ECLI:NL:GHARN:2010:BM6505

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.945
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming om verzoek tot verlenging van uithuisplaatsing in te dienen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming om namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in te dienen. De moeder van het kind, die in hoger beroep was gekomen, betwistte de rechtsgeldigheid van het mandaat dat de stichting zou hebben om dit verzoek in te dienen. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van het kind verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder stelde dat de stichting niet bevoegd was om het verzoek in te dienen, omdat de bevoegdheid volgens de wet niet kon worden overgedragen. Het hof overwoog dat de stichting een besluit had overgelegd waarin mandaat en volmacht aan de directeur van de William Schrikker Stichting waren verleend, maar dat het verzoekschrift niet door een bevoegd persoon was ondertekend. Het hof gaf de stichting de gelegenheid om zich hierover nader uit te laten en stelde de moeder in de gelegenheid om hierop te reageren. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2010, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat. Het hof concludeerde dat de stichting de verzoeken in eerste aanleg namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland had ingediend, maar dat de ontheffing van het gezag over het kind de machtiging tot uithuisplaatsing had doen vervallen. De beslissing van het hof hield in dat de stichting zich nader moest uitlaten over de bevoegdheid en dat de moeder daarop kon reageren. De verdere beslissing werd aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.055.945
(zaaknummer rechtbank 107044 JE RK 09-1095)
beschikking van de familiekamer van 4 mei 2010
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. G.F.M.G. Heutink te Apeldoorn,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming
namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de stichting".
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de vader".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 12 november 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 februari 2010, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de indiener van het oorspronkelijk inleidend verzoekschrift alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het inleidende verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 februari 2010, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 6 april 2010 een brief van de stichting van 2 april 2010 met een bijlage;
- op 6 april 2010 een brief van de stichting van 6 april 2010 met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2010 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Apeldoorn. Namens de stichting zijn verschenen [inhoudelijk manager] (inhoudelijk manager) en [gezinsvoogd] (gezinsvoogd).
2.5 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.6 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.7 Desgevraagd heeft mr. De Haan ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van de brief met bijlage van mevrouw [gezinsvoogd] van 2 april 2010, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlage zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlage.
2.8 Desgevraagd heeft mr. De Haan ter mondelinge behandeling wel bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen bij de brief van 6 april van de stichting. Het hof heeft daarop beslist dat op die bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en het hof mr. De Haan de gelegenheid heeft geboden behoorlijk van die bijlagen kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling voor een leespauze heeft geschorst.
2.9 Ter mondelinge behandeling heeft de stichting verzocht nog andere stukken te mogen overleggen. Desgevraagd heeft mr. De Haan hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft daarop beslist dat de stichting deze stukken niet mag overleggen, omdat niet is gebleken dat deze niet eerder hadden kunnen worden overgelegd en mr. De Haan in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van deze stukken en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2007 [het kind] (verder te noemen “[het kind]”) geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [het kind].
3.2 Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen (verder te noemen “de kinderrechter”) [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 22 januari 2008 heeft de kinderrechter [het kind] onder toezicht gesteld tot 24 oktober 2008.
Bij beschikking van 20 november 2008 heeft de kinderrechter op verzoek van raad [het kind] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, die de uitvoering daarvan zal opdragen aan de stichting, voor de duur van een jaar.
3.3 Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de kinderrechter een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verleend voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 22 januari 2008 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verleend tot 24 oktober 2008.
Bij beschikking van 20 november 2008 heeft de kinderrechter op verzoek van raad de stichting machtiging verleend [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4 De stichting heeft op 5 oktober 2009 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 13 oktober 2009, heeft de stichting de rechtbank verzocht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de ondertoezichtstelling van [het kind] te verlengen voor de duur van een jaar en ter effectuering van het indicatiebesluit een machtiging te verlengen om [het kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in 24-uurs pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling of eventuele kortere periode.
3.6 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling met een jaar verlengd, tot 20 november 2010, en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7 Bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 25 maart 2010 heeft de rechtbank Zutphen de moeder van het gezag over [het kind] ontheven en de stichting tot voogdes benoemd.
3.8 [het kind] is op 25 oktober 2007 geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin, waar hij nog steeds verblijft.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind].
4.2 Het hof dient eerst de aan haar eerste grief ten grondslag gelegde stelling van de moeder te beoordelen dat de stichting in haar verzoek in eerste aanleg om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk is.
4.3 Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat uit het verzoek in eerste aanleg en de daarbij gevoegde bijlagen, waaronder het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg Gelderland van 9 september 2008 en de beschikking van de kinderrechter van 20 november 2008 (hiervoor onder 3.2 en 3.3 genoemd), onmiskenbaar blijkt dat de stichting de verzoeken in eerste aanleg namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland heeft ingediend, zodat grief 1 van de moeder in zoverre faalt.
4.4 Voorts betwist de moeder dat er een rechtsgeldige machtiging, mandaat of volmacht is van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De stichting heeft bij brief van 6 april 2010 overgelegd een stuk getiteld: Besluit van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland houdende verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de directeur van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het nemen van besluiten en verrichten van (rechts)handelingen betrekking hebbende op de uitvoering van een (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en jeugdreclassering. Dit besluit is ondertekend namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland en door de directeur van de stichting. Uit artikel 2 lid 1 van dit besluit volgt dat aan de directeur van de stichting volmacht en machtiging wordt verleend om rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten, daaronder begrepen het optreden in rechte, ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de uitoefening van de in artikel 10, eerste lid, aanhef onder a tot en met d van de Wet op de Jeugdzorg neergelegde taken, indien de minderjarige valt binnen de doelgroep van de stichting zoals omschreven in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. Ingevolge artikel 2 lid 2 van dit artikel wordt aan de directeur van de stichting toestemming verleend tot het verlenen van ondervolmacht als bedoeld in artikel 3:64 BW. Het hof constateert dat het inleidend verzoekschrift is opgemaakt door mevrouw [gezinsvoogd], die destijds gezinsvoogd was van [het kind], onder verantwoordelijkheid van mevrouw [inhoudelijk manager], inhoudelijk manager bij de stichting en dat het verzoekschrift niet door een van deze beiden is ondertekend, maar door een niet nader genoemde derde persoon die daarbij kennelijk in opdracht handelde (vermelding i/o). Om te kunnen beoordelen of het verzoekschrift is ondertekend door een daartoe bevoegd persoon zal het hof de stichting in de gelegenheid stellen zich hierover nader uit te laten en zo nodig het inleidend verzoekschrift alsnog te bekrachtigen op grond van het bepaalde in artikel 3:69 BW. De moeder zal in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de nadere uitlating van de stichting.
4.5 Ter mondelinge behandeling heeft mr. De Haan, kort samengevat, gesteld dat Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland de bevoegdheid tot het indienen van een verzoekschrift gelet op het systeem van de wet niet aan de stichting kan overdragen. De stichting kan dus, volgens mr. De Haan, niet namens Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland een verzoekschrift tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing indienen.
Namens de stichting is uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen deze grief, omdat deze pas tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd en de stichting niet in staat is daarop te reageren. Het hof constateert dat deze grief niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd. Anders dan mr. De Haan is het hof van oordeel dat dit een nieuwe grief is en dat er geen sprake is van een nadere uitwerking van de in het beroepschrift aangevoerde eerste grief. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in beginsel strakke regel dat de rechter - behoudens ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij - geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd na de door de wet daartoe aangewezen gelegenheid (in dit geval bij het beroepschrift ). In het onderhavige geval is er, nu dat is gesteld noch gebleken, geen aanleiding op grond van de aard van de procedure een uitzondering te aanvaarden op de zojuist vermelde regel.
4.6 Voor het geval grief 1 van de moeder mocht falen, overweegt het hof reeds nu ten aanzien van grief 2 van de moeder dat met de ontheffing van het gezag over [het kind] de machtiging tot uithuisplaatsing op 25 maart 2010 is vervallen, zodat de moeder geen belang meer heeft bij een beslissing op het verzoek in hoger beroep en het hof haar daarin niet-ontvankelijk zal verklaren.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verzoekt de stichting om uiterlijk op 25 mei 2010 zich bij brief aan het hof en de wederpartij nader uit te laten als bedoeld in rechtsoverweging 4.4 van deze beschikking;
stelt de moeder in de gelegenheid uiterlijk 8 juni 2010 bij brief aan het hof en de wederpartij hierop te reageren ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, B.M. Mens en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.