ECLI:NL:GHARN:2010:BN2105

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.002.724 en 104.002.735
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot ontruiming van gepachte opstallen en erf met betrekking tot pachtovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot twee samenhangende zaken, genummerd 104.002.724 en 104.002.735. De zaak betreft een geschil tussen een pachter en een verpachter over de ontruiming van een erf en de bijbehorende gebouwen die door de pachter zijn gepacht. Het hof heeft in zijn uitspraak het eerdere vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Haarlem, sector kanton, vernietigd en een bevel tot ontruiming gegeven aan de pachter. Dit bevel houdt in dat de pachter de onroerende zaak, gelegen rondom de door hem gepachte opstallen, binnen één maand na betekening van het arrest moet ontruimen, met uitzondering van bepaalde gedeelten van het erf die voor medegebruik zijn bestemd, zoals een terras en een parkeerplaats.

Het hof heeft in zijn overwegingen de plaatsopneming en de omstandigheden van het erf in acht genomen. De pachter had betoogd dat hij meer gebruiksruimte nodig had dan in de pachtovereenkomst was vastgelegd, maar het hof oordeelde dat de pachtovereenkomst niet de ruimte bood voor de door de pachter gewenste exploitatie. De pachter had ook aangevoerd dat de draairuimte voor een tractorcombinatie onvoldoende was, maar het hof oordeelde dat een draairuimte van 10 meter voldoende was voor een behoorlijke exploitatie.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld over de mestplaat en de wettelijke eisen waaraan deze moet voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de mestplaat niet voldoet aan de eisen, maar dat dit niet betekent dat het gebruik ervan niet is toegestaan volgens de pachtovereenkomst. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de vordering van de verpachter om het gebruik van een bijtgrage hond op het erf te verbieden afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de pachter geen hond op het erf mag laten lopen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummers 104.002.724 en 104.002.735
(zaaknummer rechtbank 302414)
arrest van de pachtkamer van 1 juni 2010
inzake de zaak met nummer 104.002.724 van
[pachter],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen,
tegen:
[verpachter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.M. Wilmink,
en inzake de zaak met nummer 104.002.735 van
[verpachter],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.M. Wilmink,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding in beide zaken tot aan het arrest van het hof van 14 juli 2009 (hierna: het tussenarrest), wat betreft de laatste alinea hersteld bij arrest van 29 september 2009, verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 Ingevolge het tussenarrest heeft in beide zaken een plaatsopneming plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.3 Bij akte respectievelijk antwoordakte hebben [pachter] onderscheidenlijk [verpachter] het debat in beide zaken voortgezet. Beiden hebben bij die gelegenheid nieuwe producties in het geding gebracht.
1.4 Ten slotte hebben partijen in beide zaken andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 De plaatsopneming diende ertoe dat het hof, met het oog op de vraag welke de omvang is van het in de pachtovereenkomst verdisconteerde medegebruik van het erf, de plaatselijke omstandigheden in ogenschouw zou nemen. Het hof verwijst naar hetgeen bij het tussenarrest onder 5.8 en 5.10 is overwogen.
2.2 Voor de bevindingen van de raadsheer-commissaris en het eveneens bij het tussenarrest aangewezen deskundige lid verwijst het hof naar het proces-verbaal van de plaatsopneming.
2.3 [pachter] heeft bij zijn akte na descente een taxatierapport van 25 november 1985 in het geding gebracht. Naar aanleiding van dit rapport betoogt [pachter] dat [vader pachter/verpachter] in 1984 aanzienlijk meer gebruiksruimte bood, dan in de pachtovereenkomst van 23 april 1974 is omschreven. Daargelaten dat dit betoog in verband met de fase waarin de procedure zich thans bevindt in strijd is met de goede procesorde, geldt dat het ook op inhoudelijke gronden geen doel kan treffen. [pachter] heeft immers niet toegelicht waarom het zou gaan om in de pachtovereenkomst verdisconteerd medegebruik (als bedoeld in het tussenarrest onder 5.8) en niet om gebruik op grond van een persoonlijk gebruiksrecht dat van de pachtovereenkomst los staat en inmiddels als gevolg van opzegging is geëindigd (als bedoeld in het tussenarrest onder 5.9).
2.4 Het proces-verbaal van de descente van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem dat [pachter] bij zijn akte eveneens heeft overgelegd, was al eerder overgelegd, namelijk bij de memorie van antwoord in de zaak met nummer 104.002.735. Niet valt in te zien hoe de inhoud van de bij gelegenheid van die descente gesloten tijdelijke regeling, (mede)bepalend zou kunnen zijn voor hetgeen het hof in de onderhavige procedure dient te beslissen.
2.5 [pachter] heeft zich er verder op beroepen dat inmiddels bij vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, van 6 maart 2008 zijn zoon [zoon pachter] als medepachter is aangemerkt en hij betoogt dat zijn zoon de bedrijfsactiviteiten graag op een hoger en professioneler plan wil brengen. Anders dan [pachter] suggereert, biedt de pachtovereenkomst hem niet de ruimte om ervoor te kiezen om de stalruimte geheel te benutten voor hoornvee en fokschapen en de ruimte die hij wat betreft machines en ruwvoer in verband met die keuze in de gebouwen te kort komt, te “winnen” door machines en ruwvoer buiten te stallen. Dat het bestemmingsplan stalling buiten toestaat, wil niet zeggen dat ook de pachtovereenkomst dat doet. Het hof blijft erbij dat het erom gaat welk medegebruik van het erf redelijkerwijs noodzakelijk is voor een behoorlijke exploitatie van het gepachte. Een behoorlijke exploitatie in de zojuist bedoelde zin valt niet noodzakelijk samen met een vanuit het oogpunt van [pachter] en [zoon pachter] meest optimale exploitatie.
2.6 [pachter] heeft bovendien aangevoerd dat een draairuimte voor een tractorcombinatie van 10 meter (ten noorden van gebouw [....], zoals aangegeven op aangehechte tekening) “evident onvoldoende” zou zijn. Het hof beoordeelt de situatie anders. Een behoorlijke exploitatie van het gepachte is met een draairuimte van 10 meter zeer wel mogelijk en is gelet op de plaatselijke omstandigheden passend; de praktische beperkingen die met het ontbreken van een doorrijdmogelijkheid verband houden, staan niet aan een behoorlijke exploitatie van het gepachte in de weg.
2.7 [verpachter] heeft bij zijn laatste akte met betrekking tot de mestplaat aangevoerd dat die niet voldoet aan de wettelijke eisen en sinds 1993 niet meer als zodanig wordt gebruikt. Ten onrechte stelt hij zich in dat verband op het standpunt dat (het gebruik van) de mestplaat “geen deel uitmaakt van de schriftelijke pachtovereenkomst”. Volgens artikel 27 van de pachtovereenkomst mag de pachter immers “mest deponeren op de plaats die afgesproken is met de verpachter”. Voor zover de strekking van het betoog van [verpachter] is dat het hof aan [pachter] zal verbieden om gebruik te maken van de mestplaat, is zijn vordering derhalve niet toewijsbaar. Eventuele complicaties in verband met ongeschiktheid van de huidige mestplaat zullen partijen in onderling overleg moeten (proberen te) regelen; de onderhavige procedure heeft daarop geen betrekking.
2.8 Het hof zal de bevindingen zoals neergelegd in het proces-verbaal van de plaatsopneming ook overigens volgen. Dat geldt ook voor het vastleggen van het gebruik van een parkeerplaats voor twee personenauto’s of bestelwagens en het exclusieve gebruik van het terras en de stenen bloembak aan de voorzijde van de woning van de pachter. Op die punten zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd tegen hetgeen het proces-verbaal inhoudt.
2.9 De slotsom is dat de grieven in het door [pachter] ingestelde hoger beroep deels slagen en voor het overige falen en dat hetzelfde geldt voor het door [verpachter] ingestelde hoger beroep. Het hof zal het bestreden vonnis van 7 september 2006 vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [pachter] bevelen om de onroerende zaak, gelegen rondom de door hem gepachte opstallen aan [.....], waarbij inbegrepen de op het aangehechte kaartje met nummer [...] aangeduide schuur, binnen één maand na betekening van dit arrest met al de zijnen en het zijne volledig te ontruimen en ontruimd te houden, afgezien van:
¦ het medegebruik van de op de aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelten van het erf, enkel gearceerd, voor verkeer van en naar de gebouwen;
¦ het exclusieve gebruik door [pachter] van het op de aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelte van het erf, gearceerd met enkele dwarsstreep, te weten het terras en de stenen bloembak aan de voorzijde van de woning;
¦ het gebruik als parkeerplaats voor twee personenauto’s of bestelwagens van het op aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelte van het erf, gearceerd met dubbele dwarsstreep, dan wel een in onderling overleg aan te wijzen ander gedeelte van het erf;
een en ander versterkt met een dwangsom als in eerste aanleg toegewezen.
2.10 [verpachter] heeft bij zijn laatste akte (waarop [pachter] nog niet heeft kunnen reageren) het hof gevraagd erin te voorzien dat geen der partijen een (bijtgrage) hond op het erf [adres] mag laten lopen. Voor eiswijziging is het in deze appelprocedure te laat. Voor zover [pachter] bij dit arrest wordt veroordeeld om het erf met de zijnen en het zijne te ontruimen, impliceert die veroordeling echter dat hij geen hond op het erf mag laten lopen. Voor zover hij het medegebruik van het erf heeft, geldt dat ook [verpachter] als eigenaar het erf mag gebruiken. Daarmee verdraagt zich evenmin dat [pachter] ter plaatse een bijtgrage hond laat rondlopen.
2.11 Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld en in verband met de tussen partijen bestaande familieverhouding, zal het hof in beide procedures de proceskosten compenseren.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in beide zaken:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, van 7 september 2006 en doet opnieuw recht;
beveelt [pachter] om de onroerende zaak, gelegen rondom de door hem gepachte opstallen aan [.....], waarbij inbegrepen de op het aangehechte kaartje met nummer [...] aangeduide schuur, binnen één maand na betekening van dit arrest met al de zijnen en het zijne volledig te ontruimen en ontruimd te houden, afgezien van:
¦ het medegebruik van de op de aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelten van het erf, enkel gearceerd, voor verkeer van en naar de gebouwen;
¦ het exclusieve gebruik door [pachter] van het op de aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelte van het erf, gearceerd met enkele dwarsstreep, te weten het terras en de stenen bloembak aan de voorzijde van de woning;
¦ het gebruik als parkeerplaats voor twee personenauto’s of bestelwagens van het op aangehechte tekening in blauw aangegeven gedeelte van het erf, gearceerd met dubbele dwarsstreep, dan wel een in onderling overleg aan te wijzen ander gedeelte van het erf;
veroordeelt [pachter] om, indien hij binnen voornoemde termijn aan voormeld bevel niet onverkort gevolg geeft, aan [verpachter] te betalen een dwangsom van € 500,— per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, tot de dag dat [pachter] wel aan dat bevel zal voldoen, met een maximum van € 100.000,—;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.L. van der Beek en J.K.B. van Daalen en de deskundige leden mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2010.