uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Mevrouw X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 1 februari 2008, nummer AWB 07/198, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 14 maart 2008 ter griffie ingekomen.
1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009 te Arnhem. Aldaar is ook behandeld het beroep van de echtgenoot van belanghebbende (kenmerk 08/00123). Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde. De Inspecteur is verschenen, bijgestaan door A. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Het Hof heeft het vooronderzoek heropend. Belanghebbende heeft nadere inlichtingen verstrekt bij brief van 30 juni 2009. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij faxberichten van 30 juni 2009 en 20 juli 2009.
1.9. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2009 te Arnhem. Aldaar is ook behandeld het beroep van de echtgenoot van belanghebbende (kenmerk 08/00123). Belanghebbende is daarvoor uitgenodigd bij aangetekende brief van 5 november 2009 aan het laatstelijk bij het Hof bekende te Z, doch zonder bericht niet verschenen. Deze aangetekende brief is op 1 december 2009 terugontvangen met de mededeling ‘niet afgehaald’. De griffier heeft geconstateerd dat belanghebbende sinds 1 november 1989 en nog steeds op 1 december 2009 in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het vermelde adres. De griffier heeft de uitnodiging vervolgens op die dag bij gewone brief verzonden.
1.10. De Inspecteur is ter nadere zitting verschenen, bijgestaan door A. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende oefent sinds 1 januari 1992 samen met haar echtgenoot in maatschapsverband een tandartspraktijk uit. De echtgenoot is tandarts van beroep. De dochter van het echtpaar is als tandartsassistente werkzaam in de tandartspraktijk.
2.2. Ingevolge de maatschapsovereenkomst komt 35% van het resultaat van de maatschap toe aan belanghebbende en 65% aan haar echtgenoot.
2.3. In 2002 heeft belanghebbende samengevat weergegeven de volgende werkzaamheden verricht voor de tandartspraktijk:
? gemiddeld 20 uur per week: assisteren bij tandheelkundige verrichtingen, zoals het verwerken van notities van haar echtgenoot, het typen en versturen van verwijsbrieven, het invoeren van de behandelhistorie van nieuwe patiënten en anamnese, het verwerken van fotogegevens in de computer, het dagelijks schoonmaken van de tandartspraktijk en de instrumenten;
? gemiddeld 10 uur per week: werkzaamheden met betrekking tot het financiële beheer, zoals het aanmaken en het versturen van nota’s, het verwerken van betaalde nota’s, het controleren van het kasboek, van ziekenfondsdeclaraties en van de voorraad en eventuele bestellingen;
? gemiddeld 4 uur per week: werkzaamheden met betrekking tot de patiënten administratie, zoals het plannen van afspraken, het invoeren van behandelingen en het beantwoorden van de telefoon;
? gemiddeld 1 uur per week: volgen van lezingen en het bijhouden van vakontwikkelingen;
? gemiddeld 1 uur per week: feedback actualiteiten;
? gemiddeld 1 uur per week: besluiten over en beoordelen van nieuwe investeringen voor de praktijk.
2.4. Vanaf 2002 hebben de echtgenoot en de dochter van belanghebbende een opleiding paardentandheelkunde gevolgd in Idaho (Verenigde Staten). In het kader van deze opleiding dienen zij een bepaald aantal paardengebitten te behandelen. In dat verband hebben de echtgenoot en de dochter vanaf 2003 in de VS paardengebitten behandeld. In 2003 en 2004 hebben zij daarvoor geen kosten in rekening gebracht. In 2005 is met de behandelingen een omzet behaald van € 1.012 en in de eerste helft van 2006 een omzet van € 750.
2.5. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben overeenkomstig de winstverdeling de volgende bedragen als opleidingskosten ten laste van hun winst uit onderneming gebracht:
? € 17.178 in 2002;
? € 16.922 in 2003; en
? € 8.605 in 2004.
Dit resulteerde voor belanghebbende in het onderhavige jaar in een aftrek van € 6.012. Voorts heeft belanghebbende een scholingsaftrek van € 2.624 en een zelfstandigenaftrek van € 3.162 in aanmerking genomen.
2.6. Met dagtekening 18 januari 2006 (bijlage 18 bij het verweerschrift in de procedure voor de Rechtbank) schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende:
“ Uit uw brief van 22 september 2005 betreffende de aangifte Inkomstenbelasting 2002 van de heer en mevrouw X concludeer ik dat wij niet dezelfde mening zijn toegedaan met betrekking tot de vraag of mevrouw X aangemerkt dient te worden als onderneemster. (…)
Daarom stel ik vast dat mevrouw X geen ondernemer ingevolge artikel 3.4 van de wet IB 2001 meer is. Mevrouw X wordt aangemerkt als qausi-winstgenieter ingevolge artikel 3.3. wet IB 2001 als quasi winstgenieter. Zij komt daarom niet in aanmerking voor de ondernemersaftrekken. (…)
Bij het aangaan van de maatschap is door de Belastingdienst de winstverdeling beoordeeld en op basis van de toenmalige werkzaamheden akkoord bevonden. U heeft aangegeven dat de werkzaamheden ten opzichte van toen niet minder zijn geworden en dat op basis daarvan de winstverdeling van 65% en 35% nog steeds van toepassing is. Indien er al sprake is van opgewekt vertrouwen zeg ik het opgewekte vertrouwen met ingang van 1 januari 2003 op. E.e.a. betekent dat ik met betrekking tot de winstverdeling over het jaar 2002 geen correctie zal doorvoeren. De discussie over de zakelijke winstverdeling zal bij de aanslag over het jaar 2003 worden voortgezet.
Winst uit onderneming; reis buitenland
In uw brief van 29 augustus 2005 geeft u aan dat u mijn standpunt (de activiteiten met betrekking tot het verzorgen van paardengebitten niet accepteren als een bron van inkomen) niet deelt. In uw reactie verwijst u naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 juli 2005. De uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 8 juli 2005 is een feitelijk[e] uitspraak. Ik ben van mening dat deze jurisprudentie niet kan dienen als basis voor onderhavige casus.
Winst uit onderneming
Ik heb de winst uit onderneming als volgt gecorrigeerd:
Minder kosten opleiding paardentandheelkunde € 17.178
Vastgestelde winst 2002 € 289.130
Dit betekent; meer winst heer X € 11.166
mevrouw X € 6.012
Met betrekking tot de gecorrigeerde kosten opleiding paardentandheelkunde is door de heer en mevrouw X scholingskosten op de winst in mindering gebracht. Omdat deze kosten zijn gecorrigeerd komen de scholingskosten te vervallen.
Correctie
Inkomsten uit werk en woning
(…)
Ik heb de aangiften inkomstenbelasting van mevrouw X als volgt vastgesteld;
Aangegeven winst uit onderneming € 88.614
Correctie overige personeelskosten - + 6.012
Correctie scholingskosten - + 2.624
Correctie zelfstandigenaftrek - + 3.162
Vastgestelde winst uit onderneming € 100.412 ”