ECLI:NL:GHARN:2010:BL1597

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002757-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging en belediging van verbalisanten met psychiatrische stoornissen bij verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1974 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught. Het hof heeft de bewezenverklaring van bedreiging en belediging van politieambtenaren bevestigd, ondanks aanwijzingen voor psychiatrische stoornissen bij de verdachte. De rechtbank had eerder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) opgelegd, wat het hof heeft gehandhaafd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging en belediging van zowel een medepersonen als politieambtenaren, waarbij hij beledigende en bedreigende taal gebruikte. Het hof oordeelde dat de psychiatrische toestand van de verdachte geen contra-indicatie vormde voor de oplegging van de ISD-maatregel, aangezien deze maatregel primair bedoeld is om ernstige overlast door criminaliteit te reduceren. Het hof heeft ook een tussentijdse toetsing door de rechtbank gelast om de noodzaak van voortzetting van de maatregel te beoordelen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat niet elke aantasting van de persoonlijke integriteit leidt tot schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof opnieuw recht heeft gedaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002757-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-400201-09
Arrest van 1 februari 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij voornoemd vonnis wegens misdrijven de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) opgelegd en beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen zal verklaren en aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal opleggen en voorts de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zal toewijzen conform de door hen gevorderde bedragen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), één of meermalen tegen de benen heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik steek je kapot vuile woonwagenbewoner", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] [benadeelde 1], medewerker basispolitiezorg bij de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je koud, ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer, kankerhonden, jullie allemaal kankerpolitie en/of kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 16 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren, te weten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3], respectievelijk agent, brigadier en inspecteur bij de Regiopolitie IJsselland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "De hele politiewereld is een kankerwereld" en/of "Jullie zijn allemaal vieze vuile kankerpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de bijzondere omstandigheden, waaronder de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde bedreiging en beledigingen plaatsvonden, ertoe dienen te leiden dat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. De raadsman doelt met die omstandigheden op de geestesgesteldheid van verdachte en de professionaliteit die van de aangevers, allen politie-ambtenaren, kan worden verwacht om daarmee om te gaan, daarbij tevens hun ambtshalve bekendheid met verdachte in aanmerking nemende.
Zoals ook door de raadsman zelf is opgemerkt, vindt deze opvatting geen steun in het recht. Van de door verdachte gedane uitlatingen kan worden gezegd dat zij een bedreigend respectievelijk beledigend karakter hebben en door verdachte zijn gebezigd met de kennelijke bedoeling de betreffende verbalisanten vrees aan te jagen dan wel aan te randen in hun gezag, eer of goede naam. Verbalisanten hebben dat ook als zodanig ervaren. Uit het dossier en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen kan bovendien worden afgeleid dat verdachte hiermee doelbewust zijn aversie tegen het politieapparaat en de politieambtenaren met wie hij van doen had tot uiting heeft willen brengen. Dat er aanwijzingen zijn voor een of meerdere psychiatrische stoornissen bij verdachte brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat bij hem het voor bedreiging en belediging vereiste opzet zou ontbreken.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde volgt het hof de overwegingen van de rechtbank hieromtrent. De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs is voor dit feit, nu de aangifte van verbalisant het enige bewijsmiddel is en de bijzondere bewijskracht, neergelegd in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet van toepassing is, nu de opsporingsambtenaar tevens aangever van het strafbare feit is.
Het hof stelt vast dat deze samenloop van hoedanigheden geen uitzondering op de regel meebrengt. Aan het in de wet neergelegde vereiste dat het betreffende proces-verbaal dient te berusten op de eigen waarneming en ondervinding van de verbalisant is in casu voldaan. Het hof verstaat het bezwaar van de raadsman met betrekking tot de emotionele betrokkenheid van aangever zo, dat aangever kennelijk geen objectieve verklaring ter zake heeft kunnen afleggen en daarmee de betrouwbaarheid ervan ter discussie staat. Van deze omstandigheden is het hof echter gebleken noch zijn die aannemelijk geworden. Aldus is wettig bewijs voorhanden dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen tegen de benen heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: Ik steek je kapot vuile woonwagenbewoner, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] [benadeelde 1], medewerker basispolitiezorg bij de Regiopolitie IJsselland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je koud, ik maak je af";
4.
hij op 24 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer, kankerhonden, jullie allemaal kankerpolitie en kankerhoer";
5.
hij op 16 juli 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren, te weten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk agent, brigadier en inspecteur bij de Regiopolitie IJsselland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jullie zijn allemaal vieze vuile kankerpolitie".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
mishandeling;
2 en 3, telkens:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4 en 5, telkens:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid
Ten behoeve van de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte zijn in de loop der jaren meerdere pro justitia rapportages omtrent verdachte opgemaakt.
De meest recente gedragskundige rapportage is die van C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog, gedateerd op 21 september 2009. Omdat verdachte niet bereid bleek zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen, anders dan door het houden van een integraal in het rapport opgenomen monoloog, zijn de conclusies van voornoemde gedragskundige (tevens) gebaseerd op eerdere rapportages en neergelegd in terughoudende bewoordingen. Met "een redelijke mate van waarschijnlijkheid" acht Kemperman bij betrokkene een bipolaire stoornis aanwezig, op dat moment in de manische fase, bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zeer waarschijnlijk was dit toestandsbeeld ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde het geval. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid overweegt Kemperman het navolgende:
"Vermoedelijk is betrokkene op grond van het manisch toestandsbeeld en de antisociale persoonlijkheidsstoornis in verminderde mate in staat om zijn gedrag te controleren. Aan de andere kant bestaat een reeds langdurig patroon van antisocialiteit, zodat ook een element van culpa in causa door het zich niet onder behandeling te laten stellen aan de orde lijkt. Alles overziende is een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid wel adviseerbaar."
Het hof stelt vast dat de ter terechtzitting waargenomen gedragingen van verdachte vooralsnog in de lijn liggen met de hiervoor aangehaalde bevindingen van de gedragskundige. Zo sprak verdachte ter zitting met veel stemverheffing en in herhalingen en was een gesprek met hem over de verdenking niet goed mogelijk. Verdachte was voor het hof nauwelijks te bereiken of te doorgronden. Gelet echter op de beperkingen in de uitvoering van het psychiatrisch onderzoek en de door de onderzoeker gemaakte voorbehouden, acht het hof nadere conclusies over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor de bewezen verklaarde feiten onvoldoende te verantwoorden.
Het hof komt dan ook niet tot het oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het hof ziet evenmin aanleiding om de raadsman te volgen in zijn betoog dat het rapport van psychiater J.M.J.F. Offermans van 15 januari 2007 als uitgangspunt dient te worden genomen. Op basis van dit rapport is volgens de raadsman volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte aannemelijk en kan hem op basis daarvan - eventueel - de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar worden opgelegd.
Het hof overweegt hierover dat het rapport van Offermans thans drie jaar oud is, daarmee gedateerd, en niet toegesneden op de onderhavige ten laste gelegde feiten. Van belang is voorts dat Kemperman voornoemd blijkens zijn rapport acht heeft geslagen op het onderzoek van Offermans en desondanks niet (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) tot volledige ontoerekenings- vatbaarheid heeft geconcludeerd.
Het hof acht verdachte daarom strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering oplegging maatregel
Het hof is van oordeel dat aan verdachte - conform het vonnis van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders moet worden opgelegd. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde betreft misdrijven, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Blijkens het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 16 december 2009 is verdachte in de vijf jaren, voorafgaand aan de door hem begane feiten, zevenmaal wegens misdrijven onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen en een maatregel veroordeeld. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van (in elk geval het merendeel) van deze straffen. Het hof overweegt voorts dat uit de aard van de in de documentatie vermelde feiten - met name bedreigingen en misdrijven waarbij de lichamelijke integriteit van anderen in het geding is - volgt dat de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist.
Met betrekking tot het recidivegevaar heeft het hof - behalve op de hiervoor aangehaalde justitiële voorgeschiedenis van verdachte - gelet op hetgeen Kemperman voornoemd daarover heeft opgemerkt in zijn rapport van 21 september 2009, luidende:
"Een antisociaal patroon met daarbij een bipolaire stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn van belang voor de kans op recidive. De delictcarriëre in dezen is ook duidelijk. Het recidivegevaar kan men dan ook als hoog inschatten."
Kemperman acht voorts ziekte-inzicht en ziektebesef bij verdachte afwezig.
Gevraagd naar de aanbevelingen voor gedragskundige interventies en het juridische kader, waarbinnen die interventies zouden dienen plaats te vinden, stelt Kemperman:
"Gelet op het feit dat betrokkene geen behandeling noodzakelijk acht en ook niet volledig wilde meewerken aan de totstandkoming van een rapportage is het niet mogelijk om op vrijwillige basis tot overeenstemming te komen. Wanneer de rechtbank dan ook behandeling zou wensen ter verkleining van het recidivegevaar, dan resteert slechts, zoals ook voorafgaande rapporteurs opmerkten, de maatregel van ISD of terbeschikkingstelling met dwangverpleging."
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling acht het hof - daargelaten de afwezigheid van de daarvoor noodzakelijke rapportages - niet in de rede liggend. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens kan het hof niet tot het oordeel komen dat aan het gevaarscriterium, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders thans de meest aangewezen wijze van afdoening is. Gelet op het feit dat het hof weliswaar geen uitspraak kan doen over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid, doch verdachte in elk geval niet beschouwt als volledig ontoerekeningsvatbaar, vormt het psychiatrische toestandsbeeld van verdachte voor die oplegging in beginsel geen contra-indicatie. Ook het feit dat verdachte uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan een behandeling staat aan bedoelde plaatsing niet in de weg. De maatregel is immers in de eerste plaats een instrument om (ernstige) overlast door criminaliteit terug te dringen. Het hof ziet voorts geen aanleiding om de maatregel voor een kortere duur op te leggen dan de maximale termijn van twee jaren en evenmin om de door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd daarop in mindering te brengen. Naast het belang van bescherming van de maatschappij gedurende die periode, neemt het hof in aanmerking dat nakoming van de inspanningsverplichting van de penitentiaire inrichting om verdachte een passende behandeling te bieden tijd zal vergen. Verdachtes weigerachtigheid en het ontbreken van een behandelingstraject nopen naar het oordeel van het hof echter wel tot een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank Zwolle-Lelystad dient daarom zes maanden na het begin van de tenuitvoerlegging van de maatregel de noodzaak van voortzetting daarvan te beoordelen.
Benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd, dat hun vorderingen van € 150,- respectievelijk € 100,-, in eerste aanleg niet zijn toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van hun eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd, met een nadere onderbouwing daarvan. Derhalve duurt de voeging ter zake van hun in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Zoals uit de bewezenverklaring blijkt, is er naar het oordeel van het hof sprake van aanranding van het gezag, de eer en de goede naam van de hiervoor genoemde benadeelde partijen, veroorzaakt door de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte. De door hen beschreven gevoelens van onbehagen acht het hof alleszins voorstelbaar. Niet elke aantasting van de persoonlijke integriteit behoeft echter - naast een strafrechtelijke veroordeling daarvoor - te leiden tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Zulks hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank achtte de vordering van de benadeelde partijen onvoldoende onderbouwd om tot schadevergoeding over te gaan. Het hof ziet in de naar aanleiding van die afwijzing verstrekte aanvullende informatie van de benadeelde partijen onvoldoende aanleiding om alsnog tot toekenning van een schadevergoeding over te gaan. De beide vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
gelast dat verdachte [verdachte] wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
gelast dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank Zwolle-Lelystad bericht omtrent de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van de voortzetting van de maatregel;
wijst de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], beiden domicilie kiezende te Zwolle, af;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. B.F. Keulen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. B.F. Keulen buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.