Parketnummer: 21-001349-09
Uitspraak d.d.: 15 juni 2010
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 25 maart 2009 in de strafzaak tegen
VERDACHTE,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in [Penitentiaire Inrichting].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2009 en 1 juni 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr K. Karakaya, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals de tenlastelegging in eerste aanleg is gewijzigd, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 28 augustus 2008 te [gemeente A] opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
althans eenmaal (met kracht) met een hamer op het hoofd, althans het lichaam,
van dat [slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2008 te [A] opzettelijk [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een hamer op het hoofd, althans
het lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2008 in de gemeente [A]
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan het CAD, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2001
tot en met 1 mei 2007 in de gemeente [A] (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) een voorwerp (een
kop van een beeld) tegen het lichaam heeft gegooid, en/of meermalen, althans éénmaal, (met een krant) op/tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus
2007 tot en met 6 september 2007 in de gemeente [A] (telkens) opzettelijk
mishandelend [slachtoffer]
- een bloempot en/of een stronk aarde op/tegen het lichaam van dat [slachtoffer]
heeft gegooid en/of geworpen en/of
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist(en) en/of vlakke
hand(en) op/tegen de rug, althans het lichaam van dat [slachtoffer] geslagen en/of
gestompt en/of
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht van dat [slachtoffer]
heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het standpunt van de advocaat generaal
De advocaat-generaal is van oordeel, met de rechtbank, dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer in een opwelling heeft gedood. De eerste verklaringen van de verdachte zijn onder invloed van veel drank en drugs afgelegd en daarom onbetrouwbaar. Bovendien heeft de verdachte die verklaringen afgelegd zonder dat hij een raadsman heeft kunnen consulteren, waarbij de raadsman heeft gewezen op de uitspraak van het EHRM Salduz tegen Turkije en de daaropvolgende uitspraken van de Hoge Raad van 30 juni 2009.
Het hof komt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.
Voor het hof weegt bij de vraag of het onder 1 primair tenlastegelegde, met name de voorbedachte raad, bewezen verklaard kan worden, zwaar de omstandigheid dat verdachte blijkens het toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut tijdens de eerste contacten met de politie en het eerste verhoor door de politie op 28 augustus 2008 ernstig onder invloed van alcohol, drugs en medicijnen heeft verkeerd. Het hof houdt er daarom rekening mee dat de staat waarin verdachte toen heeft verkeerd, een belangrijke, mogelijk zelfs overwegende invloed heeft gehad op hetgeen hij toen tegen de politie heeft verklaard. Gelet op het voorhanden zijnde bewijsmateriaal zal echter een bewezenverklaring van voorbedachte raad in overwegende mate onderbouwd moeten worden met die verklaringen tegenover de politie. In de verklaringen die verdachte na 28 augustus 2008 tegenover de politie, de rechter-commissaris en het hof heeft afgelegd, heeft hij steeds ontkend dat er van voorbedachte raad sprake is geweest. Hij heeft het in die verklaringen niet meer over een al eerder opgevat plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, maar verklaart in een opwelling, in een vlaag van woede te hebben gehandeld naar aanleiding van een opmerking die het slachtoffer zou hebben gemaakt. Weliswaar bevat de verklaring die verdachte tijdens het vijfde verhoor op 9 september 2008 heeft afgelegd een aanwijzing dat verdachte kort voor zijn handelen heeft nagedacht over wat hij ging doen, maar die aanwijzing is op zichzelf naar het oordeel van het hof een te smalle basis om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen. Verder constateert het hof dat verdachte in zijn verklaringen tegenover de politie wisselend over de gebeurtenissen heeft verklaard.
Mede in het licht van de persoon van verdachte zoals hij naar voren komt uit de verschillende rapporten van de gedragsdeskundigen, brengt het een en ander het hof ertoe om de uitlatingen en verklaringen van verdachte tegenover de politie onvoldoende betrouwbaar te achten en deze voor de bewijsvoering buiten beschouwing laten. Voor de bewijsvraag van het onder 1 tenlastegelegde zal het hof alleen zijn verklaringen ter terechtzitting van 17 december 2009 en 1 juni 2010 tegenover het hof in aanmerking nemen. Uit laatstgenoemde verklaringen is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de voor moord vereiste voorbedachte raad te putten. Daarom zal het hof verdachte vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer].
Nu het hof de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zal bezigen, behoeft het verweer van de raadsman dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn, geen verdere bespreking. Datzelfde geldt voor het verweer dat de verklaringen zijn afgelegd zonder dat de verdachte in de gelegenheid is geweest een raadsman te raadplegen.
De verzoeken van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 1 juni 2010 verzocht om de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (PBC) ter terechtzitting als deskundigen te horen en daartoe het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Hij wenste de rapporteurs te ondervragen over de door hen opgestelde Pro Justitia Rapportage van 25 mei 2010, met name of zij bij het opstellen van hun rapportage acht hebben geslagen op het toxicologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut en de processen-verbaal met woordelijke uitwerkingen van de verhoren van verdachte door de politie. Tevens heeft de raadsman verzocht een deskundige te horen omtrent de effecten van langdurig alcohol- en drugsgebruik op de geheugenfuncties. Gelet op de aan de verzoeken ten grondslag liggende twijfel omtrent de bekendheid van het PBC met de verbatim-verklaringen en het toxicologisch rapport alsmede de vraag of de verklaringen bij de politie van de verdachte betrouwbaar zijn te achten, plaatst het hof deze verzoeken in het kader van de bewijsvraag ten aanzien van de voorbedachte raad, die uit verdachtes uitlatingen bij en na zijn aanhouding en in zijn eerste verklaring tegenover de politie zou zijn af te leiden. Voorzover het verzoek om de deskundigen van het PBC te horen ook ziet op de eventueel op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling zal dit verzoek hierna onder de strafoplegging worden besproken.
Aangezien het hof de uitlatingen en verklaringen van verdachte tegenover de politie buiten beschouwing zal laten en hem zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, is de relevantie aan de hiervoor genoemde verzoeken van de raadsman komen te ontvallen. Het hof wijst de verzoeken dan ook af nu de noodzaak tot inwilliging daarvan niet is gebleken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 17 december 2009 bekend op 28 augustus 2008 in [gemeente A] [slachtoffer] opzettelijk van het leven te hebben beroofd door haar met een hamer op het hoofd te slaan. Hij verklaart een hamer gepakt te hebben en haar direct een klap op haar hoofd gegeven te hebben en daarna een klap aan de zijkant van haar hoofd. Verder kan hij zich nog twee klappen herinneren. Uit het sectierapport van het NFI blijkt dat er op het hoofd van de overledene tekenen waren van inwerking van zeer heftig, uitwendig, mechanisch, botsend en deels kantig geweld. Gezien de kenmerken van een aantal van de letsels op het hoofd van [slachtoffer], waren die letsels toegebracht door een betrekkelijk klein, vlak en waarschijnlijk rond voorwerp. Het aangetroffen letsel past bij letsel toegebracht met behulp van een hamerkop. De letsels hebben geleid tot ernstig bloedverlies. De tekenen van inademing van bloed en het longoedeem waren het gevolg van de letsels aan het hoofd en geven aan dat het slachtoffer nog enige tijd na het toebrengen van de letsels heeft geleefd.
De conclusie van de sectie is dat het overlijden van het slachtoffer volledig kan worden verklaard door ernstige schedel- en hersenletsels en de daardoor opgetreden uitval van de hersenfuncties.
Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde
Door - in de aanvulling op dit arrest op te nemen - wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2008 te [gemeente A] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet dat [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een hamer op het hoofd, althans
het lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2008 in de gemeente [A]
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan het CAD, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2001
tot en met 1 mei 2007 in de gemeente [A] (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) een voorwerp (een kop
van een beeld) tegen het lichaam heeft gegooid, en/of meermalen, althans éénmaal, (met een krant) op/tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 augustus
2007 tot en met 6 september 2007 in de gemeente [A] (telkens) opzettelijk
mishandelend [slachtoffer]
- een bloempot en/of een stronk aarde op/tegen het lichaam van dat [slachtoffer]
heeft gegooid en/of geworpen en/of
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist(en) en/of vlakke
hand(en) op/tegen de rug, althans het lichaam van dat [slachtoffer] geslagen en/of
gestompt en/of
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal in/op het gezicht van dat [slachtoffer]
heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De raadsman heeft verzocht om de rapporteurs van het PBC als deskundigen te horen omtrent de mogelijkheid om aan verdachte op de voet van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden betreffende zijn gedrag op te leggen. Het hof zal dat verzoek afwijzen nu het hof de met die maatregel gepaard gaande beperking van een maximale gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, geen recht vindt doen aan de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, zodat die strafmodaliteit niet aan de orde is. Voorzover het verzoek ook ziet op andere vragen met betrekking tot de rapportage van het PBC, wijst het hof dat verzoek af, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de conclusies van de rapportage in de kern niet afwijken van de eerdere opgemaakte deskundigenrapporten.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder
1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en met het advies dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt nadat verdachte tweederde van de straf heeft ondergaan.
De rechtbank te Zutphen heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder
1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en met het advies dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt nadat verdachte tweederde van de straf heeft ondergaan.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde. Met name gelet op de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde komt het hof tot een andere straftoemeting.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn vriendin, [naam slachtoffer], op een gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hij heeft in een vlaag van woede met een hamer meermalen op haar hoofd geslagen, omdat zij - volgens verdachte - een krenkende opmerking over zijn potentie had gemaakt. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer niet direct na de eerste klap is overleden, maar nog enige tijd heeft geleefd. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Schending van het recht op leven behoort tot de meest fundamentele inbreuken, waartegen de rechtsorde bescherming beoogt te bieden. Niet alleen heeft verdachte een einde gemaakt aan het leven van een vrouw, maar bovendien heeft hij daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer.
Naast dit op zichzelf zeer ernstige feit heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan verschillende mishandelingen van [slachtoffer] en aan een vernieling bij Tactus, een instelling waarmee hij contact had in verband met zijn alcohol- en drugsgebruik. Het een en ander geeft blijk van een volstrekt tekort schietend respect voor andermans lijf en goed.
In het bijzonder gelet op de door verdachte aangegeven aanleiding voor zijn handelen en de wrede wijze waarop hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, is het hof van oordeel dat er sprake is van een bijzonder ernstige vorm van doodslag. Verder neemt het hof in aanmerking dat verdachte op 11 juni 1993 reeds eerder tot een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur is veroordeeld voor een poging tot doodslag (ook met een hamer) op een eerdere partner. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen op zichzelf een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
Omtrent verdachte is in eerste aanleg gerapporteerd door [psychiater 1], en door
psycholoog 1]. Zij hebben op 10 januari 2010 respectievelijk 20 januari 2010 nader gerapporteerd. Beiden adviseren verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Over de andere tenlastegelegde feiten laten zij zich niet uit.
In hoger beroep is verdachte op zijn verzoek - op de voet van artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering - onderzocht in het PBC. [Psychiater 2] en [psycholoog 2] beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie, Locatie Pieter Baan Centrum, hebben op 25 mei 2010 over verdachte gerapporteerd. Zij spreken zich ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten uit.
Gelet op het feit dat onderzoek door het PBC op verzoek van verdachte heeft plaatsgehad en de rapporteurs zich hebben uitgelaten over alle tenlastegelegde feiten, zal het hof zich met betrekking tot de toerekenbaarheid op hun rapportage baseren. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de twee andere gedragskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid voor het onder 1 tenlastegelegde en het opleggen van de maatregel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege tot hetzelfde advies komen als de rapporteurs van het PBC.
Het PBC-rapport houdt onder meer in:
“Uit het huidige PBC-onderzoek blijkt dat er geen enkele aanwijzing is voor een psychotische stoornis van betrokkene. Als belangrijk kenmerk voor de diagnostiek van betrokkene geldt de verslavingsproblematiek. Vanaf zijn adolescentie beheerst afhankelijkheid van middelen zijn functioneren. Ook bij de gesprekken tijdens de opname in het PBC, waarbij middelengebruik geen effectieve rol speelt, blijkt dat het denken van betrokkene in belangrijke mate beheerst wordt door de zucht naar en het gebruik van middelen en de consequenties daarvan. De ontwikkeling van de persoonlijkheid, die globaal gesproken juist in de adolescentie vastere vormen krijgt, is bij betrokkene voor een belangrijk deel bepaald door zijn verslavingspro¬blematiek. Deze ernstige verslaving bepaalt, op gedragsniveau en op cognitief niveau, in een schier onontwarbare kluwen, bij betrokkene de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Als re¬sultante van deze problematische ontwikkeling is er bij betrokkene sprake van een gemeng¬de persoonlijkheidsstoornis met antisociale, theatrale, narcistische en vermijdende trekken. De gebrekkige gewetensfuncties, inclusief de zeer matige inlevingsvermogens, het gebrek aan spijtgevoelens en de neiging tot liegen vormen de aspecten van de antisociale persoon¬lijkheidsstoornis. De pathetische presentatie van betrokkene is een uiting van de theatrale kant van de persoonlijkheidsstoornis. De narcistische pool van de persoonlijkheidsstoornis blijkt uit zijn neiging om zijn eigen prestaties op te hemelen tegenover het devalueren van anderen. Dit aspect van de persoonlijkheidsstoornis is op te vatten als een (krampachtige) poging tot het reguleren van het zelfgevoel. De narcistische component resulteert op zijn beurt in een verhoogde krenkbaarheid.
Het vermijdende element van de persoonlijkheidsstoornis wordt vooral bepaald door de ten¬dens conflicten uit de weg te gaan en zich schijnbaar te conformeren. Het gevolg van dit mechanisme is het opzouten van ergernissen en het stapelen van boosheid.
Bij de diagnostische beschouwing moeten ook de bevindingen van de neuropsycholoog wor¬den genoemd, die in zijn onderzoek, als gevolg van het middelengebruik, cognitieve functie-stoornissen aantreft. Bovendien geldt dat het veelvuldig en langdurig gebruik van diverse middelen op psychiatrisch niveau tot waarneembare defectu¬euze verschijnselen hebben geleid.
Als belangrijkste symptomen komen hierbij de incohe¬rente gedachtegang, het zogenoemde kleven aan details en het voortdurend vallen in herha¬lingen, als overheersend kenmerk van zijn verhaaltrant, naar voren. Deze verschijnselen kleuren de eerdergenoemde uitingvormen van de persoonlijkheidsstoornis.”
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concluderen de rapporteurs van het PBC dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten lijdende was aan ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zodat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend en ten tijde van het hem onder 2 tenlastegelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zodat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. De mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte brengt het hof tot het oordeel dat een kortere gevangenisstraf dan hiervoor vermeld is aangewezen, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Deze straf acht het hof passend en geboden.
Met betrekking tot het recidivegevaar houdt het PBC-rapport onder meer het volgende in:
“Dezelfde factoren die van invloed zijn op het gedrag bij de huidige ten laste gelegde feiten, indien bewezen, zijn van invloed op het recidivegevaar, op basis van de stoornissen.
De kans dat het verslavingsgedrag zich voortzet is levensgroot, ten gevolge waarvan de kans op toename van cognitieve defecten zal toenemen. De gemengde persoonlijkheidsstoornis, met de beschreven narcistische dynamiek en de antisociale uitingsvorm, zal niet spontaan ver¬dwijnen. Wij zien de kans op herhaling van ernstig agressief gedrag bij betrokkene duidelijk aanwezig. Gelet op de aard en de dynamiek van de persoonlijkheidsstoornis en het gegeven dat betrokkene eerder veroordeeld is voor poging tot doodslag van zijn toenmalige vriendin, achten wij de kans op dergelijk ernstig geweld vooral groot in de relationele sfeer en wel op middellange of langere termijn. Buiten de relationele sfeer achten wij de kans op antisociaal gedrag, met eventueel instrumenteel geweld aanwezig, waarbij het verband met zijn patho¬logie zoals gezegd beperkt moet worden geacht. Het risicotaxatie-instrument, de HCR-20 bevestigt onze klinische indruk.
Op basis van bovenstaande overwegingen, adviseren wij Uw College betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Een minder verregaande maatregel, zou die al op juridische gronden mogelijk zijn, zal, gezien de aard en ernst van de pathologie, niet afdoende zijn om het recidivegevaar voldoende te beperken.”
Op grond hiervan acht het hof de kans op herhaling van ernstig delictgevaarlijk gedrag, zoals thans onder 1 subsidiair is bewezenverklaard, aanzienlijk. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte, bij wie, zoals hiervoor overwogen, ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, behandeld dient te worden en wel binnen een dwingend kader nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit vereist en het bij het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde om een feit gaat dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld.
Het hiervoor vermelde vormt de grondslag voor de beslissing om aan verdachte naast een gevangenisstraf van voormelde duur, terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om in het arrest een advies in de zin van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
De in beslag genomen voorwerpen
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp (nummer 2 op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen). Het voorwerp behoort de veroordeelde toe. Het voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Met betrekking tot de overige voorwerpen op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal de teruggave worden gelast als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 2.971,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2008. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om aan verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van de benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 37a, 37b, 57, 63, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Wijst af het verzoek tot het horen van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum als deskundigen.
Wijst af het verzoek tot het horen van een deskundige over de invloed van alcohol en drugs op de geheugenfunctie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het voorwerp vermeld onder nummer 2 op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen vermeld onder de nummers 1, 15 t/m 25, 27 en 41 op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [nabestaande slachtoffer] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen vermeld onder de nummers 6 en 26 op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [beslagene B] van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het voorwerp vermeld onder nummer 40 op de als bijlage bij dit arrest gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [nabestaande slachtoffer], te betalen een bedrag van EUR 2.971,54 (tweeduizend negenhonderdeenenzeventig euro en vierenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2008.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr E.H. Schulten en mr R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M.E.B. Rasing, griffier,
en op 15 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.