ECLI:NL:GHARN:2010:BM3428

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002440-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van vernieling met werkstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van vernieling van ruiten van de woning van de gewezen vriend van zijn moeder. De politierechter had een werkstraf van 50 uren opgelegd, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft tijdig hoger beroep aangetekend.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist als in eerste aanleg. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte bewezen dat de verdachte samen met zijn broer de vernielingen had gepleegd en oordeelde dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De verdachte had zijn aandeel in de vernielingen erkend en kon zich verenigen met de opgelegde straf.

Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoon van de verdachte. Er was geen sprake van eerdere veroordelingen, en het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om te vrezen voor herhaling van strafbare feiten. De benadeelde partij had zich in de eerste aanleg gevoegd en zijn vordering was toegewezen, maar het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de schade op andere wijze zou worden vergoed. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot dezelfde werkstraf als eerder opgelegd, met een voorwaardelijk deel en een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002440-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-601666-08
Arrest van 3 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 september 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 03 november 2008 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk elf, in elk geval één of meerdere ra(a)m(en)/ruit(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op of omstreeks 03 november 2008 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich, tezamen met zijn broer, schuldig gemaakt aan het vernielen van ruiten van de woning van de gewezen vriend van hun beider moeder. Hij heeft zijn aandeel daarin erkend en kan zich verenigen met de in eerste aanleg opgelegde straf.
Zowel de beslissingen van de politierechter als de strafoplegging in eerste aanleg komt het hof als juist en passend voor. Voor wat betreft de motivering van de op te leggen straf zal het hof zich daarom beperken tot de vaststelling dat verdachte het ongeoorloofde van zijn gedragingen lijkt in te zien en dat er op zichzelf geen aanleiding is om te vrezen voor een herhaling. Het hof baseert dit oordeel op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatie- register d.d.17 maart 2010, waaruit blijkt dat er geen sprake is van eerdere of latere veroordelingen, en voorts op het beeld dat het hof ter terechtzitting van de persoon van de verdachte heeft gekregen. Niettemin dient verdachte zich in voorkomende gevallen ervan bewust te zijn dat zijn rechtvaardigheidsgevoel kan leiden tot strafbare gedragingen, die bovendien aan een ander schade toebrengen.
Alles afwegende komt het hof tot een strafoplegging die gelijk is aan hetgeen in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg is toegewezen. Derhalve duurt de voeging van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof heeft echter kennis genomen van de overeenkomst, welke op 28 maart 2010 is gesloten tussen de benadeelde partij [benadeelde] enerzijds en verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en hun beider moeder [naam] anderzijds. In de door de vier betrokken personen getekende overeenkomst is vastgelegd op welke wijze de door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade is, dan wel zal worden vergoed. Voorts stelt het hof vast dat de benadeelde partij in zijn begeleidende brief heeft aangegeven af te zien van invordering van het door hem gestelde schadebedrag in het kader van het onderhavige strafproces. Zekerheidshalve zal het hof de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu de door hem geleden schade op andere wijze wordt vergoed.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot twintig uren, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.