ECLI:NL:GHARN:2009:BK0714

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001911-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarige en vormverzuimen tijdens opsporingsonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, geboren in 1991, die onder zijn zorg viel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 120 uren. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat er vormverzuimen waren gepleegd tijdens het opsporingsonderzoek, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het hof heeft de argumenten van de raadsman beoordeeld en vastgesteld dat er inderdaad enkele voorschriften van de 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik' niet zijn nageleefd. Desondanks oordeelde het hof dat deze verzuimen niet zo ernstig waren dat ze de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster, ondanks de geconstateerde vormverzuimen, betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde straffen als eerder opgelegd, inclusief de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot €750,-.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken, vooral in zedenzaken, maar bevestigt ook dat niet elke schending van procedurele regels automatisch leidt tot bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof heeft de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij de straftoemeting.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001911-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-607594-05
Arrest van 19 oktober 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, beslist op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De voorschriften van de "Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik" (hierna: de Aanwijzing) zoals deze gold ten tijde van het opsporingsonderzoek zijn op de navolgende punten niet nageleefd:
1. Opsporingsambtenaren die niet speciaal zijn belast met de behandeling van zedenzaken, hebben in strijd met de Aanwijzing intensief deelgenomen aan het onderzoek in deze zaak, terwijl de noodzaak daarvan niet duidelijk is geworden.
2. De gang van zaken rond het intakegesprek is onduidelijk. Evenmin is duidelijk geworden wie bij het intakegesprek met aangeefster aanwezig is geweest.
3. In strijd met de Aanwijzing is de vertrouwenspersoon van aangeefster bij het intakegesprek aanwezig geweest en nadien als getuige gehoord.
4. De aangifte is door slechts één verbalisant opgenomen.
5. De aangifte is niet op geluidsband opgenomen.
6. Uit het dossier blijkt niet van een belangenafweging van de officier van justitie om verdachte aan te laten houden op Schiphol in plaats van hem uit te nodigen op het politiebureau.
7. Niet alle verhoren van verdachte zijn op geluidsband opgenomen.
Daarnaast is volgens de raadsman door de politie ook in strijd gehandeld met de geest van de aanwijzing, door onvoldoende zorgvuldig, controleerbaar en neutraal onderzoek te doen. Door deze handelwijze is sprake van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte bij zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de Aanwijzing (beleids-) regels bevat met betrekking tot de kwaliteit en zorgvuldigheid van opsporingsonderzoek en vervolging in zedenzaken als de onderhavige en dient te worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 79 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).
ad 1. Het Hof stelt vast dat in strijd met de in de Aanwijzing opgenomen regels niet alle verhoren door zedenrechercheurs zijn afgenomen. Bij de verhoren van zowel aangeefster als verdachte is echter wel steeds gecertificeerd zedenrechercheur
[verbalisant 1] betrokken geweest. De Aanwijzing schrijft voor dat opsporings-ambtenaren, die niet speciaal belast zijn met de behandeling van zedenzaken, zich niet verder met de zaak inlaten dan strikt noodzakelijk is. Dat het onderzoek in verband met de functie van verdachte was opgedragen aan het Bureau interne veiligheid van de regiopolitie Flevoland is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een dergelijke noodzaak zonder meer aan te nemen. In zoverre is derhalve niet voldaan aan de voorschriften van de Aanwijzing.
ad 2. Met betrekking tot de gang van zaken rond het intakegesprek met aangeefster, alsmede de inhoud van dat gesprek, overweegt het hof dat verbalisant [verbalisant 1] hierover op 9 november 2006 een verklaring bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Hoewel de processen-verbaal van de gesprekken die met aangeefster zijn gevoerd onvolkomenheden bevatten met betrekking tot de bij die gesprekken aanwezige personen, is de inhoud van de verklaring van [verbalisant 1] niet in strijd met hetgeen in het proces-verbaal van de intake staat vermeld.
Voorts staat vast dat aangeefster bij het intakegesprek is gehoord door een zedenrechercheur en dat het gesprek conform de Aanwijzing schriftelijk is vastgelegd.
Naar het oordeel van het hof levert het verweer van de raadsman op dit punt geen normschending van de Aanwijzing op.
ad 3. Met de raadsman constateert het hof dat uit het dossier is op te maken dat de vertrouwenspersoon van aangeefster, [naam], bij het intakegesprek aanwezig is geweest en nadien op 13 december 2005 als getuige is gehoord.
Daarmee is de betreffende norm in de Aanwijzing geschonden.
ad 4. Het hof stelt vast dat de aangifte is opgenomen door een zedenrechercheur, zonder dat daarbij nog een andere opsporingsambtenaar aanwezig is geweest. Op dit punt is derhalve sprake van normschending van de Aanwijzing.
ad 5. Het hof stelt voorts vast dat de aangifte niet op geluidsband is opgenomen, terwijl de Aanwijzing dit wel voorschrijft. De in de Aanwijzing geformuleerde norm is derhalve geschonden.
ad 6. Het ontbreken van de kenbaarheid van de gemaakte belangenafweging omtrent de wijze van aanhouding van verdachte, levert naar het oordeel van het hof geen schending op van de Aanwijzing. In de Aanwijzing staan diverse aandachtspunten vermeld die dienen te worden betrokken bij de belangenafweging of de verdachte dient te worden aangehouden dan wel of hij een uitnodiging krijgt om zich te melden bij het politiebureau. De Aanwijzing schrijft echter niet voor dat uit het dossier dient te blijken op welke wijze door de officier van justitie tot een afweging van de betrokken belangen is gekomen.
ad 7. Met betrekking tot de verhoren van verdachte constateert het hof dat een dvd met daarop de verhoren van verdachte deel uitmaakt van het dossier. Verdachte heeft deze geluidsopnamen blijkens zijn "analyse" d.d. 2 juli 2007 ook zelf tot zijn beschikking. Van schending van de betreffende norm in de Aanwijzing is derhalve geen sprake. Dat mogelijk delen van een verhoor niet zijn opgenomen of zijn weggevallen maakt het voorgaande niet anders.
Bij de beoordeling van de vraag of (en zo ja welke) consequenties dienen te worden verbonden aan de hierboven geconstateerde vormverzuimen moet het volgende worden vooropgesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad1 komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De hierboven onder ad 1, 3, 4 en 5 geconstateerde vormverzuimen zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig ernstig dat dit tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte dient te leiden. Van een handelwijze waarbij doelbewust, dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces is het hof niet gebleken. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat, naast de geconstateerde verzuimen, ook gehandeld zou zijn in strijd met de geest van de Aanwijzing. De geconstateerde onvolkomenheden in de diverse processen-verbaal kunnen naar het oordeel van het hof een dergelijke conclusie niet rechtvaardigen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en tot een werkstraf van 120 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,- en dat de schadevergoedings-maatregel zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 september 2005 in de gemeente[gemeente] in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde], geboren op [1991], immers heeft hij (telkens) de borsten en/of schaamstreek en/of de billen van die [benadeelde] vastgepakt en/of aangeraakt en/of betast en/of gestreeld;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 september 2005 in de gemeente [gemeente] in elk geval in Nederland, met [benadeelde], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig aanraken en/of vastpakken en/of betasten en/of strelen van de borsten en/of de schaamstreek en/of de billen van die [benadeelde].
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken , nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De verklaringen van aangeefster [benadeelde], alsmede de verklaringen van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs, vanwege de hierboven genoemde vormverzuimen in het opsporingsonderzoek.
Ook indien het hof niet tot bewijsuitsluiting overgaat zijn voornoemde verklaringen volgens de raadsman niet bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen zijn op een onjuiste wijze tot stand gekomen en onbetrouwbaar. Nu er ook overigens geen bruikbare steunverklaringen zijn, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat - gelet op de context waarbinnen deze gedragingen hebben plaatsgevonden - niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke ontuchtige handelingen.
Het hof overweegt als volgt.
Bewijsuitsluiting als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Zulks moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en van de omstandigheden van het geval.
Met betrekking tot de hierboven geconstateerde vormverzuimen kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat zij er toe hebben geleid dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de aangifte staan vermeld, dan wel dat de verklaring van aangeefster om die reden als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Aangeefster heeft immers op 22 november 2006 bij haar verhoor door de rechter-commissaris in strafzaken verklaard dat hetgeen in het proces-verbaal van haar aangifte staat vermeld overeenkomt met hetgeen zij destijds bij haar aangifte heeft verklaard en ook heeft willen verklaren. Derhalve is niet voldaan aan het criterium dat het bewijsmateriaal is verkregen door het verzuim. De verklaring van aangeefster tijdens het opsporingsonderzoek zal derhalve niet van het bewijs worden uitgesloten.
Nu voorts geen sprake is geweest van vormverzuimen in de verhoren van verdachte, zullen ook deze verklaringen niet van het bewijs worden uitgesloten.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
bewijsmiddelen
Aangeefster, geboren op [1991], heeft met betrekking tot de ten laste gelegde periode verklaard2 dat verdachte haar stiefvader is en dat hij bij haar, haar moeder en haar zusjes in huis woont te [plaats]. Toen aangeefster 13 jaar oud was (het hof begrijpt in 2004) zat zij samen met verdachte thuis op de bank. Omdat zij moest huilen heeft verdachte haar willen troosten. Daarbij is aangeefster door verdachte aangeraakt aan haar billen en borsten. Aangeefster schrok daar van, waarna verdachte ophield met zijn aanrakingen. Aangeefster had de indruk dat het opzettelijke aanrakingen betrof.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat verdachte thuis foto's van haar heeft gemaakt. Het idee kwam van verdachte. Verdachte maakte verschillende foto's van aangeefster en hij koos steeds blotere kleding uit die zij moest aantrekken. Aangeefster voelde zich daar onprettig bij, omdat haar blote billen en borsten op de foto's te zien waren. Tijdens de fotosessie heeft verdachte de borsten van aangeefster een paar keer aangeraakt, zowel boven als onder haar kleding.
Op een ander moment heeft verdachte aangeboden een nieuwe BH voor aangeefster te kopen. Om haar maat te weten, heeft verdachte de trui van aangeefster omhoog gedaan en haar naakte borsten aangeraakt.
Aangeefster is volgens haar verklaring afgelopen zomer, net voor het nieuwe schooljaar begon (het hof begrijpt: omstreeks augustus/september 2005) door verdachte aangeraakt bij haar schaamstreek. Verdachte vertelde aangeefster dat een sportbikini haar mooi zou staan. Terwijl hij dat zei stond hij voor aangeefster en trok plotseling haar sportbroek en onderbroek naar beneden en ging met zijn hand over haar schaamhaar heen. Hij vroeg ook hoe vaak aangeefster zich schoor en of ze wel wist hoe dat moest. Verdachte bood aangeefster aan te helpen bij het scheren. Verdachte is daarbij met zijn vingers over de vagina heengegaan.
Bij de rechter-commissaris in strafzaken heeft aangeefster haar aangifte bevestigd.
Het verweer van de raadsman dat de verklaring van aangeefster niet bruikbaar is voor het bewijs omdat deze niet betrouwbaar is wordt verworpen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op hoofdlijnen consistent zijn en authentiek overkomen. Voor zover de raadsman verwijst naar de "agenda kwestie" alsmede naar het rapport van prof. dr. Wagenaar d.d. 18 maart 2008 ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn, overweegt het hof dat het aanbrengen van vervalsingen in de agenda door aangeefster niet aannemelijk is geworden. De door de raadsman geschetste motieven van aangeefster om onjuiste verklaringen af te leggen zijn evenmin aannemelijk geworden.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor van 8 december 20053, in het bijzijn van zijn (gekozen) raadsvrouw, verklaard dat de aangifte in grote lijnen klopt. Verdachte heeft aldaar verklaard dat hij na het lezen van de aangifte wel kan huilen, omdat aangeefster het niet heeft verdiend om als een leugenaar afgeschilderd te worden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zich heel erg schaamt over wat er gebeurd is en dat haar moeder iets dergelijks vroeger ook mee heeft gemaakt.
Met betrekking tot de verschillende incidenten die aangeefster in haar aangifte had genoemd heeft ook verdachte, onder meer op 8 december 2005, verklaard. Bij het incident waarbij aangeefster moest huilen en zij door verdachte is getroost heeft verdachte over de billen van aangeefster gewreven. Tijdens het maken van foto's heeft verdachte gespeeld met de kleding van aangeefster. Daarbij heeft hij mogelijk over haar borsten gewreven. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn handen om haar blote borsten heeft gelegd nadat aangeefster had gevraagd of zij een nieuwe BH mocht kopen.
Met betrekking tot de wens van aangeefster om een bikini te mogen dragen heeft verdachte verder verklaard dat hij de broek van aangeefster een stukje naar beneden heeft getrokken en met zijn hand aan haar vagina heeft gevoeld.
Tijdens het tweede verhoor op 8 december 2005, het verhoor van 22 december 20054 (toen verdachte al in vrijheid was gesteld) en ter terechtzitting van het hof heeft verdachte zijn eerste verklaring van 8 december 2005 op hoofdlijnen bevestigd.
Net als de verklaringen van aangeefster, acht het hof de verklaringen van verdachte consistent en authentiek. Gelet op de hierboven weergegeven omstandigheden waaronder de verhoren die op 8 en op 22 december 2005 hebben plaatsgevonden, is naar het oordeel van het hof geenszins aannemelijk geworden dat de verklaringen van verdachte onjuist zijn, omdat deze onder druk zouden zijn afgelegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de hierboven genoemde handelingen een ontuchtig karakter hebben. Het hof verwerpt het verweer dat sprake is geweest van alledaagse stoeipartijtjes waarbij aangeefster per ongeluk door verdachte is aangeraakt. Uit de aangifte blijkt dat de aanrakingen door verdachte doelbewust zijn geweest en dienen te worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. De door verdachte telkens opgegeven reden van de aanrakingen, zoals bijvoorbeeld het meten van een BH maat of het onder de kleren aanraken van aangeefsters borsten om kleding goed te leggen, acht het hof onaannemelijk en valt daarnaast niet te rijmen met verdachtes verklaring tijdens zijn verhoor van 8 december 2005 dat hij zich er van bewust is dat hij te ver is gegaan.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 september 2005 in de gemeente [gemeente] telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [benadeelde], geboren op [1991], immers heeft hij de borsten en schaamstreek en de billen van die [benadeelde] aangeraakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 september 2005 te [plaats] schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige (stiefdochter). Verdachte heeft haar aangeraakt aan haar borsten, billen en schaamstreek.
Verdachte heeft met zijn grensoverschrijdende gedrag de belangen van aangeefster en de mogelijke gevolgen voor haar ontwikkeling en vorming genegeerd. Met zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op aangeefster had en geen respect getoond voor haar lichamelijke integriteit. Een dergelijke handelwijze wordt in het algemeen als ingrijpend ervaren en kan nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich brengen, hetgeen zich blijkens de verklaringen van aangeefster ook heeft verwezenlijkt .
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 juni 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf passend en geboden zijn.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering deels (tot een bedrag van € 750,-) is toegewezen en dat zij haar in eerste aanleg gedane vordering in hoger beroep niet heeft gehandhaafd. Derhalve duurt de voeging ter zake van het in eerste aanleg toegewezen deel van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Verdachte heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet gemotiveerd weersproken. Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,- toewijsbaar is, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats] tot een bedrag van zevenhonderdvijftig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zevenhonderdvijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. B.F. Keulen en
mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.
1 Hoge Raad 17 april 2007 LJN: AZ8824.
2 Zie het proces-verbaal van aangifte met het nummer 2005-26 in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 28 november 2005 door [verbalisant 1], brigadier van politie, werkzaam bij de politie Flevoland, District Noord, Districtrecherche.
3 Zie het proces-verbaal met het nummer 2005-26 van het verhoor van verdachte d.d. 8 december 2005 te 11.20 uur, in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 8 december 2005 door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], opsporingsambtenaren, werkzaam bij de politie Flevoland, bureau Interne Veiligheid Districtsrecherche Zeden.
4 Zie het proces-verbaal met het nummer 2005-26 van het verhoor van verdachte d.d. 22 december 2005 , in wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 8 december 2005 door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voornoemd.