GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer hof 200.013.495
(zaaknummer rechtbank 540919 UC EXPL 07-13017 MG)
arrest van de vijfde civiele kamer van 29 september 2009
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Technivorm B.V.,
gevestigd te Amerongen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Bekema.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 21 november 2007 en 23 april 2008 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Technivorm B.V.) als gedaagde heeft gewezen; van het vonnis van 23 april 2008 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 22 juli 2008 aangezegd van het vonnis van 23 april 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Technivorm B.V. voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zal bepalen dat Technivorm B.V. aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [appellante] heeft geleden en nog in de toekomst zal lijden ten gevolge van het haar op 30 augustus 2006 overkomen arbeidsongeval, met veroordeling van Technivorm B.V. in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Technivorm B.V. de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Ter zitting van 3 april 2009 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. G.J.M. Gussenhoven, advocaat te Veenendaal en Technivorm B.V. door mr. A. Bekema en mr. A van der Veen, beiden advocaat te Amsterdam. Beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Mr. Gussenhoven voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan Technivorm B.V. en het hof producties toegezonden. Het hof heeft aan mr. Gussenhoven akte verleend van het in het geding brengen van die producties.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
[appellante] heeft de volgende grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis:
Grief 1: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat van de pallets langs de muur niet gezegd kon worden dat ze onordelijk stonden;
Grief 2: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat het waarschuwen tegen struikelen over pallets geen extra bescherming oplevert;
Grief 3: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de betreffende pallet een goed zichtbare pallet was nu deze van licht hout was en deze op een donkere ondergrond was aangebracht;
Grief 4: Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat de pallet overigens ook duidelijk zichtbaar moet zijn geweest door de drie stapels dozen die er nog wel op stonden;
Grief 5: Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat er een medewerker belast was met het weghalen van lege pallets, mede uit het oogpunt van veiligheid;
Grief 6: Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat het afhalen van dozen van de buitenste pallethoek als laatste weinig voor de hand ligt.
4.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
a. Technivorm B.V. is producent van (voornamelijk) koffiezetapparaten.
b. [appellante], geboren 9 juni 1957, is op 17 april 2006 bij Technivorm B.V. in dienst getreden voor bepaalde tijd, eindigend op 15 april 2007, in de functie van productiemedewerkster. Voordien had zij al voor Technivorm B.V. gewerkt op basis van een uitzendcontract. [appellante]s contract voor bepaalde tijd is niet verlengd omdat [appellante] op dat moment arbeidsongeschikt was.
c. In de productiehal waar [appellante] werkte was in de hoek een open toegang tot de toiletgroep. Bij deze toegang stonden geregeld pallets, met daarop dozen waarvan de inhoud verwerkt zou worden in het productieproces. De pallets stonden in de lengte langs de muur. Medewerkers dienden, wanneer een pallet leeg was, dit te melden aan een medewerker die specifiek belast was met het weghalen van lege pallets.
d. Bij brief van 26 februari 2007 heeft de advocaat van [appellante] aan Technivorm B.V. een brief geschreven met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“Tot mij wendde zich [appellante] (…). Tussen u en cliënte is van kracht een arbeidsovereenkomst. Tot 31 augustus jl. verrichtte cliënte, zoals overeengekomen, werkzaamheden als productiemedewerkster. Zij werkte die dag daartoe - zoals gebruikelijk – in een van uw bedrijfsruimten. Rond 10.00 uur ’s morgens begaf cliënte zich naar het damestoilet. Vlak voor de ingang van het damestoilet struikelde zij over een aldaar geplaatste pallet. Al struikelend viel zij met haar rechterelleboog tegen de wc-deur aan. De dag daarna bleek uit medisch onderzoek dat cliënte daarbij haar rechterpols had gebroken. De pallet bevond zich op een gevaarlijke plaats. Veelal bevinden zich op de pallet dozen met nader te verwerken materialen.
Naar alle waarschijnlijkheid heeft cliënte ten gevolge van het haar overkomen arbeidsongeval blijvend letsel opgelopen.
De breuk in de pols is weliswaar redelijk hersteld. Door het trauma heeft zij evenwel – naar het zich thans laat aanzien – een vorm van dystrofie in de betreffende hand ontwikkeld waardoor zij de pols en de hand nog in beperkte mate kan gebruiken.(…)”
De advocaat van [appellante] heeft Technivorm B.V. in de brief vervolgens op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk gesteld, nu er in de werkruimte waarin [appellante] werkte een gevaarlijke werksituatie was en Technivorm B.V. daarmee niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgverplichting.
e. Technivorm B.V. heeft bij brief van 8 maart 2007 de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW afgewezen. Ook de aansprakelijkheids- en ongevallenverzekeraar van Technivorm B.V., Centraal Beheer Achmea, heeft (bij brief van 10 mei 2007 aan de advocaat van [appellante]) de aansprakelijkheid van Technivorm B.V. van de hand gewezen.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 De kern van de zaak betreft het volgende. [appellante] stelt dat haar op 31 augustus 2006 een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden, waardoor zij blijvend letstel heeft opgelopen en waarvoor Technivorm B.V. op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is. Op deze gronden vordert [appellante] een verklaring voor recht dat Technivorm B.V. jegens haar aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die zij heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van dit arbeidsongeval.
5.2 Het hof stelt het volgende voorop. In het kader van artikel 7:658 BW dient de werknemer te stellen en bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Indien hij daarin slaagt, is de werkgever voor die schade aansprakelijk, tenzij laatstgenoemde stelt en zonodig bewijst i) dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht (zoals omschreven in artikel 7:658 lid 1 BW), ii) voldoening aan de zorgplicht de schade niet had kunnen voorkomen of iii) de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.3 De kantonrechter heeft (in rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis) aangenomen dat [appellante] op 30 augustus 2006 een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden, waarvan de kantonrechter het aannemelijk acht dat dit heeft geleid tot ernstig polsletsel. De kantonrechter heeft echter geoordeeld (in rechtsoverweging 4.2 en verder) dat Technivorm B.V. jegens [appellante] niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, op welke grond de kantonrechter de vordering van [appellante] heeft afgewezen.
5.4 De grieven van [appellante] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Technivorm B.V. jegens haar niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW. Het hof begrijpt de grieven aldus dat [appellante] de vraag of Technivorm B.V. op grond van artikel 7:658 BW jegens haar aansprakelijk is, in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorlegt. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat, indien de grieven zouden slagen, beoordeeld dient te worden of [appellante] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Het hof zal allereerst op deze vraag ingaan.
Het hof merkt op dat er met betrekking tot de in het bestreden vonnis, het petitum van de inleidende dagvaarding en het petitum van de memorie van grieven genoemde datum van 30 augustus 2006, kennelijk sprake is van een vergissing, nu uit de stellingen en de stukken van beide partijen blijkt dat in discussie is of [appellante] op 31 augustus 2006, en niet op 30 augustus 2006, een ongeval is overkomen. Het hof zal er daarom hierna in zijn overwegingen van uitgaan dat in geschil is of [appellante] op 31 augustus 2006 een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden.
Heeft [appellante] schade geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden?
5.5 Technivorm B.V. betwist dat [appellante] (ten gevolge van een ongeval op 31 augustus 2006) schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Het hof acht die betwisting echter onvoldoende gemotiveerd.
In de eerste plaats heeft Technivorm B.V. onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellante] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden is gestruikeld over een pallet bij de wc’s. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende:
* [A] (hierna: [A]) heeft tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen namens Technivorm B.V. verklaard dat hij op 31 augustus 2006 heeft gehoord dat [appellante] was gevallen en dat dit aan hem is gemeld omdat hij degene is die ervoor zorgt dat een BHV-er aktie onderneemt als dat nodig is;
* Technivorm B.V. stelt in haar pleitnota onder 2.2: “Technivorm stelt zich op het standpunt dat [appellante] wellicht over een pallet is gestruikeld, hetgeen evenmin is bewezen, maar dat een gebroken pols daarvan niet het gevolg kan zijn geweest”;
* In het in opdracht van Centraal Beheer Achmea opgemaakte expertiserapport van 17 april 2007 wordt er ook van uitgegaan dat [appellante] bij de ingang van het damestoilet is gestruikeld over een pallet waarbij zij uiteindelijk met haar rechterelleboog tegen de wc-deur kwam te vallen.
In de hiervoor vermelde stukken ligt de erkenning besloten, althans wordt niet betwist, dat [appellante] op 31 augustus 2006 op haar werk is gevallen of gestruikeld. Op deze gronden is het hof van oordeel dat Technivorm B.V. onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellante] op 31 augustus 2006 tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden is gestruikeld.
5.6 Technivorm B.V. heeft naar het oordeel van het hof evenmin voldoende gemotiveerd betwist dat [appellante] op 1 september 2006 naar de huisarts is gegaan en door deze is doorgestuurd naar het ziekenhuis, waar een breuk in haar pols werd geconstateerd. Technivorm B.V. heeft namelijk de juistheid van productie 11 van de zijde van [appellante] (inhoudende een medisch verslag van anesthesioloog B. Bertina, gericht aan de huisarts d.d. 27 juni 2007) niet betwist. Uit deze productie blijkt dat [appellante] daags na haar fractuur (op 31 augustus 2006) naar het ziekenhuis is gegaan en dat er op 1 september 2006 foto’s van de pols zijn gemaakt. Technivorm B.V. stelt weliswaar dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat er een andere oorzaak aan de schade ten grondslag ligt, maar zij onderbouwt op geen enkele manier wat er volgens haar dan wel is gebeurd. Uit het enkele feit dat [appellante] op 31 augustus 2006 niet direct naar de dokter is gegaan en – naar niet is betwist - met pijn heeft doorgewerkt, biedt onvoldoende steun voor de stelling van Technivorm B.V. dat [appellante] haar pols op 31 augustus 2006 niet heeft en/of kan hebben gebroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat botbreuken wel vaker niet direct na een (onge-)val worden vastgesteld.
5.7 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen neemt het hof als onvoldoende gemotiveerd betwist aan dat [appellante] op 31 augustus 2006 is gestruikeld over een pallet bij de dames-wc’s, waarbij zij haar rechterpols heeft gebroken. Aldus staat vast dat [appellante] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Daarmee is Technivorm B.V. in beginsel aansprakelijk voor de door [appellante] ten gevolge van de val geleden schade, tenzij Technivorm B.V. stelt en zonodig bewijst i) dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht (zoals omschreven als in artikel 7:658 lid 1 BW), ii) voldoening aan de zorgplicht de schade niet had kunnen voorkomen of iii) de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.8 Dat de door [appellante] geleden schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid is gesteld noch gebleken. Onderzocht dient daarom te worden of Technivorm B.V. heeft voldaan aan haar zorgplicht. Vooropgesteld zij dat er geen wetgeving bestaat waarin is geregeld op welke wijze pallets dienen te zijn geplaatst en/of gemarkeerd. Er kan dan ook niet worden gezegd dat Technivorm B.V. in strijd heeft gehandeld met een specifiek op de onderhavige situatie toegesneden wettelijke regel. Het gaat dus om de vraag of Technivorm B.V. naar algemene normen en regels heeft voldaan aan haar zorgplicht, zoals onder meer omschreven in artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7:658 lid 1 BW. Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt: “De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.”
De zorgplicht beoogt niet een absolute waarborg te scheppen tegen ongevallen. Welke maatregelen in een concreet geval van een werkgever verlangd kunnen worden hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van belang de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking van het gevaar en de ernst van de gevolgen, en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
5.9 Het hof stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de pallets bij de dames-wc stonden op de plaats zoals is aangegeven op de tekening in punt 2 van het bestreden vonnis. Tijdens de pleidooizitting heeft tussen partijen nog discussie plaatsgevonden over de vraag hoe breed het gangpad naar de wc was tussen de pallets en de paktafels. Uit hetgeen partijen daarover hebben verklaard kan worden afgeleid dat de gang in ieder geval breed genoeg was om doorheen te lopen. Hoe breed de pallets waren – partijen noemen in de stukken en ter zitting steeds verschillende maten – doet er in dit verband verder niet toe, gelet op hetgeen hierna wordt verwogen en nu aangenomen moet worden dat er in ieder geval voldoende ruimte was om langs de pallets te lopen.
5.10 Het hof verwerpt verder de stelling dat Technivorm B.V. reeds niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, doordat zij de Arbeidsinspectie niet heeft ingeschakeld. Het inschakelen van de Arbeidsinspectie op 31 augustus 2006 was (gelet op artikel 9 Arbeidsomstandighedenwet) niet verplicht nu het op 31 augustus 2006 noch in de periode daarna duidelijk was dat [appellante] blijvend letsel had opgelopen.
5.11 Wat betreft de vraag of Technivorm B.V. heeft voldaan aan haar zorgplicht overweegt het hof verder als volgt.
De aard van de werkzaamheden
5.12 [appellante] verrichtte productiewerkzaamheden voor Technivorm B.V. Het werk noch de werksituatie waren naar hun aard gevaarlijk. Het is onbestreden dat het voor Technivorm B.V. noodzakelijk was dat er pallets in de bedrijfshal stonden, aangezien daarop de materialen stonden waarmee in het productieproces gewerkt moest worden.
De kenbaarheid van het gevaar van struikelen en de reeds door Technivorm B.V. genomen maatregelen
5.13 Technivorm B.V. heeft onbetwist gesteld (conclusie van antwoord, punt 4.6) dat zij zich ervan bewust was dat willekeurig geplaatste lege pallets in de productiehal mogelijk gevaren zouden kunnen opleveren. Ter voorkoming daarvan stelt Technivorm B.V. speciaal een werknemer te hebben aangesteld om lege pallets te verwijderen. [appellante] heeft betwist dat er speciaal een werknemer was aangesteld om pallets weg te halen. Volgens haar werden de lege pallets alleen maar weggehaald om het productieproces te versnellen. Zij heeft haar betwisting op dit punt echter niet nader gemotiveerd, op welke grond het hof de betwisting als onvoldoende gemotiveerd passeert. Het hof acht bovendien aannemelijk dat het weghalen van de lege pallets op zijn minst mede de veiligheid diende. Grief 5 treft op deze grond geen doel.
Verder heeft Technivorm B.V. onbetwist gesteld dat zij gele markering heeft aangebracht om de plaats te markeren waar de pallets (mogen) staan. Technivorm B.V. erkent dat de plaats waar de pallets bij de dames-wc’s stonden (nog) niet was gemarkeerd. Niet betwist is echter dat het gebruikelijk was dat er op die plaats pallets stonden en dat [appellante] daarmee ook bekend was.
5.14 Uit het voorgaande volgt dat Technivorm B.V. zich bewust was van het gevaar van struikelen over lege pallets en dat zij met het oog daarop een aantal maatregelen heeft genomen.
De kans op verwezenlijken van het gevaar van struikelen en de ernst van de gevolgen
5.15 Technivorm B.V. heeft gesteld (conclusie van antwoord, punt 4.8) dat [appellante] noch andere werknemers ooit melding hebben gemaakt van struikelen over pallets. [appellante] heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft op dit punt slechts aangevoerd dat zij heeft “meegemaakt dat andere personen zijn gevallen” en dat er “al eens eerder iemand is gestruikeld over zo’n lege pallet” en dat zij zich herinnert dat dat enkele weken voor het ongeval gebeurde. Zij heeft daarbij niet aangegeven wie er wanneer en op welke wijze is gevallen. Bij gebreke aan enige concretisering passeert het hof de stellingen van [appellante] op dit punt.
Technivorm B.V. heeft verder onbetwist gesteld dat de Arbodienst (al dan niet naar aanleiding van risico-inventarisatie en –evaluatierapporten) nooit heeft opgemerkt dat er noodzaak was voor nadere maatregelen met betrekking tot de (plaatsing van de) pallets. Meer in het bijzonder heeft de Arbodienst nooit aangegeven dat voor de pallets (al dan niet door de door [appellante] gestelde bordjes, markeringen of waarschuwingstekens) gewaarschuwd zou dienen te worden.
[appellante] heeft gesteld dat uit de overgelegde foto’s (productie 2 bij conclusie van antwoord) blijkt dat de pallets bij Technivorm B.V. niet ordelijk waren opgesteld, doch het hof kan dit niet uit de foto’s afleiden. De pallets staan op deze foto’s op de gemarkeerde plaatsen en komen daar op zijn hoogste een klein beetje over heen. Nu [appellante] niet heeft betwist dat de pallets in de productiehal op vaste plaatsen staan, is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat de pallets niet op onordelijke wijze geplaatst waren. Daarmee faalt grief 1.
[appellante] heeft verder nog aangevoerd dat, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, de pallets bij de wc’s niet licht van kleur waren. Of de pallets al dan niet licht van kleur waren kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, nu [appellante] niet heeft betwist dat de bedrijfshal goed verlicht was. Aangenomen moet dan ook worden dat de pallets, ook als zij niet licht van kleur waren, goed zichtbaar waren. Bovendien erkent [appellante], zoals reeds is overwogen, dat ze de bewuste pallet wel had gezien. Daarmee komt het belang aan grief 3 te ontvallen.
Ten slotte is van belang dat [appellante] de situatie ter plaatse goed kende. Zij werkte, eerst als uitzendkracht en later op basis van een arbeidsovereenkomst, vanaf 2004 bij Technivorm B.V.. De kantonrechter heeft verder onbestreden overwogen dat er op dezelfde plaats vaker pallets bij de wc’s stonden. [appellante] kon er dus op bedacht zijn dat er bij de wc’s pallets stonden. In dit geval heeft [appellante] zelf erkend (in haar pleitnota, punt 7) dat zij de bewuste pallet op 31 augustus 2006 heeft gezien.
Gelet op het voorgaande moet de kans op struikelen over lege pallets niet groot worden geacht.
5.16. Het hof is verder van oordeel dat, hoewel men soms ongelukkig kan struikelen, niet op voorhand aannemelijk is, en ook niet is gesteld, dat men snel ernstig letsel zal oplopen bij het struikelen over een pallet. In elk geval acht het hof dit gevaar evenals het struikelgevaar op zichzelf op de onderhavige werkvloer niet groter dan in het normale huis-, tuin- en keukenverkeer.
De bezwaarlijkheid van de te nemen (extra) veiligheidsmaatregelen
5.17 Aangezien de kans op struikelen over lege pallets al niet groot moet worden geacht evenmin als de kans op ernstig letsel, is het de vraag of in dit geval extra maatregelen geboden waren. Dit zal mede afhankelijk zijn van de bezwaarlijkheid en de te verwachten effectiviteit van de mogelijk te nemen (extra) veiligheidsmaatregelen.
Technivorm B.V. heeft gesteld dat het nemen van extra maatregelen te bezwaarlijk en bovendien contraproductief is. Zij stelt dat het in de praktijk verre van efficiënt zou zijn om rond elke pallet een hekje of waarschuwingssignalen te plaatsen (nu inherent aan het gebruik van pallets voor de aan- en afvoer van producten is dat deze vrij te verplaatsen zijn) en dat dit alleen maar meer risico zou opleveren. [appellante] heeft betwist dat door het plaatsen van hekjes en waarschuwingssignalen de efficiency gevaar zou lopen, maar zij heeft niet betwist dat het plaatsen daarvan meer risico met zich mee zou brengen. Het hof acht het, met Technivorm B.V., niet onaannemelijk dat het rond elke pallet plaatsen van hekjes en waarschuwingssignalen een eigen struikelgevaar met zich meebrengt.
Het hof verwerpt, evenals de kantonrechter, de stelling van [appellante] dat Technivorm B.V. ervoor had dienen te zorgen dat de pallets altijd op zodanige wijze leeggemaakt zouden worden dat de uitstekende hoek zo lang mogelijk met dozen bedekt zou blijven. Nog afgezien van het feit dat [appellante] zelf erkent (inleidende dagvaarding, punt 6) dat instructies slechts een beperkte werking hebben, zal het in de praktijk moeilijk zijn om de pallets vanaf de achterzijde leeg te halen. De suggestie van [appellante] om daartoe de pallets van alle zijden bereikbaar te laten zijn (vgl. memorie van grieven, punt 14) zou betekenen dat er alleen maar meer hoeken van de pallets vrij zouden komen waarover men zou kunnen struikelen. Grief 6 treft op deze gronden geen doel.
5.18 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat Technivorm B.V. niet gehouden was om extra veiligheidsmaatregelen te nemen.
5.19 Voor zover aangenomen zou moeten worden dat Technivorm B.V. verzuimd heeft
de plaats van de pallets bij de dames-wc’s ook te markeren is het hof van oordeel dat dit het ongeval niet zou hebben voorkomen. Technivorm B.V. heeft op de pleidooizitting onbetwist gesteld dat een gele markering in dit geval niet had uitgemaakt. Nu [appellante] de pallet wel heeft gezien, gaat het hof ervan uit dat inderdaad een gele markering het ongeval niet zou hebben kunnen voorkomen. Om diezelfde reden is overigens ook niet aannemelijk dat de door [appellante] voorgestelde extra maatregelen het ongeval wel zouden hebben kunnen voorkomen.
Conclusie
5.20 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat Technivorm B.V. haar zorgplicht heeft geschonden. Het hof concludeert dat het werk en de werksituatie naar hun aard niet gevaarlijk waren, de pallets in de bedrijfshal nodig waren voor het productieproces, de bedrijfshal goed verlicht was, de pallets bij Technivorm B.V. ordelijk en op vaste plekken stonden opgesteld, een medewerker belast was met het weghalen van lege pallets en [appellante] op de aanwezigheid van pallets bij de wc’s bedacht kon zijn en ook daadwerkelijk bedacht was, nu zij de pallet waarover zij is gestruikeld volgens eigen zeggen wel heeft gezien. Dat de aanwezigheid van pallets in de bedrijfshal een (grote) kans op ongevallen gaf is verder niet komen vast te staan; [appellante] heeft de stelling van Technivorm B.V. dat haar niet bekend is dat er eerder werknemers zijn gestruikeld over pallets, onvoldoende gemotiveerd betwist.
Nu het risico op vallen niet groot geacht moet worden, was er ook geen noodzaak om voor de aanwezigheid van pallets te waarschuwen door middel van hekjes en/of waarschuwingsbordjes, nog afgezien van het mogelijke extra struikelgevaar dat deze bordjes en hekjes zelf weer met zich mee zouden kunnen brengen. Daarbij komt dat niet op voorhand aannemelijk is dat men snel ernstig letsel zal oplopen bij het struikelen over een pallet. Dit heeft [appellante] ook niet gesteld.
Van belang is ten slotte dat [appellante] heeft erkend dat zij de pallet had gezien, aan zodat het hof ervan uit gaat dat een gele markering (dan wel extra waarschuwingstekens of hekjes) het ongeval niet zou hebben kunnen voorkomen.
5.21 Op grond van deze feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, komt het
hof tot het oordeel dat Technivorm B.V. heeft voldaan aan haar zorgplicht, en voor zover dat niet het geval zou zijn geweest, markering dan wel extra waarschuwingstekens het ongeval niet zouden hebben kunnen voorkomen.
5.22 De grieven treffen geen doel, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.23 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 23 april 2008;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Technivorm B.V. op € 2.682,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,-- voor griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, H.C. Frankena en A.L.M. Keirse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2009.