ECLI:NL:GHARN:2009:BJ4907

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR: 1123-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over conservatoir beslag in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 juni 2009 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een ontnemingszaak. Klager, die door de rechtbank Utrecht was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 2.991.300 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verzocht om opheffing van het conservatoir beslag dat op zijn goederen, vorderingen en bankrekeningen was gelegd. Dit beslag was gelegd door de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris, en klager stelde dat de goederen niet uit crimineel handelen waren verkregen.

Het hof overwoog dat het conservatoir beslag is bedoeld om verhaal op het vermogen van de veroordeelde veilig te stellen. Er was geen bewijs dat de beslaglegging niet aan de vereiste formaliteiten voldeed of dat er een te hoog bedrag was gelegd. Het hof concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter in de toekomst aan klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag zou opleggen. Daarom werd het beklag van klager ongegrond verklaard.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het beklag ongegrond verklaard zou worden, en het hof volgde deze vordering. Het hof benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de juridische en feitelijke standpunten in dat licht moeten worden beoordeeld. De beslissing van het hof werd genomen na het horen van de advocaat-generaal en de raadsman van klager in een openbare raadkamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
Pkn: 21-004590-06
Avnr: 1123-08
Het hof heeft gezien het op 19 december 2008 ter griffie van het hof ingekomen klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[naam klager],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres klager],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsman],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen klager,
ingediend door [raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot teruggave van de in dat klaagschrift genoemde voorwerpen.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 25 mei 2009 de advocaat-generaal en namens klager [raadsman B], kantoorgenoot van [raadsman A] voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN
1. De rechtbank Utrecht heeft bij vonnis van 28 maart 2006 aan klager de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van
€ 2.991.300,= ter ontneming van het door hem wederrechtelijke verkregen voordeel. Vervolgens heeft de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris onder klager conservatoir beslag gelegd op goederen, vorderingen en bankrekeningen. Tegen het vonnis van de rechtbank heeft klager hoger beroep ingesteld. Op het hoger beroep is nog niet beslist.
2. Klager verzoekt het conservatoir beslag op te heffen. Zijn raadsman heeft hiertoe betoogd dat de goederen, vorderingen en bankrekeningen waarop het conservatoir beslag is gelegd, niet zijn verkregen uit crimineel handelen van klager, maar na de feiten waarvan klager wordt verdacht door hem zijn vergaard. Instandhouding van het beslag kan niet (meer) dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Daarbij komt klager door instandhouding van het beslag in de problemen met de betaling van zijn hypotheek en overige lasten. De beslagen die na de veroordeling zijn gelegd, zijn volgens klager niet redelijkerwijs noodzakelijk.
3. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Het beslag dient gehandhaafd te blijven ten behoeve van een naar aanleiding van de ontnemingvordering op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen oordeel.
4. Het hof stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt. De aangevoerde juridische en feitelijke standpunten kunnen dan ook slechts met inachtneming van dit summiere karakter van het onderzoek door de raadkamer worden beoordeeld.
5. Gelet op artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen in het geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag worden genomen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Conservatoir beslag kan derhalve ook tijdens de behandeling van de ontnemingvordering worden gelegd. Daarbij is niet van belang of de voorwerpen waarop conservatoir beslag wordt gelegd, voor, tijdens of na het misdrijf dat aan de ontnemingvordering ten grondslag ligt, zijn verkregen. Het conservatoir beslag heeft immers tot doel verhaal op het vermogen van de veroordeelde veilig te stellen. Gesteld noch gebleken is dat bij de beslaglegging niet aan de vereiste formaliteiten is voldaan of dat tot een te hoog bedrag beslag is gelegd.
Er zijn derhalve geen redenen om aan te nemen dat de gewraakte beslaglegging onrechtmatig moet worden geacht. Daarmee resteert de vraag of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
6. In het bijzonder gelet op het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter aan klager een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Het hof zal het beklag daarom ongegrond verklaren.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.H. Schulten, voorzitter,
E.A.K.G. Ruys en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2009.