ECLI:NL:GHARN:2009:BK4249

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.001.230
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot indeplaatsstelling en medepacht in agrarische pachtverhouding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen Dassen Property N.V. over een vordering tot indeplaatsstelling en medepacht. De zaak is ontstaan uit een pachtverhouding die sinds 1962 bestaat. [appellant] heeft Dassen gedagvaard om zijn echtgenote en schoonzoon als medepachter aan te merken, terwijl Dassen in reconventie de ontbinding van de pachtovereenkomst heeft gevorderd wegens wanprestatie. Het hof heeft eerder een verlenging van de pachtovereenkomst toegestaan, maar met de beperking dat [appellant] zelf geen verdere verlenging kan aanvragen. De pachtkamer van de rechtbank Maastricht heeft in eerste aanleg de schoonzoon van [appellant] als medepachter aangemerkt, maar de andere vorderingen afgewezen.

In het hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend, terwijl Dassen incidenteel beroep heeft ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld met inachtneming van de nieuwe wettelijke regeling van de pacht die op 1 september 2007 in werking is getreden. De kern van het geschil draait om de vraag of de echtgenote en de schoonzoon van [appellant] voldoende waarborgen bieden voor een behoorlijke bedrijfsvoering. Het hof heeft vastgesteld dat een gebrek aan formele landbouwopleiding kan worden gecompenseerd door praktische ervaring, maar dat de bewijslast hiervoor bij Dassen ligt.

Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om meer informatie te verkrijgen over de kwalificaties van de echtgenote en de economische situatie van het bedrijf. Het hof heeft [appellant] opgedragen om relevante stukken in het geding te brengen en ervoor te zorgen dat zijn echtgenote en schoonzoon aanwezig zijn tijdens de comparitie. De beslissing van het hof houdt in dat verdere stappen in de procedure worden uitgesteld totdat de comparitie heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.001.230
(zaaknummer rechtbank 255018)
arrest van de pachtkamer van 20 oktober 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
de naamloze vennootschap
Dassen Property N.V.,
gevestigd te Margraten,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. W.D. Huizinga.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 11 juli 2007 en 21 november 2007, die de pachtkamer van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, tussen appellant (hierna: [appellant]) als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde (hierna: Dassen) als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen. Van het vonnis van 21 november 2007 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 20 december 2007 Dassen aangezegd van het vonnis van 21 november 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Dassen voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht en heeft hij geconcludeerd dat de pachtkamer van het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover dit vonnis bij de appeldagvaarding is beroepen en met instandlating van het vonnis voor het overige en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest alsnog zal toewijzen de door [appellant] bij inleidende dagvaarding ingestelde vordering primair om zijn echtgenote [echtgenote] voor zich dan wel gezamenlijk met [schoonzoon] aan te merken als medepachter en subsidiair om zijn echtgenote voor zich dan wel gezamenlijk met [schoonzoon] voornoemd in de plaats te stellen als pachter met verwijzing van Dassen in de kosten van het hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Dassen de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat de pachtkamer van het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair aan [appellant] zijn primaire en subsidiaire vorderingen als zijnde niet-ontvankelijk, ongegrond of onbewezen zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van deze procedure;
subsidiair de toewijzing van de primaire en/of subsidiaire vordering afhankelijk zal stellen van de vervulling van zodanige voorwaarden als de pachtkamer in het belang van Dassen noodzakelijk oordeelt, kosten rechtens.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft Dassen incidenteel beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 november 2007, daartegen vier grieven (A t/m D) aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en - samengevat - geconcludeerd dat de pachtkamer van het hof het bestreden vonnis in conventie zal vernietigen voor zover daarin [schoonzoon] werd aangemerkt als medepachter, kosten rechtens.
2.5 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft [appellant] de grieven in het incidenteel beroep bestreden, nieuwe producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat de pachtkamer van het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest Dassen in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het door haar gevorderde zal afwijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met haar veroordeling in de kosten van beide instanties.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. In het procesdossier van Dassen ontbreken de producties die [appellant] bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft overgelegd. Nu deze memorie inclusief producties is genomen (en in de memorie wordt verwezen naar die producties) maken de producties deel uit van het procesdossier en gaat het hof ervan uit dat ook Dassen de beschikking over die producties heeft.
3 De vaststaande feiten
Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, staan vast de feiten die in het bestreden vonnis onder het kopje "De vaststaande feiten" staan vermeld.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Tussen (de rechtsvoorgangers van) partijen bestaat sinds 1962 een pachtverhouding betreffende de hoeve genaamd: [....], bestaande uit een woning, bedrijfsgebouwen, tuin, erf, boomgaarden en weiland, thans kadastraal bekend gemeente [......], ter grootte van totaal 15.40.00 ha. Een eerder tussen partijen gevoerde verlengingsprocedure heeft ertoe geleid dat de pachtovereenkomst bij beschikking van dit hof van 3 juli 2007 met een periode van ten hoogste één jaar is verlengd. Het hof heeft daarbij bepaald dat [appellant] - vanwege zijn leeftijd - ten behoeve van zichzelf geen verdere verlenging van de pachtovereenkomst kan verzoeken maar dat, indien vóór het einde van de pachtovereenkomst, een andere pachter of pachters in de rechten en verplichtingen van [appellant] zal/zullen zijn getreden, deze pachter(s) in het voorlaatste pachtjaar verlenging kunnen verzoeken.
4.2 [appellant] heeft Dassen gedagvaard en gevorderd [echtgenote] (hierna ook: de echtgenote) voor zich dan wel gezamenlijk met [schoonzoon] (hierna ook: de schoonzoon) als medepachter, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 49 Pachtwet (indeplaatsstelling) als pachter aan te merken. Dassen heeft in reconventie de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd wegens wanprestatie. Bij eindvonnis heeft de pachtkamer van de rechtbank in conventie de schoonzoon van [appellant] als medepachter aangemerkt en de andere vorderingen afgewezen. De kosten zijn gecompenseerd. In reconventie is de vordering afgewezen en is Dassen in de kosten van [appellant] veroordeeld.
In het principaal en het incidenteel beroep
4.3 Per 1 september 2007 is met de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek een nieuwe wettelijke regeling van de pacht in werking getreden en is de Pachtwet vervallen. Op grond van artikel 68a lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek heeft het nieuwe recht te dezen onmiddellijke werking. Het hof zal derhalve nieuw recht toepassen. Overigens is de regeling van indeplaatsstelling van artikel 7:363 BW en van medepacht van artikel 7:364 BW grotendeels gelijk aan die van de artikelen 49 en 49a Pachtwet.
4.4 In principaal beroep voert [appellant] kort samengevat aan dat de pachtkamer in eerste aanleg zijn vorderingen met betrekking tot zijn echtgenote ten onrechte niet heeft toegewezen. In incidenteel beroep voert Dassen aan dat de vordering met betrekking tot de schoonzoon ten onrechte wel is toegewezen. Het principaal en incidenteel beroep richten zich dus alleen tegen de beslissingen in conventie.
4.5 Volgens het derde lid van artikel 7:363 BW beslist de rechter op de vordering tot indeplaatsstelling naar billijkheid, met inachtneming van de overige bepalingen van dat artikel. In het kader van de beoordeling naar billijkheid komt ook het gewicht van het belang van de pachter bij indeplaatsstelling in aanmerking. Voorts wijst de rechter de vordering ingevolge lid 5 van artikel 7:363 BW af indien de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. Dit alles geldt ook voor de vordering tot medepacht.
4.6 De kern van het geschil is of de echtgenote en de schoonzoon voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering bieden. De bewijslast voor de stelling dat dat niet het geval is, rust op Dassen, waarbij geldt dat [appellant] hem de nodige informatie moet verschaffen.
4.7 Ten eerste is de vraag aan de orde of de echtgenote van [appellant] over voldoende kwalificaties wat betreft opleiding en ervaring beschikt. Vaststaat dat de echtgenote geen (middelbare) landbouwopleiding heeft genoten. Dassen stelt dat een met goed gevolg voltooide opleiding aan een middelbare landbouwschool een minimumeis is in het geval van opvolgingssituaties.
4.8 In beginsel is een voltooide middelbare of hogere landbouwopleiding nodig, maar een gebrek aan dergelijke scholing kan worden gecompenseerd door een zeer ruime ervaring op het bedrijf van de pachter of een vergelijkbaar bedrijf. [appellant] heeft aangevoerd dat zijn echtgenote een zeer ruime praktische ervaring op het bedrijf heeft. Die ervaring is vanaf haar huwelijk in 1970 opgedaan. Zij draagt zorg voor de verzorging en het optrekken van het jongvee, de administratie van het bedrijf en alle computergerelateerde handelingen in het bedrijf. Door haar activiteiten vanaf midden jaren ‘80 als vooruitstrevende agrarische meewerkende vrouw heeft zij ook op andere vlakken ervaring opgedaan die ten gunste komen aan het bedrijf. Tot slot heeft zij diverse cursussen gevolgd, aldus nog steeds [appellant].
[appellant] heeft daarbij een certificaat van een cursus Milieu en bedrijf van 14 januari 1988 overgelegd.
4.9 Voordat het hof over een en ander oordeelt, wenst het hof door [appellant] nader te worden voorgelicht tijdens een comparitie van partijen. Ter voorbereiding van die comparitie wenst het hof van [appellant] - indien mogelijk - stukken te ontvangen waaruit blijkt welke cursussen en opleidingen zijn echtgenote heeft gevolgd. Het hof draagt aan [appellant] op te bevorderen dat zijn echtgenote ter zitting aanwezig is om een mondelinge toelichting op haar ervaring en opleiding te geven.
4.10 Dassen heeft verder aangevoerd dat het economische belang voor [appellant] bij zijn vorderingen en de mogelijkheden voor een behoorlijke bedrijfsvoering zeer gering zijn. Het bedrijf van [appellant] heeft volgens Dassen namelijk al jarenlang een negatief bedrijfsresultaat.
4.11 Voor de vraag wat valt te beschouwen als een behoorlijke bedrijfsvoering in de zin van het vijfde lid van artikel 7:363 BW zijn mede van betekenis de artikelen 7:312 en 7:376 lid 1 sub a BW, volgens welke bepalingen pacht een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt en een niet-bedrijfsmatige exploitatie een grond voor ontbinding van de pachtovereenkomst oplevert.
4.12 Mede tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis van artikel 7:312 BW veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, acht het hof de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
4.13 Voordat het hof hierover beslist, wenst het hof door [appellant] tijdens de comparitie te worden voorgelicht over het belang van hem bij de verpachte grond en de mogelijkheden voor een bedrijfsmatige exploitatie in de toekomst. [appellant] zal in dat kader onder meer gevraagd worden of er meer kinderen zijn die mogelijk rechten kunnen doen gelden. Het hof draagt aan [appellant] voorts op te bevorderen dat zijn echtgenote en zijn schoonzoon ter zitting aanwezig zullen zijn om een mondelinge toelichting te geven. Verder wenst het hof dan te worden voorgelicht over de huidige woonplaats van de schoonzoon en de samenstelling van zijn gezin, de vraag of het de bedoeling is dat de schoonzoon op termijn met zijn gezin in de hoeve gaat wonen en de actuele financiële omstandigheden en financiële perspectieven van de schoonzoon.
4.14 Het hof zal bij de bespreking de stukken - waaronder de bedrijfsontwikkelingsplannen - betrekken die [appellant] in eerste aanleg en bij memorie van antwoord in incidenteel beroep heeft overlegd. Dassen heeft over die laatste stukken nog geen standpunt kunnen innemen. Het hof zal haar in de gelegenheid stellen dat ter comparitie te doen. Het hof heeft overigens geconstateerd dat op de kopie van de landbouwtellingsgegevens van het jaar 2008 (productie 1 (laatste bijlage) bij memorie van antwoord in incidenteel beroep) een regel is weggevallen onder het kopje "Meewerkende personen". De regel betreft mogelijk het aantal uren dat een meewerkend familielid per week in het bedrijf werkt. Het hof verzoekt [appellant] dan ook - indien mogelijk - een origineel van dat stuk in het geding te brengen.
4.15 Daarnaast verzoekt het hof [appellant] zo mogelijk de meest recente gegevens over de bedrijfsresultaten over te leggen en gegevens over de arbeidsverdeling in het bedrijf.
Slotsom
4.16 Het hof zal een comparitie van partijen ten overstaan van deze kamer gelasten voor het verkrijgen van inlichtingen. Het hof zal aan [appellant] opdragen ervoor zorg te dragen dat zijn echtgenote en schoonzoon ter zitting aanwezig zullen zijn. Aan [appellant] zal verder worden opgedragen stukken in het geding te brengen.
4.17 De partij die bij gelegenheid van de comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten of (andere) producties in het geding wenst te brengen, dient ervoor te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen ([appellant] in persoon en Dassen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is) tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor de volledige pachtkamer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip;
draagt [appellant] op om ervoor zorg te dragen dat zijn echtgenote en schoonzoon ter zitting aanwezig zullen zijn, zodat zij een toelichting kunnen geven als onder 4.9 en 4.13 aangegeven;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen, hun advocaten, [echtgenote] en [schoonzoon] in de maanden december 2009 en januari en februari 2010 zullen opgeven op de roldatum 3 november 2009, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] de stukken als bedoeld in 4.9, 4.14 en 4.15 zo mogelijk in het geding dient te brengen en dat hij ervoor dient te zorgen dat het hof in zesvoud en de wederpartij in enkelvoud uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van deze stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof in zesvoud en de wederpartij in enkelvoud uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.L. van der Beek en Th.C.M. Willemse en de raden mr.ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2009.