ECLI:NL:GHARN:2009:BJ9751
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schriftelijke vastlegging van pachtovereenkomst en verjaringstermijn in civiel recht
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 22 september 2009, staat de vraag centraal of de brieven van de pachter van 16 en 18 januari 2002 kunnen worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling waarin de pachter zijn recht op nakoming voorbehoudt, zoals vereist door artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek. De pachter had eerder een aanspraak op schadevergoeding gepretendeerd in een brief van 9 oktober 2000, maar het hof oordeelt dat de brieven van januari 2002 niet voldoen aan de vereisten van een ondubbelzinnig voorbehoud. De brieven bevatten slechts een algemeen voorbehoud van rechten zonder specifieke verwijzing naar de schadevergoeding, waardoor de verjaringstermijn niet tijdig is gestuit. Het hof concludeert dat de vordering tot schadevergoeding van de pachter gedoemd is te mislukken, aangezien hij onvoldoende belang heeft bij zijn vordering tot vastlegging van de pachtovereenkomst, die enkel is gebaseerd op zijn voornemen om schadevergoeding te eisen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Roermond, waarbij de vastleggingsvordering van de pachter is afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden aan de pachter opgelegd, aangezien hij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.