, om 15.53 uur en om 20.21 uur sms-berichten verstuurd aan de gsm met het nummer [telefoonnummer 2], in beslag genomen bij [medeverdachte 1] met de respectievelijke teksten “net gearriveerd”, “Hollandse.Geuren..Triton.93695845.” en “Deur.Te.Laag-nu-op weg”.
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 2 november 2010 verklaard dat hij op 6 oktober 2006 inderdaad in het filiaal van McDonald’s te Spijkenisse geweest kan zijn. Ook heeft verdachte verklaard dat hij op 6 oktober 2006 rond het middaguur een wit bestelbusje met opschrift Europcar heeft gehuurd en daarmee die middag op een bedrijventerrein in Zuidland is geweest. Verdachte verklaarde dat hij de bewuste bestelbus heeft gehuurd tot 7 oktober 2006 te 08.00 uur en dat in die huurperiode alleen hij in dat busje heeft gereden.
Verdachte heeft verder verklaard voor eigen gebruik in het bezit te zijn van een personenauto, merk Mitsubishi Carisma, kenteken [kenteken 1].
Volgens verdachte is hij met voornoemd bestelbusje naar een tuincentrum, genaamd [naam tuincentrum 1], in Zuidland is gereden, omdat hij tegels wilde kopen voor de tuin van zijn schoondochter. Geconfronteerd met het feit dat dat bestelbusje is gezien en gefotografeerd naast de container op het bedrijventerrein in Zuidland, verklaarde verdachte dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij deze container en dat er in die omgeving wel meer containers staan. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op 7 oktober 2006 met zijn Mitsubishi Carisma naar Den Hoorn is gereden, omdat hij bij een aldaar gevestigd tuincentrum, genaamd [naam tuincentrum 2], tegels wilde kopen. Hij verklaarde naar dit adres verwezen te zijn door het bedrijf [naam tuincentrum 1] in Zuidland. Verdachte verklaarde desgevraagd niets te weten van een container op dat bedrijventerrein. Geheel toevallig had hij daar die ochtend [medeverdachte 1] ontmoet, die hij al geruime tijd kent. Hij verklaarde verder niemand te kennen van de personen die die ochtend door de politie in de onmiddellijke nabijheid van de container werden aangehouden.
Geconfronteerd met de drie sms-berichten, die mogelijk betrekking hebben op het transport van de container, ontkende verdachte ter zitting van het hof - wederom - dat hij deze sms-berichten aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd. Volgens verdachte hebben de verbalisanten wellicht telefoonnummers en/of gsm-toestellen verwisseld.
Naar het oordeel van het hof wordt de stelling van verdachte, dat wellicht telefoonnummers en/of gsm-toestellen zijn verwisseld, weerlegd door de inhoud van het aanvullend proces-verbaal van de politie van 11 februari 2010. In dit proces-verbaal is namelijk gerelateerd dat er geen sprake is geweest van verwisseling en evenmin dat de simkaarten uit de diverse in beslag genomen toestellen zijn verwijderd.
Gelet op de inhoud van genoemde bewijsmiddelen acht het hof de verklaringen van verdachte, dat hij slechts op zoek was naar tegels voor de tuin van zijn schoondochter en dat het louter toeval is geweest dat hij telkens gelijktijdig met andere verdachten in dit onderzoek meermalen op eenzelfde plaats en steeds in de onmiddellijke omgeving van de container is gesignaleerd of aanwezig is geweest, ongeloofwaardig.
Echter, hoe ongeloofwaardig de verklaringen van verdachte over zijn aanwezigheid in de buurt van de container ook zijn, de tenlastelegging is toegespitst op artikel 10a lid 1 onder 1 van de Opiumwet, te weten “een ander trachten te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen” en daarvoor is geen bewijs voorhanden. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de tenlastelegging gedenatureerd door de woorden “een ander trachten te bewegen” weg te strepen en bewezen te verklaren “voor te bereiden en te bevorderen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe middelen en inlichtingen te verschaffen”.
Nu het hof niet bewezen acht dat verdachte een ander heeft getracht te bewegen zoals is ten laste gelegd, dient verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken
Ten overvloede overweegt het hof dat bij deze stand van zaken niet (meer) relevant is of verdachte wist, althans kon weten, dat de container - aanvankelijk - geladen was met onder andere cocaïne. Overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat deze verdachte concrete wetenschap had van de aanwezigheid van harddrugs in de container. Dat is, gelet op de verwijzing in artikel 10a van de Opiumwet naar artikel 10 lid 4 en lid 5 van de Opiumwet, wel een wezenlijk element, nu voorbereidingshandelingen ten aanzien van stoffen van lijst II van de Opiumwet buiten het bereik van deze strafbepaling vallen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr M.A.F. Cools-Weebers, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr B.W.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
en op 16 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.