ECLI:NL:GHARN:2009:BL6837

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.033.519
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de geheimhoudingsplicht door een werknemer in het kader van concurrentie en vertrouwelijke informatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de schending van een geheimhoudingsplicht door een werknemer, [principaal appellant], die in dienst was bij [principaal geïntimeerde]. De werknemer had een lijst met namen en adressen van klanten van [principaal geïntimeerde] aan zijn nieuwe werkgever, Rotaserve, verstrekt. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had geoordeeld dat de werknemer in strijd met zijn geheimhoudingsbeding had gehandeld en hem bevolen de lijst aan [principaal geïntimeerde] te overhandigen, onder oplegging van een dwangsom. De werknemer ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de werknemer inderdaad de geheimhoudingsplicht had geschonden door vertrouwelijke klantgegevens te delen met Rotaserve. De voorzieningenrechter had echter ten onrechte geoordeeld dat de werknemer ook verboden moest worden om gebruik te maken van de klantgegevens, aangezien er geen concurrentiebeding was en het enkel benaderen van klanten niet onrechtmatig was. Het hof vernietigde het verbod en wees de vordering van [principaal geïntimeerde] af, terwijl het de overige grieven van de werknemer verwierp. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van hun geheimhoudingsverplichtingen en de gevolgen van het delen van vertrouwelijke informatie, maar ook dat werkgevers niet onterecht beperkingen kunnen opleggen aan de activiteiten van ex-werknemers zonder een geldig concurrentiebeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.033.519
(zaaknummer rechtbank 100624 / KG ZA 09-71)
arrest van de vijfde civiele kamer van 27 oktober 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]),
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.E. Verkerke,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Pompen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 14 april 2009 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, sector civiel tussen principaal appellant (hierna ook te noemen: [principaal appellant]) als gedaagde en principaal geïntimeerde (hierna ook te noemen: [principaal geïntimeerde]) als eiseres in kort geding heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [principaal appellant] heeft bij exploot van 12 mei 2009 [principaal geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van 14 april 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [principaal geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 In genoemd exploot heeft [principaal appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, alle vorderingen van [principaal geïntimeerde] zal afwijzen met veroordeling van [principaal geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Op de roldatum 26 mei 2009 heeft [principaal appellant] voor eis geconcludeerd overeenkomstig het appelexploot.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [principaal geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en drie producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de grieven van [principaal appellant] af zal wijzen en het vonnis, voor zover dat door die grieven wordt bestreken zal bekrachtigen, met veroordeling van [principaal appellant] in de kosten van beide instanties.
2.5 Bij dezelfde memorie heeft [principaal geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, heeft zij daartegen drie grieven aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof [principaal appellant] alsnog zal verbieden tot 31 oktober 2010, althans tot een door het hof te bepalen datum, op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop en/of aftersales van Netzsch-pompen in Nederland, met veroordeling van [principaal appellant] in de kosten van beide instanties.
2.6 Ter zitting van 7 augustus 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [principaal appellant] door mr. R.E. Verkerke, advocaat te Amsterdam en [principaal geïntimeerde] door mr. W.B.J. van Overbeek, advocaat te Amsterdam, beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Eiswijziging
2.7 [principaal geïntimeerde] heeft bij pleidooi in het incidenteel appel haar eis gewijzigd (verminderd). De gewijzigde eis van [principaal geïntimeerde] luidt nu als volgt:
A. [principaal appellant] te verbieden tot 31 oktober 2010, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop en/of aftersales van Netzsch-pompen in Nederland aan klanten als vermeld op de lijst bedoeld onder 3 van het petitum;
B. Rotaserve te verbieden tot 31 oktober 2010, althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, [principaal appellant] als werknemer op enigerlei wijze te betrekken bij de verkoop en/of aftersales van Netzsch-pompen in Nederland aan klanten als vermeld op de lijst bedoeld onder 3 van het petitum;
[principaal appellant] heeft tegen deze wijziging (vermindering) van eis geen bezwaren aangevoerd en refereert zich aan het oordeel van het hof. Het hof zal van de gewijzigde eis uitgaan nu ook overigens van strijd met de eisen van een goede procesorde niet is gebleken.
2.8 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
3.1 [principaal appellant] heeft in het principaal appel de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter in r.o. 4.6 van het vonnis dat [principaal appellant] in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting heeft gehandeld doordat hij een spreadsheet met daarin namen en adressen van [principaal geïntimeerde]-klanten aan Rotaserve heeft gegeven.
Grief II
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de schending van de geheimhoudingsplicht door [principaal appellant] rechtvaardigt dat [principaal appellant] moet worden veroordeeld tot afgifte van de lijst van adressaten van de sub 2.4 bedoelde mailing en dat [principaal geïntimeerde] er belang bij heeft om te weten welke klanten van haar deze mailing hebben ontvangen, nu die mailing niet meer is dan een kaal verhuisbericht.
Grief III
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter [principaal appellant] (het hof begrijpt:) verboden om op enigerlei wijze gebruik te maken van de adressaten van de sub 2.4 van het vonnis bedoelde mailing.
3.2 [principaal geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel de volgende grieven aangevoerd.
Grief A
De voorzieningenrechter is in r.o. 2.3 van het vonnis ten onrechte ervan uitgegaan dat Rotaserve zich voornamelijk richt op onderhoud van pompen die zijn geproduceerd door Rodelta Pumps B.V., een zustervennootschap van Rotaserve.
In r.o. 2.4 heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat [principaal appellant] de bewuste mailing naar zo’n 150 (voormalige) relaties heeft gestuurd.
Grief B
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte in r.o. 4.9 – kort gezegd – geoordeeld dat de vordering van [principaal geïntimeerde] die ziet op het verbod voor [principaal appellant] om tot 31 oktober 2010 op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop en/of aftersales van Netzschpompen in Nederland, moet worden afgewezen.
Grief C
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De vaststaande feiten
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan vast de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, met uitzondering van die in rechtsoverwegingen 2.3 en 2.4. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd.
4.2 Op 1 december 2008 is [principaal appellant] in dienst getreden van Rotaserve Pump Overhaul B.V. (hierna ook: Rotaserve). Rotaserve is een servicebedrijf dat zich richt op het onderhoud van pompen, waaronder pompen die zijn geproduceerd door Rodelta Pumps B.V., een zustervennootschap van Rotaserve.
4.3 [principaal geïntimeerde] heeft op 22 april 2009 de grosse van het kort geding vonnis betekend aan [principaal appellant] en Rotaserve. Daarop heeft (de advocaat van) [principaal appellant] op 27 april 2009 een lijst aan (de advocaat van) [principaal geïntimeerde] verstuurd met 172 adressanten aan wie de mailing is verstuurd. Voornoemde lijst heeft [principaal appellant] ten behoeve van de mailing aan Rotaserve verstrekt.
4.4 [principaal appellant] beschikt(e) niet over een door [principaal geïntimeerde] opgestelde klantenlijst en/of over een lijst met de speciaal door [principaal geïntimeerde] aan de pompen toegekende serienummers.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 In deze zaak gaat het – kort gezegd – om de vraag of [principaal appellant] door het verstrekken van een lijst met namen van klanten van [principaal geïntimeerde] aan Rotaserve, aan welke klanten Rotaserve een mailing heeft verstuurd, het in de arbeidsovereenkomst tussen [principaal appellant] en [principaal geïntimeerde] opgenomen geheimhoudingsbeding heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [principaal geïntimeerde].
5.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [principaal appellant] door die gegevens van klanten van [principaal geïntimeerde] aan Rotaserve af te geven in strijd gehandeld met het in de arbeidsovereenkomst met [principaal geïntimeerde] opgenomen geheimhoudingsbeding dat hij jegens [principaal geïntimeerde] in acht diende te nemen. Vanwege deze schending heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [principaal appellant] de lijst van adressaten aan [principaal geïntimeerde] dient te geven, onder oplegging van een dwangsom, en heeft de voorzieningenrechter [principaal appellant] – kort gezegd – verboden op enigerlei wijze gebruik te maken van deze lijst.
Het door [principaal geïntimeerde] gevorderde verbod voor [principaal appellant] om tot 31 oktober 2010 op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop en/of aftersales van Netzsch-pompen in Nederland heeft de voorzieningenrechter beoordeeld aan de hand van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat [principaal appellant] heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Aldus is geen sprake van onrechtmatig handelen en heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen.
In het principaal appel
5.3 Het is een algemeen aanvaard uitgangspunt dat de werknemer die niet gebonden is aan een concurrentiebeding na afloop van de arbeidsrelatie vrij is om zich in vrije concurrentie met de werkgever te begeven. Dit uitgangspunt is tussen partijen ook niet in geschil; niet betwist is dat het [principaal appellant] vrijstaat om bij Rotaserve in dienst te treden.
5.4 Het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst luidt:
“Werknemer is verplicht om zowel tijdens het dienstverband als na beëindiging daarvan, om welke reden dan ook, volledige geheimhouding te betrachten omtrent alle ondernemingsaangelegenheden in de ruimste zin des woords, ongeacht de wijze waarop deze hem ter kennis zijn gekomen. Onder ondernemingsaangelegenheden worden in dit verband mede verstaan de aangelegenheden van leveranciers, afnemers, geliëerde ondernemingen of derden, die op enigerlei wijze met de onderneming in zakelijke relatie staan.”
5.5 De voorzieningenrechter heeft onbestreden vastgesteld dat de geheimhoudingsplicht (bedrijfsspecifieke) gevoelige/vertrouwelijke gegevens moet betreffen, die schade veroorzaakt als zij buiten het bedrijf bekend wordt (gemaakt).
Dit beding strekt ertoe [principaal geïntimeerde] te beschermen tegen het risico op schade doordat [principaal appellant] bedrijfsgevoelige of vertrouwelijke informatie welke hem tijdens zijn dienstverband bij [principaal geïntimeerde] bekend is geworden, aan zijn nieuwe werkgever zal doorspelen.
5.6 Tussen partijen is niet in geschil dat [principaal appellant] een lijst met namen van klanten en adressen van [principaal geïntimeerde] aan Rotaserve heeft gegeven (bijlage 2 bij memorie van antwoord in principaal appel). Deze klanten hebben van Rotaserve de door [principaal appellant] ondertekende mailing ontvangen (productie 8 bij inleidende dagvaarding).
5.7 De lijst die [principaal appellant] aan Rotaserve heeft verstrekt bevat de namen en adressen van verschillende bedrijven met bij elk bedrijf de naam (namen) van de contactpersoon (contactpersonen). [principaal appellant] heeft de contacten en de daarbij behorende gegevens verworven in zijn functie als werknemer van [principaal geïntimeerde]. Deze specifieke klantgegevens zijn naar het oordeel van het hof vertrouwelijke gegevens in de zin van het geheimhoudingsbeding.
5.8 Het hof is dan ook van oordeel dat [principaal appellant], door een lijst met klanten van [principaal geïntimeerde] aan Rotaserve te verstrekken, in strijd met het geheimhoudingsbeding heeft gehandeld. Grief I faalt.
5.9 Met grief II komt [principaal appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij deze lijst aan [principaal geïntimeerde] dient te geven. Nadat het kort geding vonnis aan [principaal appellant] is betekend heeft (de advocaat van) [principaal appellant] de betreffende lijst aan [principaal geïntimeerde] verstrekt. Door [principaal geïntimeerde] is bij pleidooi opgemerkt dat het hoger beroep hier niets meer aan kan veranderen, waarmee [principaal geïntimeerde] kennelijk bedoelt dat [principaal appellant] geen belang meer heeft bij de behandeling van deze grief.
Gelet op de incidentele grief van [principaal geïntimeerde], die ziet op de compensatie van de proceskosten door de voorzieningenrechter, dient het hof te beoordelen of de voorzieningenrechter terecht afgifte van de lijst heeft bevolen. Daarnaast hangen de vorderingen van [principaal geïntimeerde] in het incidenteel appel samen met de door haar gevorderde afgifte van de lijst. Aldus heeft [principaal appellant] belang bij deze grief.
5.10 Het hof is, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat [principaal appellant] de lijst met adressaten aan [principaal geïntimeerde] dient te verstrekken wegens de schending door hem van het geheimhoudingsbeding.
Anders dan [principaal appellant] stelt (sub 25 en 26 memorie van grieven) is voor toewijzing van de vordering tot afgifte van de lijst aan [principaal geïntimeerde] niet vereist dat [principaal geïntimeerde] al schade heeft geleden als gevolg van de schending van het geheimhoudingsbeding door [principaal appellant]. Naar het oordeel van het hof is overigens voorshands aannemelijk dat [principaal geïntimeerde] schade zou kunnen leiden als gevolg van de afgifte van de lijst met klantgegevens van [principaal geïntimeerde] aan Rotaserve door [principaal appellant]. Dus is afgifte van de lijst aan [principaal geïntimeerde] aangewezen. Grief II faalt.
5.11 Met grief III komt [principaal appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hem wordt verboden om op enigerlei wijze gebruik te maken van de lijst van adressaten, voor zover het klanten van [principaal geïntimeerde] betreft.
Het enkel benaderen van klanten van [principaal geïntimeerde] (ook indien deze voorkomen op die lijst die hij aan Rotaserve heeft verstrekt) door [principaal appellant] is op zichzelf niet onrechtmatig, temeer nu tussen [principaal geïntimeerde] en [principaal appellant] geen concurrentiebeding geldt. Met de veroordeling zoals door de voorzieningenrechter uitgesproken wordt [principaal appellant], ten onrechte, ook in deze activiteiten beperkt.
Voor het overige erkennen zowel [principaal appellant] als [principaal geïntimeerde] in de processtukken in hoger beroep dat deze veroordeling van de voorzieningenrechter voor meerdere uitleg vatbaar is en aldus onvoldoende bepaalbaar is. Ook de door [principaal geïntimeerde] in haar pleitnota in hoger beroep (zie 5.2.2) geschetste situaties a en b, met name door de daarin gebezigde bewoordingen ‘desgevraagd’ en ‘ongevraagd’, laten ruimte voor (herhaalde) discussie tussen partijen. Een toewijzing in kort geding van het door [principaal geïntimeerde] gevorderde verbod dient duidelijk te zijn en dat is deze vordering niet, ook niet in de door [principaal geïntimeerde] in haar pleitnota omschreven zin.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt dan ook vernietigen en de vordering van [principaal geïntimeerde] afwijzen. Grief III slaagt dus.
In het incidenteel appel
5.12 Grief A in incidenteel appel richt zich tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. Nu het hof de feiten waarop deze grief ziet onder 4 opnieuw heeft vastgesteld behoeft deze grief geen verdere bespreking.
5.13 Met grief B komt [principaal geïntimeerde] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat – kort gezegd – de vordering van [principaal geïntimeerde] die ziet op het verbod voor [principaal appellant] om tot 31 oktober 2010 op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de verkoop en/of aftersales van Netzsch-pompen in Nederland moet worden afgewezen (zoals in hoger beroep gewijzigd en weergegeven in rechtsoverweging 2.7 onder A). Deze vordering verbiedt [principaal appellant] zaken te doen met – kort gezegd – Netzsch klanten van [principaal geïntimeerde] die voorkomen op de lijst die [principaal appellant] aan Rotaserve heeft verstrekt. Zoals in het voorgaande overwogen, staat het [principaal appellant] vrij om bij Rotaserve in dienst te treden en, nu er geen concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, te concurreren met [principaal geïntimeerde]. De vordering onder A kan naar het oordeel van het hof slechts worden toegewezen indien sprake is van onrechtmatig handelen (ongeoorloofde concurrentie) door [principaal appellant] jegens [principaal geïntimeerde].
5.14 Van een ongeoorloofde concurrentie is volgens vaste rechtspraak eerst dan sprake wanneer de ex-werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, daarbij gebruikmakend van de know-how en/of de goodwill die hij bij diezelfde werkgever heeft verkregen (HR 9 december 1955, NJ 1956, 157 Boogaard/Vesta).
5.15 Naar het oordeel van het hof is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [principaal appellant] stelselmatig en substantieel het duurzaam debiet van [principaal geïntimeerde] afbreekt. De door [principaal appellant] en Rotaserve verzonden mailing is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot dit oordeel te kunnen komen. Overige feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken. Aldus is geen sprake van ongeoorloofde concurrentie van [principaal appellant] jegens [principaal geïntimeerde]. De vordering van [principaal geïntimeerde] zoals geformuleerd in rechtsoverweging 2.7 onder A kan dan ook niet worden toegewezen. Grief B faalt.
5.16 Met grief C komt [principaal geïntimeerde] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de proceskosten gecompenseerd dienen te worden. Nu [principaal geïntimeerde] in eerste aanleg slechts een deel van het door haar gevorderde toegewezen heeft gekregen, heeft de voorzieningenrechter terecht de proceskosten gecompenseerd. Grief C faalt.
Slotsom
Grief III in principaal appel slaagt zodat het hof de in het dictum van het vonnis onder 5.2 uitgesproken veroordeling zal vernietigen en de vordering van [principaal geïntimeerde] zal afwijzen. De overige grieven in principaal appel falen, zodat het bestreden vonnis verder moet worden bekrachtigd. De grieven in incidenteel appel falen, althans kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Nu beide partijen in het principaal appel voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het principaal appel worden gecompenseerd zoals hierna vermeld. Het incidenteel appel wordt verworpen, zodat [principaal geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel zal worden veroordeeld zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
in het principaal appel:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, sector civiel van 14 april 2009, behoudens de veroordeling zoals opgenomen onder 5.2 en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering van [principaal geïntimeerde] [principaal appellant] te verbieden om op enigerlei wijze gebruik te maken van de lijst van adressaten, voor zover het klanten van [principaal geïntimeerde] betreft, af;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in het incidenteel appel:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [principaal geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [principaal appellant] begroot op € 447,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, E.B. Knottnerus en H.G. Rottier en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2009.