1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 22 oktober 2008 en 5 augustus 2009, die de pachtkamer van de rechtbank Zwolle - Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, tussen appellant (hierna: [appellant]) als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde (hierna: het Waterschap) als eiser in conventie en verweerder in reconventie heeft gewezen. Van de vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 26 augustus 2009 het Waterschap aangezegd van de voormelde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van het Waterschap voor dit hof.
2.2 Bij incidentele conclusie op grond van artikel 351 Rv heeft [appellant] verzocht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 augustus 2009 te schorsen tot het hof in beroep uitspraak heeft gedaan, met veroordeling van het Waterschap in de kosten.
2.3 Bij memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv heeft het Waterschap geconcludeerd dat [appellant] in zijn incidentele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans deze vordering dient te worden afgewezen, met zijn veroordeling in de kosten van het incident.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
3 De beoordeling van de vordering in het incident
3.1 Kort samengevat gaat deze zaak over het volgende. Op grond van een pachtovereenkomst pacht [appellant] ongeveer 36 ha dijkgrond van het Waterschap. [appellant] gebruikte de dijken voornamelijk voor het weiden van schapen. Daarnaast had hij een melkveebedrijf. Een deel van de dijkgronden had [appellant] in gebruik voor het weiden van pinken. Als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van dijkverzwaring heeft [appellant] de dijken in 2001, 2002 en 2003 niet kunnen gebruiken. Hij heeft van het Waterschap een vergoeding ontvangen. Nadat het Waterschap de dijken voorzien had van een nieuwe grasmat, heeft [appellant] een deel van de dijkgrond weer in gebruik genomen. De nieuwe grasmat bleek ongeschikt en medio 2005 heeft het Waterschap aan [appellant] meegedeeld dat hij de dijken niet meer mocht gebruiken voor het weiden van schapen. Vanaf juni 2005 heeft [appellant] het gebruik van de dijkgrond beëindigd.
3.2 In eerste aanleg heeft het Waterschap in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat de pachtovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Subsidiair heeft het ontbinding gevorderd omdat [appellant] het met het gepachte samenhangende melkquotum zonder toestemming had vervreemd. Het waterschap heeft tot slot schadevergoeding gevorderd. In reconventie heeft [appellant] schadevergoeding gevorderd omdat hij de gronden niet meer kan gebruiken en omdat er enkele schapen waren verdronken. In het tussenvonnis heeft de pachtkamer in conventie geoordeeld dat de overeenkomst niet met wederzijds goedvinden beëindigd was en dat er onvoldoende gronden waren om tot ontbinding over te gaan. De pachtkamer heeft voorts geoordeeld dat [appellant] gehouden was de schade te vergoeden wegens het verloren gegane melkquotum en het Waterschap in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de mate waarin de verpachte gronden hadden bijgedragen aan het melkquotum. In reconventie heeft de pachtkamer geoordeeld dat [appellant] in beginsel recht heeft op schadevergoeding maar dat de gegrondheid van de schadeclaim niet kon worden vastgesteld. [appellant] is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Bij eindvonnis heeft de pachtkamer de vordering van het Waterschap toegewezen tot een bedrag van € 75.038. In reconventie heeft zij de vordering afgewezen omdat [appellant] niet had voldaan aan zijn adstructieplicht.
3.3 Het eindvonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ingevolge artikel 351 Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. [appellant] vordert nu dat het hof de tenuitvoerlegging schorst. Hij legt daaraan - kort samengevat - ten grondslag dat het Waterschap thans geen redelijk belang heeft bij tenuitvoerlegging en dat de afwijzing van de vorderingen in reconventie klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag. Het waterschap heeft aangevoerd dat het een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging en dat de juistheid van de beslissing in conventie niet ter discussie staat. Van een kennelijke misslag ten aanzien van de vordering in reconventie is geen sprake. Het Waterschap heeft de schadevordering van [appellant] in eerste aanleg gemotiveerd betwist en de pachtkamer heeft daarop een gemotiveerde beslissing genomen, aldus nog steeds het Waterschap.
3.4 Het hof stelt voorop dat de rechter bij de beoordeling van een incidentele vordering als de onderhavige slechts een beperkte beoordelingsruimte heeft. Het staat hem niet vrij onomwonden de juistheid van het vonnis in de hoofdzaak te beoordelen. De schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoer bij voorraad verklaarde gerechtelijke beslissing is alleen dan gerechtvaardigd indien - kort gezegd - de tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid oplevert. Dit betekent dat de rechter alleen schorsing van de tenuitvoerlegging zal kunnen bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan. Dat laatste zal zich kunnen voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 en HR 9 april 2004, NJ 2005, 130). De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel behoort bij de beoordeling in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.5 [appellant] heeft niets aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het vonnis in conventie - in deze het te executeren vonnis - klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of dat de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan zijn zijde een noodtoestand doet ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Evenmin is een andere grond gesteld of gebleken die zou kunnen leiden tot de conclusie dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Verder geldt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, zoals het Waterschap in deze zaak, vermoed wordt het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben zolang niet van het tegendeel blijkt. Dat en waarom voormeld vermoeden niet opgaat, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. Het tegendeel is in elk geval niet gebleken. Het betoog van [appellant] komt er in feite slechts op neer dat het Waterschap dient af te wachten of de reconventionele vordering - waarmee [appellant] de vordering van het Waterschap kennelijk wil verrekenen - in hoger beroep alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden toegewezen. Dat is een onvoldoende grond om het in redelijkheid te respecteren belang van het Waterschap bij de executie van haar geldvordering te passeren.
3.6 Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Als in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het incident worden veroordeeld. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van grieven in de hoofdzaak.
4 De beslissing