ECLI:NL:GHARN:2010:BM3391

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002595-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak bij juwelier met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was veroordeeld voor een inbraak bij een juwelier, waarbij zijn betrokkenheid grotendeels werd aangetoond door DNA-bewijs. Dit DNA was verkregen uit een bloedspoor dat was aangetroffen op de binnenrand van de opening in de etalageruit, die was gemaakt ten behoeve van de inbraak. De verdediging had verzocht om een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar dit verzoek werd door het hof verworpen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, en de verdachte was tijdig in hoger beroep gekomen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 april 2010 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het hof niet tot een bewezenverklaring kon komen, omdat de betrokkenheid van de verdachte enkel kon blijken uit het DNA-profiel. De raadsvrouw uitte twijfels over de validiteit van het DNA-bewijs, maar het hof oordeelde dat het DNA-bewijs sterk genoeg was om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen.

Het hof overwoog dat het DNA-profiel van de verdachte was verkregen uit een bloedspoor dat op een atypische plaats was aangetroffen, wat de kans dat een ander dan de verdachte dit spoor had achtergelaten, uiterst klein maakte. De getuigenverklaringen en de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut ondersteunden de conclusie van het hof dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren.

De uiteindelijke straf die het hof oplegde was een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof verwierp het verzoek om een werkstraf of voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen en het hof geen volledig beeld van zijn persoon kon vormen. Het hof concludeerde dat de opgelegde straf passend en geboden was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002595-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-460898-08
Arrest van 3 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 oktober 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte, mr. M.T. Wernsen, advocaat te Den Haag.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 01 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een juwelierswinkel aan de [adres] heeft weggenomen sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 19 april 2010 betoogd dat het hof niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachtes betrokkenheid bij de ter beoordeling staande inbraak slechts kan blijken uit het met zijn DNA-profiel matchende biologische spoor, dat op de plaats delict is aangetroffen. In dat verband heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat - indien een verdachte eerst in beeld komt naar aanleiding van een match met een zich in de DNA-databank bevindend profiel - dit dient te leiden tot een kritische beschouwing van de validiteit van dit gegeven als bewijsmiddel. De raadsvrouw doelt daarmee op het risico van vervuiling van de databank en de mogelijkheid van mismatches.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt luidt dat hij betrokken is geweest bij een inbraak bij een juwelier, gevestigd aan de [adres] te [plaats]. Het DNA-profiel van verdachte is verkregen uit een bloedspoor dat werd aangetroffen op de binnenrand van de ten behoeve van de inbraak gemaakte opening in de (gelaagde) ruit van de etalage van voornoemde juwelierswinkel. Het hof stelt vast dat het spoor is aangetroffen op een zeer a-typische plaats. Aannemelijk is dat het spoor rechtstreeks is gerelateerd aan het onderhavige strafbare feit. Het ligt immers niet in de rede dat een ander dan de pleger(s) van de inbraak een dergelijk spoor op die plaats zou(den) achterlaten. Het hof heeft in dit verband tevens gelet op de verklaring van de getuige [getuige 1], voor zover inhoudende zakelijk weergegeven: "Toen ik uit het raam keek zag ik aan de overkant van de straat bij de winkel van juwelier [slachtoffer] drie jongens staan. Ik zag dat één van de jongens met een voorwerp op de ruit van de winkel sloeg. Ik heb vervolgens de politie gebeld. Ondertussen bleef ik uit het raam kijken en zag ik dat de ruit inmiddels door de jongen was doorgeslagen en dat hij tot twee keer toe met zijn arm naar binnen in de etalage ging. Hij haalde tot twee keer toe goederen uit de etalage en deed die in een tas." Uit de stukken blijkt dat kort daarop de politie is gearriveerd. De door getuige [getuige 1] gegeven signalementen, alsmede de door de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] - beiden eveneens buurtbewoners - genoemde persoonskenmerken, zijn weliswaar weinig specifiek, maar sluiten de aanwezigheid van verdachte ter plaatse evenmin uit.
Daarnaast heeft het hof gelet op de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 juni 2008. Daaruit komt naar voren dat de kans dat een ander persoon dan verdachte hetzelfde DNA-profiel heeft als hetwelk is verkregen uit het ter plaatse aangetroffen bloedspoor kleiner is dan één op een miljard. Het hof ziet geen aanleiding de raadsvrouw te volgen in de door haar - overigens slechts in algemene zin - geuite twijfels over de betrouwbaarheid van dergelijke bevindingen. Verdachte heeft voorts nagelaten voor deze hem belastende omstandigheid enige verklaring te geven. Hij heeft slechts gesteld niet te weten waar [plaats] ligt. Daargelaten het feit dat dit gegeven aan een inbraak aldaar niet in de weg staat, blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister dat hij bij arrest van dit hof van
8 november 2007 onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot inbraak, gepleegd te [plaats].
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige 1], alsmede de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 01 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een juwelierswinkel aan de [adres] heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte - niet woonachtig in de regio rond [plaats] - heeft zich, tezamen met anderen, schuldig gemaakt aan een als brutaal aan te merken inbraak in de nachtelijke uren bij een juwelier. Kennelijk is verdachte met zijn kompanen vanuit het westen van het land speciaal naar het Overijsselse gegaan om dit delict te plegen. Hij heeft zich daarbij een twaalftal gouden sieraden, eigendommen van een ander, wederrechtelijk toege-eigend. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, met name in de directe omgeving van de pleegplaats en bij de middenstand, waarvan juweliers wellicht een extra kwetsbaar doelwit vormen. Verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan, een opstelling die hem rechtens toekomt, doch waaruit blijkt dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen ontwijkt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 1 maart 2010. Uit dit 18 pagina's tellend stuk blijkt dat verdachte, thans 26 jaar oud, veelvuldig is veroordeeld voor - met name - gekwalificeerde vermogensdelicten. Dit gegeven alsmede de ernst van het bewezen verklaarde feit in aanmerking nemende, acht het hof de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden zonder meer gerechtvaardigd en geboden.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 19 april 2010 naar voren gebracht dat - mocht het hof tot een bewezenverklaring komen - bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte zich eigener beweging tot de reclassering heeft gewend. De inmiddels tot stand gekomen reclasseringsbegeleiding werpt, aldus de raadsvrouw, vruchten af, hetgeen zou worden doorkruist door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft de betrokken reclasseringsinstelling Palier, forensische en intensieve zorg, gevestigd te Leiden, verzocht om van deze begeleiding verslag te doen, aan welk verzoek gevolg is gegeven. Uit de het hof ter beschikking staande brief van Palier van 15 april 2010 blijkt dat verdachte zich houdt aan de afspraken die uit dit - kennelijk toch verplichte - reclasseringscontact voortvloeien, dat hij thans over woonruimte beschikt in een nieuwe omgeving, op afstand van zijn eerdere criminele contacten, dat hij een uitkering ontvangt en deelneemt, althans in zijn nieuwe woonplaats deel zal gaan nemen, aan een re?ntegratietraject. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hem deze verworvenheden ontnemen en zijn motivatie om zich te onthouden van strafbare feiten ondermijnen. Door zowel de raadsvrouw als de reclassering wordt daarom verzocht om oplegging van een werkstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Hiermee wordt een beroep gedaan op clementie van de zijde van het hof. Het hof stelt evenwel vast dat de basis waarop deze clementie zou moeten worden verleend zeer smal is. Verdachte is om redenen van kennelijk financiële aard niet ter terechtzitting verschenen. Het hof kan zich daardoor geen beeld vormen van zijn persoon en van de oprechtheid en bestendigheid van zijn intenties. Uit voornoemde brief van de reclasseringsinstelling komt weliswaar een ontwikkeling ten goede naar voren, doch het hof acht deze vooralsnog niet van zodanig wezenlijke aard dat op grond daarvan afgezien zou moeten worden van oplegging van de hierboven genoemde vrijheidsstraf. Het hof heeft daarbij tevens gelet op het feit dat ook in het jaar 2009 nog sprake is geweest van meerdere justitiecontacten, betrekking hebbend op misdrijven die gepleegd zijn na het thans ter beoordeling staande strafbare feit.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het verzoek van de raadsvrouw tot oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet kan worden gehonoreerd. Het hof acht een straf van na te melden modaliteit en duur passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Keulen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.