ECLI:NL:GHARN:2010:BL4005

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001935-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in hotel te Enschede: verdachte veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte werd beschuldigd van de dood van een 18-jarige vrouw, die op 18 juni 2004 levenloos werd aangetroffen in een hotelkamer in het Dish Hotel te Enschede. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door haar te wurgen en/of te verstikken. De bewezenverklaring van doodslag is gebaseerd op diverse bewijsmiddelen, waaronder vingerafdrukken van de verdachte in de hotelkamer, DNA-sporen en deskundigenrapporten die wijzen op geweld bij leven. De verdachte had een buitenechtelijke relatie met het slachtoffer en is na de dood van de vrouw naar Turkije vertrokken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, die de verdachte had vrijgesproken, en legde een gevangenisstraf van 10 jaar op. De rechtbank had eerder geen overtuigend bewijs kunnen vinden voor een gewelddadige dood, maar het hof kwam tot een andere conclusie op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en deskundigenverklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade had gehandeld. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht een schadevergoeding van € 5.575,62 te betalen.

Uitspraak

Arrest
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001935-07
Uitspraak d.d.: 16 februari 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 april 2007 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 07-630010-03, in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 november 2008, 3 maart 2009, 8 september 2009 en 2 februari 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [verdachte] wegens moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Daarnaast kan volgens de advocaat-generaal de vordering van de benadeelde partij volledig worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr H. Bos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg is gewijzigd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2004 tot en met 18 juni 2004 te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] gewurgd, en/althans met een of meerdere voorwerpen doen stikken/verstikt en/althans een of meerdere (toxische) middelen toegediend - en/althans voornoemde [slachtoffer] ertoe gedwongen om een of meerdere (toxische) middelen in te nemen - en/althans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en de hierna te geven bewijsoverwegingen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 18 juni 2004, omstreeks 13:00 uur, wordt in een hotelkamer in het Dish Hotel te Enschede het levenloze lichaam gevonden van [slachtoffer].
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof de volgende gang van zaken afgeleid.1
De ontmoeting in Enschede op 17 juni 2004
[Slachtoffer] is getrouwd met [echtgenoot slachtoffer] en zij wonen samen in Duitsland. [Slachtoffer] onderhoudt daarnaast een buitenechtelijke (seksuele) relatie met verdachte.2 Verdachte is een neef van [slachtoffer] en woont bij zijn ouders in Steenwijk. [Slachtoffer] en verdachte spreken zo nu en dan af om elkaar in Nederland te ontmoeten en gaan dan samen naar een hotel.3 Op 17 juni 2004 hadden [slachtoffer] en verdachte afgesproken om elkaar in Enschede te ontmoeten.4
Op 17 juni 2004 is [slachtoffer] 's ochtends vroeg naar Enschede gegaan. Vanuit Enschede stuurt [slachtoffer] in de ochtend haar vriendin [NI] een sms-bericht, met de tekst dat 'hij' er ook al is en dat ze rondwandelen. Met 'hij' wordt volgens deze vriendin verdachte bedoeld.5
[Slachtoffer] gaat naar het Dish Hotel in Enschede samen met een man van Turkse afkomst die volgens een baliemedewerkster van het hotel lijkt op de aan haar getoonde foto van verdachte. [Slachtoffer] boekt aldaar samen met die man op naam van haar echtgenoot een kamer. Rond 12:45 uur gaat [slachtoffer] samen met die man naar hotelkamer 1114 in het Dish Hotel. Van verdachte wordt in de hotelkamer een vingerafdruk gevonden. Niet lang na het inchecken ziet deze baliemedewerkster de man de lift weer uitkomen. Hij wisselt geld bij de balie en haalt een blikje drinken uit de automaat. Een collega van de baliemedewerkster wijst de man, van wie hij denkt dat deze de man is op de aan hem getoonde foto van verdachte, de frisdrankautomaat. Vervolgens vertrekt deze man weer naar boven.6 Omstreeks 20:00 uur dezelfde avond ziet een derde baliemedewerker van het hotel een man van Turkse afkomst die hij op de aan hem getoonde foto herkent als verdachte, uit de richting van de liften komen en in de richting van de uitgang van het hotel lopen (zonder [slachtoffer]).7
Aan de hand van de historische gegevens van de mobiele telefoon van verdachte in vergelijking met de vertrektijden van de trein op het traject tussen Enschede en Steenwijk (de woonplaats van verdachte) wordt vastgesteld dat verdachte op de avond van 17 juni 2004 met de trein van Enschede naar Steenwijk is gegaan.8 Dezelfde nacht is verdachte via Düsseldorf per vliegtuig naar Turkije vertrokken.9
Op 18 juni 2004 wordt [slachtoffer] door hotelmedewerkers dood aangetroffen in de hotelkamer. Er vindt uitvoerig onderzoek plaats op de hotelkamer, waarbij een groot aantal sporen wordt veiliggesteld. Zo wordt op de douchedeur een vingerafdruk gevonden. Dactyloscopisch onderzoek wijst uit dat de vingerafdruk van verdachte afkomstig is.10
Voor het hof staat vast dat [slachtoffer] en verdachte op 17 juni 2004 samen in de hotelkamer in het Dish Hotel te Enschede zijn geweest.
Doodsoorzaak [slachtoffer]
De rechtbank te Almelo heeft verdachte ter zake van de beschuldiging dat hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd vrijgesproken, nu naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat [slachtoffer] op gewelddadige wijze om het leven is gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat [slachtoffer] op gewelddadige wijze om het leven is gebracht en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. De advocaat-generaal komt tot dit oordeel op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de aanvullende rapportages die gedurende de behandeling in hoger beroep zijn ingebracht.
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat er in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die tot een ander oordeel omtrent de doodsoorzaak van [slachtoffer] nopen. Het onderzoek dat door het bureau Independent Forensic Services (hierna: IFS) is verricht kan volgens de raadsvrouw niet dienen als een objectief deskundigenoordeel, nu IFS een werkhypothese heeft gehanteerd waarin is uitgegaan van een niet-natuurlijke dood van [slachtoffer].
Op grond van de deskundigenrapporten die vóór de behandeling in hoger beroep voorhanden waren, kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Nu er in hoger beroep niets wezenlijks aan het dossier is toegevoegd, dient het hof eveneens tot een vrijspraak te komen, aldus de raadsvrouw.
Gelet op de voorhanden zijnde rapportages van deskundigen en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof met de advocaat-generaal tot een ander oordeel dan de raadsvrouw.
Kort nadat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was aangetroffen in de hotelkamer, is zij onderzocht door de gemeentelijke lijkschouwer. In haar verslag merkt de lijkschouwer op dat zij er niet van overtuigd is dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Er vallen de lijkschouwer tekenen van uitwendig geweld op, waaronder puntvormige bloedinkjes in het hoofd/halsgebied en drukplekken van ongeveer één bij één centimeter in de hals links en rechts.11
Van het lichaam van [slachtoffer] wordt een groot aantal foto's gemaakt.12
Het lichaam van [slachtoffer] wordt een dag na de eerste lijkschouwing uit- en inwendig onderzocht door patholoog drs. Tromp van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Door postmortale veranderingen is het gelaat en de hals/bovenste borstregio niet goed meer te beoordelen door de patholoog. Bij de sectie wordt geen anatomische doodsoorzaak gevonden en er worden geen ziekelijke orgaanafwijkingen geconstateerd die het overlijden van [slachtoffer] zouden kunnen verklaren, dan wel hieraan een bijdrage zouden kunnen hebben geleverd. Wel is er longoedeem aanwezig, maar dit is volgens Tromp een aspecifiek verschijnsel dat vele oorzaken kan hebben (waaronder verstikking).
Volgens patholoog drs. Tromp kunnen de sectiebevindingen door de postmortale veranderingen de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals niet bevestigen, maar ook niet ontkennen.13
Het fotomateriaal van de plaats delict is door drs. Tromp besproken met collega-pathologen en forensische geneeskundigen van het NFI. Aan de hand van de foto's constateert drs. Tromp onder ander twee rode huidverkleuringen in de hals en nek, één aan de rechterzijde en één aan de linkerzijde in de hals. Op zichzelf bezien zijn de huidverkleuringen volledig aspecifiek, wel lijken ze volgens Tromp recent te zijn ontstaan. Voor het ontstaan hiervan moet in deze gebieden enige druk zijn uitgeoefend op de huid.14
Door toxicoloog dr. Lusthof van het NFI wordt onderzoek gedaan naar lichaamsvreemde stoffen in het bloed van [slachtoffer]. Lusthof vindt onder andere een zeer hoog gehalte thyreoglobuline in het bloed. Volgens Lusthof is thyreoglobuline een eiwitachtige stof, die in de schildklier wordt gesynthetiseerd en opgeslagen. Bij mechanische beschadiging van de schildklier kan thyreoglobuline vrijkomen in de bloedbaan, waardoor de concentratie in bloed wordt verhoogd. Een verhoogde concentratie thyreoglobuline kan dus een aanwijzing zijn voor geweld op de schildklier, zoals bij verwurging. Lusthof plaats een kanttekening bij zijn bevinding. Door de postmortale verandering is de concentratiemeting van thyreoglobuline mogelijk minder betrouwbaar. De gevonden zeer hoge concentratie is echter een zeer sterke aanwijzing voor beschadiging van de schildklier bij leven.15
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft dr. Lusthof in een toelichting op zijn rapportage verklaard dat er sprake was van een heel hoge concentratie thyreoglobuline. Normaal zijn er volgens Lusthof geen andere oorzaken te bedenken waardoor de thyreoglobuline uit de schildklier komt, dan mechanische beschadiging van de schildklier. Gelet op de hoge uitslag is hiervoor een zeer sterke aanwijzing. Lusthof wijst echter op het rottingsproces van het lichaam van [slachtoffer]. Het is volgens hem niet uitgesloten dat de postmortale veranderingen invloed hebben gehad op het gehalte thyreoglobuline.
Ook drs. Tromp wordt gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg. Tromp geeft aan dat zij het niet zou hebben gezien als er mechanisch geweld op de schildklier was uitgeoefend. In reactie op de verklaring van Lusthof merkt Tromp op dat er mogelijk wel sprake was van beschadiging van de cellen in de schildklier, maar dat de cellen zelf minder goed beoordeelbaar waren bij microscopisch onderzoek, omdat die onderhevig waren aan postmortale veranderingen.
Drs. Tromp heeft ter terechtzitting verder verklaard, dat het aantreffen van stipjes in de ogen (van het slachtoffer) in combinatie met andere aanwijzingen een bijkomende factor kan zijn ter ondersteuning van de stelling, dat iemand mogelijk gesmoord of gewurgd is.16
Naar aanleiding van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep hebben opnieuw twee deskundigen de foto's van het stoffelijk overschot bestudeerd: drs. Eikelenboom-Schieveld, forensisch-medisch onderzoeker bij IFS, en drs. Maes, patholoog van het NFI.
Drs. Eikelenboom-Schieveld constateert aan de hand van een close-up foto van het gezicht van [slachtoffer] dat er over het hele gelaat puntbloedinkjes aanwezig zijn en dat het hele gelaat blauw/paars verkleurd is. Dit is vooral opvallend ten opzichte van de gele kleur van de rest van het lichaam. Volgens Eikelenboom-Schieveld is de enorme, paarse bloedstuwing van het hoofd veroorzaakt door overmatige ophoping (stuwing) van bloed in de bloedvaten. Hierdoor loopt de druk dermate hoog op dat de wand van de bloedvaatjes barst, waardoor kleine bloedinkjes in de huid ontstaan. De druk in de bloedvaten kan volgens Eikelenboom-Schieveld oplopen doordat de doorstroming van het bloed wordt onderbroken. Dit kan optreden bij bijvoorbeeld een hartaanval, maar met grote mate van waarschijnlijkheid ook als gevolg van uitoefening van kracht van buiten op de halsregio, zoals bij verwurging.
Ook Eikelenboom-Schieveld ziet de bloeduitstortingen in de halsregio van [slachtoffer]. Deze zijn volgens haar toegebracht door uitwendig geweld op de hals. De vorm en locatie van de bloeduitstortingen vergroten volgens deze deskundige de kans dat ze zijn ontstaan doordat [slachtoffer] met geweld bij de hals gegrepen is. Daarbij ontstaan zogenaamde 'greepsporen'.
In haar reactie op het toxicologisch onderzoek van dr. Lusthof merkt drs. Eikelenboom-Schieveld op dat de kans aanzienlijk is dat de verhoogde waarde van het schildkliereiwit thyreoglobuline is veroorzaakt door het uitoefenen van geweld op de hals. Bij de sectie door drs. Tromp zijn geen aanwijzingen gevonden op ziekten of afwijkingen aan de schildklier. Het is dus minder waarschijnlijk dat de verhoogde waarde is veroorzaakt door een ziekte.
Wanneer onder meer de stuwing van het gelaat, het longoedeem, de puntbloedinkjes, de greepsporen in de hals en de zeer hoge concentratie thyreoblobuline in samenhang worden beoordeeld rijst volgens drs. Eikelenboom-Schieveld een heel ander beeld op dan naar voren komt uit het sectieverslag van Tromp. Deze bevindingen wijzen volgens haar op het gebruik van geweld in de vorm van wurgen en/of smoren. Bij gebreke van aanwijzingen van een natuurlijke doodsoorzaak bij deze 18 jaar jonge vrouw neemt de kans dat [slachtoffer] op een gewelddadige wijze is overleden aanzienlijk toe, aldus drs. Eikelenboom-Schieveld.17
Drs. Maes, patholoog van het NFI, geeft in haar rapport behalve een reactie op de bevindingen van drs. Eikelenboom-Schieveld een eigen interpretatie van de sectiebevindingen en de waarnemingen van de sectiefoto's.18 Aan de hand hiervan komt Maes allereerst tot de constatering dat sprake was van opvallend ongelijkmatige rotting aan het lichaam van [slachtoffer], welke constatering de aanname ondersteunt dat in het hoofdhalsgebied bij leven bloedstuwing is opgetreden. Op de foto's van het lichaam van [slachtoffer] ziet drs. Maes twee bloeduitstortingen in de hals. Ook constateert zij stuwing van het gezicht met bijpassende paarsverkleuring en zij neemt verspreid over het gezicht vele stipvormige bloeduitstortingen waar. Maes merkt op dat er bij sectie geen aanwijzingen waren voor ziekelijke orgaanafwijkingen. Evenmin waren er aanwijzingen voor schildklieraandoeningen.
Op grond van de sectiebevindingen, de rapportage van toxicoloog Lusthof en de foto's van de lijkschouw betreft het volgens Maes een 18 jaar oud geworden vrouw zonder ziekelijke orgaanafwijkingen. Bij de lijkschouw op de plaats delict (door drs. Stom) bestonden aanwijzingen voor bij leven opgelopen samendrukkend geweld op de hals en daarbij opgetreden stipvormige bloeduitstortingen in het gezicht ten teken van stuwing in het hoofdhalsgebied. Bij sectie waren er intussen voortgeschreden postmortale veranderingen waardoor de bloeduitstortingen in de hals en de stipvormige bloeduitstortingen in het gezicht niet meer te zien waren. De bloedstuwing in het hoofdhalsgebied wordt volgens Maes bevestigd door de sectiebevindingen en ondersteund door de ongelijkmatige verdeling van postmortale veranderingen. Het samendrukkend geweld op de hals is, gezien de vorm en het aspect van de onderhuidse bloeduitstortingen in de hals, waarschijnlijk het gevolg geweest van wurghandelingen. Volgens Maes kan het overlijden van [slachtoffer] worden verklaard op basis van verstikkingsverschijnselen door dichtdrukken van de aders en de luchtpijp in de hals. Bij dichtdrukken van aders en/of de luchtpijp in de hals zullen vooral de stuwingsverschijnselen, zoals bij [slachtoffer] gevonden, op de voorgrond staan omdat de afvoer van bloed uit het hoofd daarbij is belemmerd. Het overlijden als gevolg van verstikking kan (vele) minuten duren en tijdens het stervensproces kan zich vocht in de longen ophopen, zoals door drs. Tromp bij de sectie is gevonden. De bevinding van dr. Lusthof dat er een verhoogde concentratie thyreoglobuline in het bloed is aangetroffen ondersteunt volgens Maes de conclusie dat er bij leven samendrukkend geweld op de hals is geweest. Een andere doodsoorzaak is niet aanwijsbaar.
Anders dan voor drs. Tromp is het voor Maes geen open vraag wat de doodsoorzaak van [slachtoffer] is geweest. Op grond van de sectiebevindingen van drs. Tromp en haar eigen waarnemingen vormt voor drs. Maes verstikking door wurghandelingen de meest waarschijnlijke doodsoorzaak.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 3 maart 2009 zijn de deskundigen drs. Stom, dr. Lusthof, drs. Maes en drs. Eikelenboom-Schieveld, in elkaars aanwezigheid, naar aanleiding van de hiervoor genoemde bevindingen ondervraagd.19
De deskundigen Stom, Maes en Eikelenboom-Schieveld zijn het erover eens dat er op de foto's in het gezicht van [slachtoffer] puntbloedinkjes zichtbaar zijn. Ook de drukplekken in de hals hebben de drie deskundigen waargenomen. Volgens Maes en Eikelenboom-Schieveld zijn de drukplekken onderhuidse bloeduitstortingen, die het gevolg zijn van geweld bij leven. Ze passen bij samendrukkend geweld op de hals door samendrukken met de vingers. Maes merkt op dat er in het geval van [slachtoffer] sprake lijkt te zijn geweest van wurghandelingen, waarbij vaten in de hals zijn dichtgedrukt. Het hoofd van [slachtoffer] is verstuwd geweest, waardoor het bloed niet meer terug kon stromen naar het hart. Als gevolg van de wurghandelingen zijn verstikkingsverschijnselen ontstaan. Door stuwing en verstikking kunnen kleine bloedvaatje springen, waardoor stipvormige bloedinkjes ontstaan in het gezicht, zoals bij [slachtoffer].
Voorts heeft drs. Maes opgemerkt dat zij zelf microscopisch onderzoek heeft verricht aan de monsters van de schildklier van [slachtoffer]. Zij heeft op grond hiervan niet kunnen vaststellen dat de schildklier beschadigd was, maar zij kan niet uitsluiten dat de schildklier wel degelijk beschadigd was. Er zat wel bloed in de schildklier. De schildklier was echter zo veranderd door de postmortaliteit dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat er bij leven geweld op was uitgeoefend.
Volgens drs. Eikelenboom-Schieveld kan door het meewegen van andere waarnemingen, zoals de drukplekken in de hals en het hoge thyreoglobulinegehalte, er van uit worden gegaan dat de schildklier beschadigd was door geweld van buitenaf. De waarden van schildklier zijn volgens de literatuur het hoogst bij wurghandelingen. Bij verwurging is de kans groot dat de schildklier wordt leeg gedrukt, waardoor het thyreoglobulinegehalte omhoog gaat. Door de drukplekken aan de zijkant van de hals staat voor Eikelenboom-Schieveld vast dat er handen om de hals zijn geweest, waarbij de kans groot is dat de schildklier in de verdrukking is geweest. Drs. Maes heeft zich ter terechtzitting wat het voorgaande betreft bij de verklaring van drs. Eikelenboom-Schieveld aangesloten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft dr. Lusthof afstand genomen van het oordeel van de rechtbank, dat er geen conclusies kunnen worden verbonden aan het zeer hoge gehalte thyreoglobuline. Lusthof vindt het standpunt van de rechtbank merkwaardig, nu hij ten overstaan van de rechtbank wel degelijk conclusies hieraan heeft verbonden. De zeer hoge concentratie wijst immers zeer sterk op beschadiging van de schildklier bij leven. Lusthof voegt hieraan toe dat er uit de literatuur weinig bekend is over de invloed van postmortaliteit op het gehalte thyreoglobuline. Er zijn volgens hem bij [slachtoffer] geen aanwijzingen voor gevonden dat de postmortale verandering invloed had op het gehalte thyreoglobuline: omdat daar evenwel geen gericht wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan kan Lusthof niet uitsluiten dat die verandering wel is opgetreden.
Drs. Maes en drs. Eikelenboom-Schieveld zijn het erover eens dat het enkele minuten heeft geduurd voor [slachtoffer] daadwerkelijk overleed. Eikelenboom-Schieveld heeft bij deze conclusie gelet op de mate van stuwing in het hoofd en de puntbloedingen in het gelaat. Het hart heeft nog enige tijd doorgepompt terwijl het bloed niet kon terugstromen, met als gevolg dat de vaatjes in het gezicht zijn gebarsten.
Volgens Drs. Maes en drs. Eikelenboom-Schieveld kan het verschil in hun conclusie over de doodsoorzaak van [slachtoffer] met de conclusie van drs. Tromp verklaard worden door de onderzoeksbevindingen in samenhang en het onderlinge verband te bezien.20
Het hof kan zich verenigen met de conclusies van drs. Maes, drs. Eikelenboom-Schieveld en dr. Lusthof. Voor het hof staat, alles in onderling verband en samenhang bezien, vast dat op de hals van [slachtoffer] geweld door samendrukkende vingers is uitgeoefend, waardoor de luchttoevoer en bloedafvoer in de hals werden afgesloten. De bloeduitstortingen in de hals van [slachtoffer] zijn veroorzaakt door dit samendrukkend geweld bij leven. Een andere oorzaak voor de drukplekken wordt uitgesloten. Als gevolg van deze wurghandelingen is [slachtoffer] gestikt. Dit wordt ondersteund door de paarsgekleurde stuwing van en de puntbloedinkjes in het gelaat. Het zeer hoge gehalte thyreoglobuline ondersteunt de conclusie dat er bij leven mechanisch geweld is uitgeoefend op de hals, alwaar zich de schildklier bevindt, welke hierdoor is beschadigd. Van een andere oorzaak voor het verhoogde gehalte thyreoglobuline is niet gebleken, nu er geen sprake was van een eerdere schildklieraandoening. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat er geen aanwijzingen bestaan van enig andere doodsoorzaak dan een gewelddadige, door verwurging en/of verstikking.
Is [slachtoffer] door verdachte om het leven gebracht?
In de hotelkamer waar [slachtoffer] om het leven is gebracht is, naast de eerdergenoemde vingerafdruk van verdachte op de douchedeur, een groot aantal sporen veiliggesteld.21
Op de vloer van de hotelkamer lagen sigarettenpeuken en op de tafel stond een blikje Ice Tea. Deze voorwerpen zijn bemonsterd voor DNA-onderzoek. In het slipje van [slachtoffer] en op haar vagina werden spermasporen geïndiceerd en ook hiervan zijn monsters veiliggesteld ten behoeve van DNA-onderzoek. Uit alle monsters wordt bij DNA-onderzoek door het NFI celmateriaal van een onbekende man A verkregen.22
De beide bloeduitstortingen in de hals van [slachtoffer] zijn eveneens bemonsterd en als één bemonstering veiliggesteld.23 Van het celmateriaal in de monsteringen zijn DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van twee personen: [slachtoffer] en een onbekende man A.24
Nu verdachte op 18 juni 2004 vertrokken is naar Turkije en van hem sindsdien niets meer vernomen is, is er van hem geen DNA-profiel beschikbaar voor een vergelijking met het gevonden profiel van de onbekende man A. Door ing. Eikelenboom van IFS is daarom onder andere een mitochondriaal DNA-onderzoek verricht, waarbij het DNA van de oom van verdachte, te weten [MC], broer van de moeder van verdachte, is vergeleken met het DNA-profiel, dat verkregen is uit de spermasporen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat het mitochondriale profiel van [MC] overeenkomt met het profiel van het sperma dat is aangetroffen op het dekbed. [MC] en de onbekende man A beschikken dus over hetzelfde mitochondriale DNA-profiel. Dit betekent dat verdachte de donor kan zijn van het sperma en het overige celmateriaal, dat afkomstig is van de onbekende man A. Verdachte kan daarom de onbekende man A zijn, maar datzelfde geldt voor al zijn mannelijke familieleden die in de moederlijn aan hem verwant zijn. Zij beschikken immers allemaal over hetzelfde mitochondriale DNA-profiel.25
Zoals hiervoor is overwogen, neemt het hof als vaststaand aan dat verdachte op 17 juni 2004 met [slachtoffer] in de hotelkamer is geweest. Hoewel het mitochondriale DNA-onderzoek in theorie de mogelijk open laat dat een mannelijk familielid van verdachte de DNA-sporen heeft achtergelaten in de hotelkamer, heeft het hof geen enkele aanwijzing gevonden dat buiten verdachte nog een mannelijk familielid, dat in de moederlijn aan hem verwant is, met het slachtoffer in de hotelkamer is geweest. Het hof komt daarom tot de conclusie dat het celmateriaal, dat in het onderzoek van NFI wordt toegeschreven aan de onbekende man A, afkomstig is van verdachte.
Nu het DNA-profiel van verdachte ook is aangetroffen op de drukplekken in de hals, en deze plekken - zoals hiervoor overwogen - door wurghandelingen zijn ontstaan, acht het hof bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gewurgd en/of verstikt.
Moord of doodslag
Voor het hof staat op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer] door verwurging en/of verstikking om het leven is gekomen en dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Voor een ongeluk bestaan, in het bijzonder gelet op de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht (verwurging en/of verstikking door samendrukkend geweld met de vingers op de hals) naar het oordeel van het hof geen aanwijzingen. Gelet op de tenlastelegging ligt daarmee nog de vraag voor of verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Naar het oordeel van het hof is niet duidelijk geworden wat er precies is voorgevallen tussen verdachte en [slachtoffer] in de hotelkamer, voorafgaande aan en gedurende het moment, waarin verdachte [slachtoffer] om het leven bracht. Meer in het bijzonder staat voor het hof niet buiten redelijke twijfel dat bij verdachte sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Nu daarvoor toereikend bewijs ontbreekt, kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar te wurgen en/of te verstikken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 juni 2004 tot en met 18 juni 2004 te Enschede, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] gewurgd, en/althans verstikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf van 14 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.575,62 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens het tenlastegelegde.
De officier van justitie is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf van 14 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.575,62 en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft verzuimd om haar standpunt omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging kenbaar te maken. Het hof beschouwt het niet vorderen van de tenuitvoerlegging als een omissie.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft [slachtoffer], een 18 jarige vrouw in de bloei van haar leven, met opzet op een gewelddadige wijze om het leven gebracht. Verdachte had een buitenechtelijke relatie met [slachtoffer] en hij heeft haar om het leven gebracht toen zij samen in een hotel in Enschede verbleven. Na de dood van [slachtoffer] is verdachte naar Turkije vertrokken. Verdachte heeft tot dusverre geen verklaring afgelegd over hetgeen zich in de hotelkamer heeft afgespeeld en heeft derhalve niet uitgelegd hoe hij ertoe gekomen is om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Schending van het recht op leven behoort tot de meest fundamentele inbreuken, waartegen de rechtsorde bescherming beoogt te bieden. Niet alleen heeft verdachte een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, [slachtoffer], maar bovendien heeft hij daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer. Zij zullen moeten leren leven met de vragen, die onbeantwoord blijven, doordat verdachte ervoor heeft gekozen zich te onttrekken aan zijn vervolging en geen opening van zaken heeft willen geven.
Het bewezenverklaarde is een strafbaar feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en dat bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof acht het aannemelijk dat de oorzaak van de gepleegde doodslag gelegen is in problemen in de relationele sfeer tussen verdachte en het slachtoffer. Het hof kan, bij gebrek aan een uitleg van de kant van verdachte, niet vaststellen wat er precies is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer, maar in het onderzoek is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen voor enige verzachtende omstandigheid ter verklaring van zijn handelwijze. Tegen deze achtergrond beschouwt het hof de bewezenverklaarde doodslag mede vanwege de omstandigheden waaronder deze heeft plaats gevonden, als een bijzonder ernstige vorm van het bewezenverklaarde delict.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 januari 2010, waaruit is gebleken dat verdachte is het verleden is veroordeeld wegens strafbare feiten, maar niet wegens een feit als thans bewezen verklaard. Van de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte is niets bekend, nu er sinds 18 juni 2004 door justitie niets meer van hem is vernomen.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden. Het hof komt aldus tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, en wijst er daarbij op dat de vordering ziet op de bewezenverklaring van moord, waarop in de wet een aanzienlijk hogere maximumstraf is gesteld.
Zoals reeds is overwogen, is sprake van een ernstige vorm van doodslag. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een aanmerkelijk zwaardere straf dan doorgaans voor dat delict wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [HC]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 5.575,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle-Lelystad van 8 mei 2003 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
De vordering van de benadeelde partij [HC]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [HC], te betalen een bedrag van EUR 5.575,62 (vijfduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en tweeënzestig cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [HC], een bedrag te betalen van EUR 5.575,62 (vijfduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en tweeënzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle-Lelystad van 8 mei 2003, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr A.W.M. Elders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 16 februari 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte stamproces-verbaal, genummerd PL0500/04-075520, gesloten en getekend op 30 november 2004 te Oldenzaal door [WS], brigadier van politie Twente.
2 Zie de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, voor zover inhoudende: de verklaring van [NA] (broer verdachte), bijlage in GB-ordner, op pagina G033-G035 van het stamproces-verbaal; het relaas van bevindingen betreffende een gesprek van de verbalisanten [B] en [W] met [HC] (moeder van [slachtoffer]), bijlage in GB-ordner, op pagina G067-G069 van het stamproces-verbaal; de verklaring van [SC] (halfzus [slachtoffer]), bijlage in GB-ordner, op pagina G024-G026 van het stamproces-verbaal; de verklaring van [NI] (vriendin van [slachtoffer]), bijlage in GB-ordner, op pagina G036-G038 van het stamproces-verbaal; en de verklaring van [RK] (vriendin van [slachtoffer]), bijlage in GB-ordner, op pagina G156-G161 van het stamproces-verbaal.
3 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage in GB-ordner, op pagina G160 van het stamproces-verbaal) voor zover inhoudende de verklaring van [RK].
4 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage in R-ordner, op pagina R0233-R0235 van het stamproces-verbaal) voor zover inhoudende de verklaring van [RK].
5 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage in R-ordner, op pagina R224 van het stamproces-verbaal) voor zover inhoudende de verklaring van [NI].
6 Zie de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, voor zover inhoudende: de verklaring van [MR] (baliemedewerkster hotel), bijlage in GB-ordner, op pagina G0093-G0096 en G0099 van het stamproces-verbaal; de verklaring van [AS] (baliemedewerker hotel), bijlage in GB-ordner, op pagina G0097-G0099 van het stamproces-verbaal.
7 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage in GB-ordner, op pagina G0100-G0101 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de verklaring van [RH].
8 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage in GB-ordner, op pagina B089 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de historische gegevens GSM verdachte, en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage in APTR-ordner, op pagina A0054 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de vertrek en aankomsttijden trein traject Enschede-Steenwijk.
9 Zie de geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, (als bijlage in R-ordner op pagina R0335-R0340 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de gegevens betreffende de vlucht naar Turkije.
10 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage in APTR-ordner, op pagina TR0035-0036 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek.
11 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het verslag van de gemeentelijk lijkschouwer Enschede, opgemaakt door drs. F.S.M. Stom op 21 juni 2004 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0004).
12 Zie de ordner 'fotomap', als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, en de fotomap bij het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullende proces-verbaal van [GV] en [WV], beiden verbalisant van politie Twente, Technische Recherche, genummerd 04-075520, gesloten en getekend op 22 november 2009 te Enschede.
13 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het sectierapport van het NFI, opgemaakt door drs. H.A. Tromp, arts en patholoog, op 23 november 2004 te Rijswijk, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0054-TR0061).
14 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten de aanvulling op het sectierapport van het NFI, opgemaakt door drs. H.A. Tromp, arts en patholoog, op 23 november 2004 te Rijswijk, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0063-TR0066).
15 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het rapport betreffende toxicologisch onderzoek van het NFI, opgemaakt door dr. K.J. Lusthof, toxicoloog, op 10 november 2004 te Den Haag, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0040-TR0046).
16 Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Almelo op 10 april 2007.
17 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende de Eerste tussentijdse rapportage van IFS, opgemaakt door drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, forensisch-medisch onderzoeker, en ing. R. Eikelenboom, forensisch onderzoeker, gesloten en getekend op 29 april 2008 te Hulshorst.
18 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende sectiebevindingen, opgemaakt door drs. A. Maes, arts en patholoog NFI, gesloten en getekend op 12 februari 2009 te Den Haag.
19 Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof d.d. 3 maart 2009.
20 Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 3 maart 2009, p. 20.
21 Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage in APTR-ordner, op pagina TR0008-TR0014 van het stamproces-verbaal), voor zover inhoudende de bevindingen van de Technische Recherche.
22 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt door dr. A.B. Schroeijers, op 15 november 2004 te Den Haag, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0047-TR0053).
23 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende sporenonderzoek NFI, opgemaakt door ing. M.J. van der Scheer, op 30 juli 2004 te Rijswijk, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0037-TR0038).
24 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt door dr. A.B. Schroeijers, op 15 november 2004 te Den Haag, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal (APTR-ordner, pagina TR0047-TR0053).
25 Zie het schriftelijk bescheid, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het deskundigenrapport betreffende verwantschapsonderzoek van IFS, opgemaakt door ing. R. Eikelenboom, forensisch onderzoeker, gesloten en getekend op 3 september 2009 te Hulshorst.