zaaknummer gerechtshof 104.002.209
(zaaknummer rechtbank 116733/HA ZA 04-1648)
arrest van de tweede civiele kamer van 28 april 2009
de stichting Stichting Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945,
gevestigd te Groesbeek,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.E.L.U. Janssen,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.J. Boom,
en voorts in de zaak van de opgeroepen belanghebbenden:
1. [A],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.G. Spijker,
2. [B],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
3. [C],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Groesbeek,
zetelende te Groesbeek,
advocaat: mr. P.J.M. van Wersch,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark De Zeven Heuvelen Beheer en Exploitatie B.V.,
gevestigd te Son en Breugel,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatieoord De Oude Molen B.V.,
gevestigd te Groesbeek,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NPB Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te Marknesse,
advocaat: mr. A.J. Spoor,
8. de publiekrechtelijke rechtspersoon Bureau Beheer Landbouwgronden/Dienst Landelijk Gebied,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. E.A. van der Dussen.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot aan het arrest van dit hof van 24 juni 2008 (hierna: het tussenarrest) wordt verwezen naar genoemd arrest.
1.2 [geïntimeerde sub 1] heeft bij exploot opgeroepen de hiervoor sub 1 tot en met 8 vermelde belanghebbenden.
1.3 Ingevolge het tussenarrest heeft op 8 september 2008 een plaatsopneming plaatsgevonden en heeft het hof met partijen gecompareerd. Van de plaatsopneming en de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Daarna heeft [geïntimeerde sub 1] bij memorie na comparitie het debat voortgezet en bij die gelegenheid een aantal nieuwe producties overgelegd.
1.5 Vervolgens heeft ook het Bevrijdingsmuseum zich bij memorie nader over de zaak uitgelaten. Hetzelfde geldt voor de opgeroepen belanghebbende sub 8 (hierna te noemen: BBL). Bij akte heeft de opgeroepen belanghebbende sub 4 (hierna: de Gemeente) een productie overgelegd en zich eveneens nader over de zaak uitgelaten.
1.6 Ten slotte zijn de stukken andermaal overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof wederom arrest bepaald.
2. Voortgezette beoordeling van de beslissing in hoger beroep
2.1 Bij het tussenarrest heeft het hof een plaatsopneming en comparitie van partijen bevolen. Het hof heeft [geïntimeerde sub 1] opgedragen om de in eerste aanleg opgeroepen belanghebbenden opnieuw op te roepen, zodat zij bij de plaatsopneming en comparitie desgewenst aanwezig zouden kunnen zijn en eventueel ook aan een voortzetting van het schriftelijk debat deel zouden kunnen nemen. Verder heeft het hof aan de zaak voorlopige beschouwingen gewijd.
2.2 Ingevolge het tussenarrest heeft oproeping plaatsgevonden van de hiervoor sub 1 tot en met 8 vermelde belanghebbenden. De advocaat van [geïntimeerde sub 1] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen meegedeeld dat hij inmiddels van gedachte is dat de opgeroepen belanghebbende sub 3 geen eigenaresse meer is van een naburig erf en dat dit betekent dat hij de nieuwe eigenaar ten onrechte niet heeft opgeroepen. Omdat het hof hierna niet komt tot aanwijzing van een noodweg ten laste van het perceel dat voorheen aan de opgeroepen belanghebbende sub 3 heeft toebehoord, is het niet nodig dat de huidige eigenaar van dat perceel alsnog wordt opgeroepen.
2.3 Het hof zal thans eerst nader onderzoeken of [geïntimeerde sub 1] aanspraak kan maken op aanwijzing van een noodweg.
2.4 [geïntimeerde sub 1] heeft bij memorie na comparitie het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan overgelegd. Op de bij dit plan behorende plankaart is wat betreft het perceel 3312 als bestemming aangegeven “art. 8 RECREATIEVE VERBLIJFSDOELEINDEN” en zijn tien bebouwingszones ingetekend. Volgens artikel 8.1 sub d is de grond bestemd voor het houden van recreatief verblijf binnen de bebouwingszones. Op zichzelf terecht betoogt het Bevrijdingsmuseum dat het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 14 van het bestemmingsplan, voortzetting van het huidige gebruik toestaat en dat het bestemmingsplan [geïntimeerde sub 1] dus niet verplicht tot de bouw van tien vakantiebungalows. In die zin is ook thans het voornemen van [geïntimeerde sub 1] tot de bouw van 10 vakantiebungalows niet een vanzelfsprekend uitgangspunt, reeds omdat eerst behoort te worden onderzocht of voortzetting van de huidige exploitatie – en eventueel voor zover nog mogelijk: een agrarische exploitatie van het perceel – als behoorlijk kan worden aangemerkt.
2.5 Het Bevrijdingsmuseum heeft er verder op gewezen dat [geïntimeerde sub 1] zelf de wijziging van de bestemming zal hebben verzocht, althans dat die wijziging met zijn instemming zal hebben plaatsgevonden. [geïntimeerde sub 1] heeft op deze stelling nog niet kunnen reageren. Het hof zal hierna echter veronderstellenderwijs van de juistheid ervan uitgaan en daarmee rekening houden.
2.6 Gelet op de omstandigheden ter plaatse – het perceel is nog geen hectare groot en ligt te midden van percelen met een niet-agrarische veelal recreatieve bestemming – komt een agrarische exploitatie van het perceel 3312 redelijkerwijs niet meer in aanmerking, daargelaten of zo’n exploitatie publiekrechtelijk nog is toegestaan. In ander verband spreekt het Bevrijdingsmuseum ook zelf van een geïsoleerde ligging en beperkte oppervlakte, die beide een negatieve invloed hebben op de opbrengst van een agrarische exploitatie (memorie na comparitie, eerste alinea van p. 6). Voor zover het Bevrijdingsmuseum zich op het standpunt stelt dat een agrarische exploitatie van het perceel 3312 als behoorlijk dient te worden beschouwd, heeft hij dat standpunt onvoldoende gemotiveerd.
2.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of voortzetting van de huidige exploitatie van perceel 3312 als behoorlijk kan worden aangemerkt. [geïntimeerde sub 1] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat hij voor het gebruik € 2.000,— per jaar ontvangt van de camping “De Oude Molen” en bij memorie na comparitie heeft hij in dit verband enkele producties overgelegd. Het Bevrijdingsmuseum heeft in twijfel getrokken of [geïntimeerde sub 1] een marktconforme vergoeding verlangt voor het gebruik (memorie na comparitie, laatste alinea van punt 10). Het hof gaat daaraan voorbij omdat het Bevrijdingsmuseum zijn standpunt op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. In dit verband is mede van belang dat volgens hetgeen [geïntimeerde sub 1] onweersproken bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft aangevoerd, de camping “De Oude Molen” het perceel 3312 uitsluitend gebruikt als “overloop” en dat buiten het hoogseizoen er nauwelijks bezetting is.
2.8 Gelet op vooral de omstandigheid dat perceel 3312 bij de huidige exploitatie uitsluitend als “overloop” wordt gebruikt en er buiten het hoogseizoen nauwelijks bezetting is, alsmede in verband met de relatief beperkte inkomsten die de huidige exploitatie opleveren, alsmede in verband met de overige omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, kan die exploitatie niet als behoorlijk worden aangemerkt. Gelet daarop acht het hof het alleszins reëel dat [geïntimeerde sub 1] een andere wijze van exploitatie voorstaat. Daarmee staat op zichzelf nog niet vast dat het voor een behoorlijke exploitatie nodig is dat hij daartoe de thans in het bestemmingsplan geboden mogelijkheid om tien vakantiebungalows te bouwen, benut, maar een alternatief voor een zodanige behoorlijke exploitatie die de aanwijzing van een noodweg overbodig maakt of waarbij de noodweg voor de eigenaren wier erf ten behoeve van die noodweg wordt aangewezen, minder bezwaarlijk is, is door het Bevrijdingsmuseum niet aangeduid (ook niet wat betreft het aantal te bouwen bungalows) en gelet op de plaatselijke omstandigheden ligt het bestaan van een zodanig alternatief ook niet zonder meer voor de hand. In het licht van de inhoud van het bestemmingsplan en de plaatselijke omstandigheden past de bouw van recreatiewoningen binnen een normale bestemming voor perceel 3312; het tegendeel is door het Bevrijdingsmuseum ook niet betoogd.
2.9 Uitgaande van een behoorlijke exploitatie in de zojuist bedoelde zin, heeft het perceel 3312 geen behoorlijke toegang tot een openbare weg, zodat [geïntimeerde sub 1] aanspraak kan maken op aanwijzing van een noodweg. Gelet op de omstandigheid dat de huidige wijze van exploitatie niet als behoorlijk kan worden aangemerkt, doet daaraan niet af dat [geïntimeerde sub 1] (mogelijk) zelf de wijziging van het bestemmingsplan heeft geïnitieerd, omdat uit bedoelde omstandigheid immers volgt dat de noodtoestand niet als gevolg van de bestemmingswijziging is ontstaan. Los daarvan geldt dat de wijziging van een bestemmingsplan met waarborgen is omkleed, onder andere wat betreft de mogelijkheden van bezwaar en beroep door belanghebbenden. Voor zover het Bevrijdingsmuseum suggereert dat [geïntimeerde sub 1] ook voor een nieuwe wijze van exploitatie beschikken kan over een toegang via het perceel van de camping “De Oude Molen” (memorie na comparitie onder 8) is dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Tot het verlenen van een dergelijke toegang is deze camping – afgezien van een eventuele aanwijzing als noodweg – niet verplicht en dat zij die toegang, ondanks de beëindiging van het gebruik ten behoeve van de eigen camping, vrijwillig zal willen verlenen, is weinig aannemelijk.
2.10 Ook hetgeen door het Bevrijdingsmuseum overigens nog wordt aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover het Bevrijdingsmuseum zich op het standpunt stelt dat van een aanwijzing van een noodweg geen sprake kan zijn omdat daarvoor een publiekrechtelijk besluit nodig is (memorie na comparitie onder 6 en 11), ziet hij er ten onrechte aan voorbij dat artikel 5:57 Burgerlijk Wetboek voor de aanwijzing van een noodweg een dergelijk vereiste niet stelt. Voor de toepassing van bedoelde bepaling kan voorts niet bepalend zijn de mogelijkheid voor [geïntimeerde sub 1] om het perceel 3312 aan camping “De Oude Molen” te verkopen. Verkoop valt niet beschouwen als een vorm van exploitatie die in het kader van het recht op noodweg in aanmerking kan worden genomen.
2.11 Vervolgens is de omvang van het recht van noodweg aan de orde, in die zin dat dient te worden onderzocht of voor een behoorlijke exploitatie van perceel 3312 een bereikbaarheid per auto noodzakelijk is. Het hof beantwoordt ook die vraag bevestigend. Zoals ter gelegenheid van de plaatsopneming zichtbaar was, is parkeren aan de openbare weg geen alternatief. De afstand tot perceel 3312 is daarvoor redelijkerwijs te groot. Dat [geïntimeerde sub 1] ten behoeve van zijn toekomstige gasten over parkeermogelijkheden op een of meer van de naburige erven kan beschikken, is niet aangevoerd en ligt ook niet voor de hand. Daar komt nog bij dat het bestemmingsplan volgens de onbetwiste stellingen van [geïntimeerde sub 1] bij memorie na comparitie (p. 5, met een beroep op de toelichting op het plan) ervan uitgaat dat op eigen terrein wordt geparkeerd en dat ook de bouwverordening van de gemeente daarvan uitgaat (p. 6). Uit een en ander volgt dat geen sprake is van een geval dat zich laat vergelijken met dat van het arrest van de Hoge Raad waarop het Bevrijdingsmuseum zich in dit verband heeft beroepen, namelijk het arrest van 11 september 1992, NJ 1992, 729.
2.12 Wat betreft de vraag welk tracé als noodweg dient te worden aangewezen, overweegt het hof als volgt.
2.13 Ontsluiting via camping “De Oude Molen”, camping “De Lambert” of het recreatiepark “De Zeven Heuvelen” ligt gelet op de plaatselijke omstandigheden minder voor de hand, met name in verband met de afstand die tot aan de openbare weg dient te worden afgelegd. Wat betreft ontsluiting via camping “De Oude Molen” heeft het Bevrijdingsmuseum zich erop beroepen dat dit het meest aansluit bij de huidige situatie. Op zichzelf is dat juist, maar de nieuwe situatie (een eigen exploitatie door [geïntimeerde sub 1]) is zozeer afwijkend van de huidige (gebruik als overloop door camping “De Oude Molen”) dat die omstandigheid geen werkelijk gewicht in de schaal legt.
2.14 Ook ontsluiting via de doorgang tussen perceel 3373 van het Bevrijdingsmuseum en het zogenaamde Herdenkingsbos valt af. Om een dergelijke ontsluiting te realiseren zou aanleg van een weg nodig zijn (nu is er slechts een smal pad), die dan bovendien op ongelukkige wijze het Bevrijdingsmuseum en het Herdenkingsbos fysiek van elkaar zou scheiden. Een toegangsweg over dat tracé ligt ook overigens niet voor de hand in verband met de functie van het Herdenkingsbos. Bij haar laatste akte heeft de gemeente bovendien opnieuw bezwaren van verkeerstechnische aard tegen dit tracé ingebracht.
2.15 Twee opties blijven over, namelijk het door de rechtbank aangewezen tracé over het terrein van het Bevrijdingsmuseum en de zogenaamde veldweg. BBL en de gemeente hebben zich tegen laatstbedoelde optie verzet. De gemeente heeft bij haar laatste akte vastgehouden aan de reeds eerder door haar genoemde bezwaren van verkeerstechnische aard. De veldweg sluit aan op een gedeelte van de Wylerbaan dat buiten de bebouwde kom is gelegen, wat in verband met de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u de kans op verkeersongevallen met letsel vergroot. De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij een uitwegvergunning over dit tracé zal moeten weigeren. De bezwaren van de gemeente acht het hof invoelbaar.
2.16 Ook het tracé over het terrein van het Bevrijdingsmuseum beschouwt het hof vanuit verkeerstechnisch opzicht als verre van ideaal, zoals wel blijkt uit de plaatsing van spiegels ter plaatse van de aansluiting op de Wylerbaan. In verband met de omstandigheid dat die aansluiting binnen de bebouwde kom valt, zodat een maximumsnelheid van niet meer dan 50 km/u geldt, terwijl de kruising reeds in gebruik is ten behoeve van het Bevrijdingsmuseum, zijn de bezwaren tegen dit tracé echter overkomelijk en minder zwaarwegend dan die tegen het tracé over de veldweg. In dit verband neemt het hof in aanmerking dat het niet voor de hand ligt dat de gebruikers van op perceel 3312 te bouwen vakantiebungalows met caravans of met andere zware aanhangwagens de kruising zullen oversteken. In die zin is het verkeer ten behoeve van een bungalowpark minder zwaar dan dat ten behoeve van een camping. Het Bevrijdingsmuseum heeft betoogd dat te verwachten is dat ook gebruikers van de camping “De Oude Molen” van de noodweg gebruik zullen gaan maken. Het Bevrijdingsmuseum ziet er daarbij ten onrechte aan voorbij dat dit gebruik niet zal zijn toegelaten en dat hij in geval van overlast van [geïntimeerde sub 1] zal kunnen vergen dat deze passende maatregelen neemt (zoals het effectief verhinderen van de mogelijkheid om met de auto vanuit perceel 3312 bedoelde camping te bereiken).
2.17 Gelet op een en ander mag ervan worden uitgegaan dat het gebruik van de noodweg en van de hiervoor bedoelde kruising beperkt van omvang zal zijn. De veiligheid van bezoekers van het Bevrijdingsmuseum is dan ook niet in het geding. Hetgeen het Bevrijdingsmuseum overigens in dit verband nog heeft aangevoerd, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel. Het hof wijst er ten overvloede op dat de gemeente de verkeerstechnische aspecten van het gebruik van de hiervoor bedoelde kruising heeft onderzocht en het gebruik van die kruising ten behoeve van (een bungalowpark van) [geïntimeerde sub 1] als “zeer geschikt” duidt (akte onder 9).
2.18 De “wens” van het Bevrijdingsmuseum om zijn perceel vijf maal per jaar af te sluiten in verband met bijzondere activiteiten kan niet beslissend zijn. In overleg met [geïntimeerde sub 1] moet het mogelijk zijn om daarover passende afspraken te maken. Wat betreft te verwachten kosten van aanpassing op het perceel van het Bevrijdingsmuseum geldt dat daar bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding rekening mee kan worden gehouden.
2.19 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht het tracé over het terrein van het Bevrijdingsmuseum heeft aangewezen als noodweg.
2.20 De slotsom is dat de grieven in het principaal beroep falen. De voorwaarde waaronder het incidenteel beroep is ingesteld, is niet vervuld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met bij voorraad uitvoerbaar te verklaren veroordeling van het Bevrijdingsmuseum in de kosten van het principaal beroep, niet alleen wat betreft de kosten aan de zijde van [geïntimeerde sub 1], maar ook wat betreft die aan de zijde van de opgeroepen belanghebbenden. Wat betreft belanghebbenden sub 5 en 6 zal het hof bij de toepassing van het liquidatietarief rekening houden met de omstandigheid dat zij dezelfde advocaat hebben.
2.21 Het hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. In dat verband merkt het hof op dat bij gelegenheid van de plaatsopneming aan de orde is geweest dat het tracé van de hiervoor bedoelde noodweg niet alleen over grond van het Bevrijdingsmuseum zou lopen, maar mede – zij het ook in een zeer beperkte mate – over aan belanghebbende sub 6 toebehorende grond. De directeur van die belanghebbende heeft bij die gelegenheid weliswaar verklaard dat hij zich niet verzet tegen aanwijzing van een noodweg deels over zijn perceel, maar daarmee heeft hij geen afstand gedaan van zijn eventuele aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank zal een en ander kunnen betrekken bij het onderzoek naar de door [geïntimeerde sub 1] vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding als in artikel 5:57 Burgerlijk Wetboek bedoeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 25 januari 2006;
veroordeelt het Bevrijdingsmuseum in de kosten van het principaal beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 2.682,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 296,— voor griffierecht en op € 683,52 voor de kosten van oproeping van de belanghebbenden, aan de zijde van belanghebbende sub 1 begroot op
€ 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.341,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, aan de zijde van belanghebbende sub 5 begroot op € 447,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, aan de zijde van belanghebbende sub 6 begroot op € 447,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, aan de zijde van belanghebbende sub 7 begroot op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en aan de zijde van BBL begroot op € 1.341,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.L. van der Beek en J.K.B. van Daalen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009.