ECLI:NL:GHARN:2010:BM1587

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.488
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en iTBF-vergoeding in het civiel recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 maart 2010, staat de vraag centraal of de iTBF-vergoeding (inhaal Toelage Bezwarende Functies) bij de berekening van de alimentatie van de man aan de vrouw moet worden meegerekend. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn gewezen echtgenoten. De man heeft geen gebruik gemaakt van levensloopsparen, wat invloed heeft op de alimentatieberekening. Het hof oordeelt dat de iTBF-vergoeding moet worden begrepen in het netto maandsalaris van de man bij de berekening van de alimentatie. Dit is van belang omdat de man, door af te zien van levensloopsparen, niet kan voldoen aan de eerder afgesproken uitkeringspercentages die onder de oude regeling (Afup) golden. De vrouw heeft gesteld dat dit haar op termijn benadeelt in de alimentatie die zij ontvangt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Almelo vernietigd en de alimentatiebedragen vastgesteld op € 1.489,90 per maand van 1 mei 2007 tot 1 mei 2008, € 1.371,41 van 1 mei 2008 tot 1 mei 2009, en € 1.663,87 van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010. De man moet binnen 8 dagen na de beschikking het verschuldigde bedrag aan de vrouw betalen, met inachtneming van eerdere betalingen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.030.488
(zaaknummer rechtbank 97063 / FA RK 08-1189)
beschikking van de familiekamer van 30 maart 2010
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. M. Tijken te Oldenzaal,
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof heeft op 1 december 2009 een tussenbeschikking gegeven.
1.2 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 31 december 2009 een brief van mr. Tijken van 30 december 2009 met bijlagen;
- op 19 januari 2010 een brief van mr. Assink van 18 januari 2010.
2. De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
2.1 Het hof neemt over en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschik-king van 1 december 2009, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2 In de hiervoor genoemde beschikking heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over zijn stelling dat de iTBF-vergoeding in de plaats is getreden van premies die tot 1 januari 2007 op het bruto maandsalaris van de man in mindering kwamen.
2.3 Uit de stukken die namens de man zijn overgelegd bij brief van 30 december 2009 blijkt dat de Afup (prepensioenregeling bij de politie) per 1 november 2006 is vervangen door een nieuwe voorziening. Deze nieuwe voorziening bestaat uit vier onderdelen. Dit blijkt uit productie 3 bij brief van 30 december 2009 van mr. Tijken waarin het volgende is vermeld:
“De nieuwe afspraken in vogelvlucht
In de CAO-krant heeft u kunnen lezen over het vervangen van de Afup door een nieuwe voorziening waardoor eerder stoppen met werken mogelijk blijft. Samengevat bestaat deze nieuwe regeling uit vier onderdelen:
- voor iedereen extra opbouw voor nabestaandenpensioen, desgewenst aan te wenden om eerder te kunnen uittreden;
- een algemene levensloopbijdrage voor iedereen;
- een Toelage bezwarende functies (TBF) voor executieven (en de aangewezen ATH-functies) tot en met schaal 11. Deze toelage is bedoeld voor levensloopsparen;
- een inhaaltoelage bezwarende functies (iTBF) en extra inkoop van pensioen voor iedereen die destijds Afup-garantiejaren heeft gekregen. Ook de iTBF is bedoeld voor levensloopspa-ren. Hiermee wordt het mogelijk voor executieven tot en met schaal 11 (en aangewezen ATH-functies) om 76% van het middelloon op 60-jarige leeftijd te halen. Voor de overige ambtenaren is het in de toekomst mogelijk om 66,5% van het middelloon op 61 jarige leeftijd te halen. Deze percentages kunnen alleen maar worden gehaald als wordt meegedaan aan levensloopsparen.(…)
“Levensloopsparen of spaarloon”
U kunt jaarlijks kiezen: óf levensloopsparen, óf meedoen aan spaarloon.(…)
“Wilt u afzien van levensloopsparen?
Natuurlijk kunt u ook afzien van levensloopsparen. Het is immers een vrije keuze, die u ieder jaar weer kunt maken. Als u afziet van levensloopsparen dan wordt u uw algemene levens-loopbijdrage (en uw TBF en iTBF als u daar aanspraak op heeft) maandelijks met uw salaris uitbetaald. Het zal dan uiteraard niet mogelijk zijn om de in de Politie CAO afgesproken uitkeringspercentages te halen. Wat voor u dan nog wel mogelijk is om eerder te stoppen met werken volgt uit uw pensioenaanspraken (inclusief de opbouw voor extra nabestaandenpen-sioen).(…)”
2.4 Uit voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat de iTBF nodig is om bij eerder stoppen met werken het in de politie-CAO afgesproken uitkeringspercentage op zestigjarige leeftijd te halen. Uitgangspunt is dat de iTBF wordt gebruikt voor levensloopsparen en dat dit levensloopsparen de prepensioenregeling Afup (gedeeltelijk) vervangt. Het is mogelijk af te zien van levensloopsparen. Dit is een vrije keus die elk jaar opnieuw kan worden gemaakt. In dat geval wordt de iTBF maandelijks met het salaris uitbetaald.
In de onderhavige zaak staat vast dat de man geen gebruik maakt van levensloopsparen. Dit blijkt eveneens uit de salarisspecificaties van de man waarop spaarloon wordt ingehouden terwijl vast staat dat levensloopsparen naast spaarloon niet mogelijk is. Omdat de man heeft afgezien van levensloopsparen is het niet mogelijk om de in de politie CAO afgesproken uitkeringpercentages te halen die eerder werden opgebouwd met de premie Afup, wanneer de man eerder stopt met werken.
De voor 1 januari 2006 geldende regeling, waarbij op het inkomen van de man de premie Afup (prepensioenregeling) werd ingehouden bood voor de vrouw zekerheid dat was voorzien in een uitkering zodra de man zestig zou worden en wel in die zin dat die uitkering mede de basis zou vormen voor de alimentatieberekening op dat tijdstip. Doordat de man niet kiest voor levensloopsparen wordt niet voorzien in een even hoge uitkering als hij op zijn zestigste stopt met werken als het geval zou zijn geweest onder de Afup-regeling. Gelet op de alimentatieovereenkomst van partijen zou de vrouw daardoor op termijn minder alimentatie van de man kunnen ontvangen.
De man heeft gesteld dat hij nog spaart om eerder te stoppen met werken. Hij heeft deze stelling tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover de man met zijn stelling heeft bedoeld dat het bedrag dat hij thans nog spaart te zijner tijd ten goede komt aan de vrouw als aanvulling op een eventuele lagere alimentatie voor de vrouw wanneer hij stopt met werken, gaat het hof aan die stelling voorbij nu de man daar-voor onvoldoende inzicht heeft verschaft.
Het hof is van oordeel dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat in de door partijen over-eengekomen berekeningswijze pensioenpremie(s) voor de regeling die is vervangen door de iTBF-regeling in mindering kwamen op zijn bruto maandsalaris. Het hof acht het echter in dit geval niet onredelijk dat de iTBF-vergoeding wordt begrepen in het netto maandsalaris van de man bij de berekening van de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie. Niet is komen vast te staan dat de man ervoor gekozen heeft deze vergoeding te gebruiken ter aanvulling van zijn inkomen als hij stopt met werken tussen de 60 en 62,5 jaar. Evenmin is komen vast te staan dat wordt voorzien in een even hoge uitkering voor de vrouw (door aanvulling uit gelden gespaard met de iTBF-vergoeding) als hij op zijn zestigste stopt met werken als het geval zou zijn geweest onder de Afup-regeling.
2.5 Het hof zal bij de berekening van de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 januari 2006 rekening houden met de iTBF-vergoeding die begrepen is in het netto inkomen van de man vermeld op zijn salarisspecificaties. Het hof acht het redelijk de bruto Afup-premie van € 38,39 per maand, die tot 1 januari 2006 in mindering werd gebracht op het bruto inkomen van de man, alsnog in mindering te brengen op het inkomen van de man. Het hof berekent de netto premie overeenkomstig de aanvullende overeenkomst van partijen op (€ 38,39 minus 38,65% belasting =) € 23,55 netto per maand.
2.6 Anders dan de vrouw - ziet het hof naar aanleiding van de reactie van de vrouw in haar brief van 18 januari 2010 op rechtsoverweging 4.7 van de beschikking van het hof van 1 december 2009 - geen aanleiding terug te komen op hetgeen het hof heeft overwogen. Voor zover de vrouw met haar reactie een nieuwe stelling beoogt aan te voeren, acht het hof het in strijd met een goede procesorde in deze stand van het geding een nieuwe stelling/grief op te werpen. Bovendien zijn partijen in de tussenbeschikking van het hof in de gelegenheid gesteld te reageren op de afup-regeling/iTBF-vergoeding en niet om alsnog nader te reageren op hun eerder aangevoerde stellingen ten aanzien van de ziektekostenverzekering.
Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag zoals door haar betoogt in de brief van 18 januari 2010, zodat er geen aanleiding is op deze bindende eindbeslissing terug te komen (HR 25 april 2008; LJN BC2800).
2.7 Voor de berekening van de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 mei 2007 sluit het hof aan bij de berekening van de vrouw zoals overgelegd als productie 2 bij brief van 21 juli 2009. Het hof zal het in aanmerking te nemen inkomen van de man verminderen met de netto Afup-premie van € 23,55 per maand, zoals hiervoor onder 2.5 overwogen. Voorts zal het hof conform de aanvullende overeenkomst van partijen en anders dan in het door de vrouw overgelegde overzicht als “inkomen vrouw netto” hanteren de bedragen inclusief vakantietoeslag, aldus de bedragen “totaal vrouw netto”. Het voor-gaande leidt tot het volgende overzicht:
2007 2008 2009
totaal man netto € 2.525,44 € 2.554,08 € 2.928,45
totaal man + vrouw 50% € 1.611,39 € 1.712,72 € 1.907,66
netto alimentatie € 914,05 € 841,36 € 1.020,79
bruto alimentatie € 1.489,90 € 1.371,41 € 1.663,87.
Hieruit volgt dat de man met ingang van 1 mei 2007 € 1489,90 per maand, met ingang van 1 mei 2008 € 1.371,41 per maand en met ingang van 1 mei 2009 € 1.663,87 per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient bij te dragen.
3. De slotsom
3.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
3.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 4 maart 2009 en opnieuw beschik-kende:
bepaalt dat de man - op grond van de aanvullende overeenkomst van partijen gesloten in 2004 en in aanmerking nemende hetgeen het hof hiervoor heeft bepaald - als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal voldoen, met ingang 1 mei 2007 tot 1 mei 2008 € 1.489,90 per maand, van 1 mei 2008 tot 1 mei 2009 € 1.371,41 per maand en met ingang van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010 € 1.663,87 per maand;
bepaalt dat de man binnen 8 dagen na dagtekening van deze beschikking aan de vrouw betaalt al hetgeen hij met ingang van 1 mei 2007 aan de vrouw is verschuldigd ingevolge het vorenstaande, nadat daarop in mindering is gebracht al hetgeen de man over de periode vanaf 1 mei 2007 tot heden heeft voldaan;
bepaalt dat partijen met ingang van 1 mei 2010 overeenkomstig hun overeenkomst en met inachtneming van hetgeen het hof heeft bepaald in onderling overleg de door de man te betalen bijdrage vaststellen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, C.G.ter Veer en M.F.J.N. van Osch, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 30 maart 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.