GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.050.093
(zaaknummer rechtbank 163998 / ES RK 07-921 + 171788 / VD RK 08-2052)
beschikking van de familiekamer van 31 augustus 2010
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. A.R. van Wieren,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. W.F.M. Giebels-Derks.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank 17 februari 2009 en 31 augustus 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 november 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De man heeft zes grieven aangevoerd en toegelicht, producties overgelegd en het hof verzocht die beschikkingen te vernietigen op de onderdelen waartegen de genoemde grieven zich richten en, opnieuw beschikkende, te beslissen dat de man geen gebruikersvergoeding aan de vrouw dient te voldoen, althans een aanmerkelijk lagere gebruikersvergoeding dan door de rechtbank is vastgesteld, en voorts de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen op de wijze als in het beroepschrift aangegeven, althans op zodanige wijze als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 januari 2010, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel hoger beroep ingesteld en één grief aangevoerd en toegelicht. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man in zijn verzoeken met betrekking tot de beschikking van 17 februari en 31 augustus 2009 van de rechtbank Arnhem niet-ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken af te wijzen als zijnde niet gegrond en niet bewezen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt zij de beschikking van 31 augustus 2009 op het onderdeel waartegen grief 1 van het incidenteel hoger beroep zicht richt te vernietigen en te bepalen dat de man aan de vrouw uit hoofde van de verdeling van de saldi van de bank- en beleggingsrekeningen een bedrag verschuldigd is van € 21.185,-.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 17 juni 2010 een brief van mr. Giebels-Derks van 16 juni 2010 met bijlagen;
- op 18 juni 2010 een brief van mr. Van Wieren van 18 juni 2010 met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaten.
3.1 Partijen zijn op 5 juni 1990 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 16 juli 2008 heeft de rechtbank Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 27 mei 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1991, en
- [kind 2], op [geboortedatum] 1994,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij beschikking van 17 februari 2009 heeft de rechtbank de beslissing over de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap pro forma aangehouden tot 1 september 2009 en bepaald dat de man met ingang van 16 april 2009 aan de vrouw een gebruikersvergoeding zal betalen van € 135,- per maand.
3.4 Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 31 augustus 2009 heeft de rechtbank de wijze van verdeling gelast van de huwelijksgoederengemeenschap en het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De man en de vrouw zijn allereerst verdeeld over de ontvankelijkheid van de man ter zake van zijn hoger beroep tegen de beschikking van 17 februari 2009 (zijn eerste grief in het principaal appel). In die grief voert de man aan dat de rechtbank in de beschikking van 17 februari 2009 ten onrechte een gebruiksvergoeding van € 135,- per maand, ingaande op 16 april 2009, heeft vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte die gebruiksvergoeding in de beschikking van 31 augustus 2009 niet heeft aangepast. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uitspraken in een verzoekschriftprocedure kunnen worden onderscheiden in eindbeschikkingen, tussenbeschikkingen en de combinatie van beide, de deelbeschikking. Van een eindbeschikking is sprake indien de rechter in zijn uitspraak met een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het verzochte een einde aan het gehele geding of een gedeelte daarvan maakt. Een deelbeschikking bevat in het dictum een definitieve afdoening van enig deel van het verzochte en voor het overige een aanhouding van iedere verdere beslissing, een beschikking is in zijn geheel een tussenbeschikking indien in het dictum geen uitdrukkelijke af- of toewijzing van enig deel van het verzochte voorkomt.
4.2 Over de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding is in het dictum van de beschikking van 17 februari 2009 een eindbeslissing genomen. Omdat met deze beslissing een einde is gemaakt aan het door de vrouw verzochte, dient die beschikking ten aanzien van het verzoek van de vrouw te worden aangemerkt als een eindbeschikking. De man heeft niet binnen de beroepstermijn van artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechtsmiddel ingesteld, zodat de man thans niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 17 februari 2009, voor zover deze betrekking heeft op de gebruiksvergoeding, moet worden verklaard en het hof aan een behandeling van grief 1 niet toekomt.
4.3 In de tweede grief in het principaal appel komt de man op tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum ten aanzien van de waarde van de gemeenschap van goederen. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat tussen partijen is afgesproken dat de peildatum van 20 november 2008 zag op zowel de omvang/samenstelling van de gemeenschap van goederen als ook op de waarde van de gemeenschap van goederen. In het proces-verbaal van de terechtzitting in deze zaak van de rechtbank van 20 november 2008 is (onder meer) vermeld:
“Rechter: ... Ter zake van de peildatum van de omvang en de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap opteert de vrouw voor de datum van feitelijk uiteengaan, zijnde 30 september 2007, terwijl de man opteert voor datum inschrijving, hetgeen in de toekomst nog zal plaatsvinden. Ik stel u voor om van heden uit te gaan, zowel wat de omvang als de waarde van de onderdelen van de huwelijksgemeenschap betreft. U hebt nu overzicht over de belangrijkste onderdelen en we kunnen nu bekijken wat er nu is, hoe het moet worden verdeeld en van welke waarde moet worden uitgegaan. U voorkomt ermee dat u straks rekening moet gaan houden met allerlei wijzigingen die na vandaag kunnen gaan optreden in de huwelijksgoederengemeenschap doordat er dingen bijkomen of afgaan, terwijl u daar over en weer geen zicht op heeft.
Giebels en Linssen [sc. de (toenmalige) advocaten van de partijen]: akkoord.”
De vrouw voert aan dat de rechtbank terecht de door partijen genoemde waarde heeft genomen op de peildatum heeft genomen.
4.4 Het hof overweegt dat bij de verdeling van tot een gemeenschap behorende goederen, ter bepaling van hun waarde, in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling tenzij partijen anders zijn overeengekomen dan wel uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere datum voortvloeit. De rechtbank is in haar beschikkingen ervan uitgegaan dat de partijen als peildatum 20 november 2008 zijn overeengekomen.
In het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2009, zoals onder 4.3 weergegeven, is opgenomen dat de partijen bij monde van hun (toenmalige) advocaten hebben ingestemd met het voorstel van de rechter om 20 november 2008 als peildatum te kiezen. De vrouw heeft kennelijk bedoeld, waar zij naar dat proces-verbaal heeft verwezen en heeft gesteld dat de rechtbank in haar volgende beschikkingen terecht van die peildatum is uitgegaan, een beroep te doen op deze in het voornoemde proces-verbaal verwoorde overeenkomst tussen de partijen op dit punt.
Het hof overweegt dat in beginsel van de juistheid van het proces-verbaal van de rechtbank, waar het de in dat proces-verbaal opgenomen uitlatingen van de partijen en hun advocaten tijdens de desbetreffende terechtzitting betreft, moet worden uitgegaan. Nu in het voornoemde proces-verbaal duidelijk een keuze van de beide partijen om 20 november 2008 als peildatum te hanteren, is opgenomen, moet - behoudens tegenbewijs - ervan worden uitgegaan dat de partijen een dergelijke keuze hebben gemaakt.
De man zal - overeenkomstig zijn aanbod hiertoe - in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren.
4.5 In grief 5 in het principaal appel stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de mee-groeiverzekering van ABN AMRO Bank met polisnummer [...] heeft toebedeeld aan hem met betaling van de helft van de afkoopwaarde, zijnde € 5.209,- aan de vrouw. De man stelt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over toebedeling van de polis aan de hem zonder nadere verrekening, omdat de man geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om nihilstelling van de kinderalimentatie. De vrouw betwist dat de tussen partijen gemaakte afspraak zag op toebedeling aan de man zonder nadere verrekening. Het hof zal de man overeenkomstig zijn bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit de inhoud van de afspraak tussen partijen blijkt.
4.6 De (advocaat van) de man wordt verzocht om in de week van 11 oktober 2010 bij brief opgave te doen van het aantal naar voren te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen over de maanden november 2010 tot en met februari 2011 aan het hof op te geven, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien de vermelde opgave van een of meer van de partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zal worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend.
4.7 Alle overige beslissingen worden aangehouden.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in het principaal appel:
laat de man toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat partijen als peildatum voor de verdeling van de omvang/samenstelling en de waarde van de gemeenschap van goederen 20 november 2008 zijn overeengekomen;
laat de man toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de man met de vrouw is overeengekomen dat de meegroeiverzekering van ABN AMRO Bank met polisnummer [...] aan hem zou worden toebedeeld zonder nadere verrekening;
bepaalt dat, indien de man dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van de getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. van Loo die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van de man het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen over de maanden november 2010 tot februari 2011 in de week van 11 oktober 2010 aan het hof zal opgeven, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien de vermelde opgave van een of meer van de partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en dat in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat partijen in persoon tezamen met hun raadslieden bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat aan hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de man overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor de verhoren aan de wederpartij en aan de griffier van het hof dient op te geven;
in het principaal en incidentaal appel:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.J.S. de Vries Robbé - de Roy van Zuydewijn, H. van Loo en M.F.J.N. van Osch, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 31 augustus 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.