GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummers 200.012.771 en 200.032.920
(zaaknummer rechtbank 161082 / ES RK 07-714)
beschikking van de familiekamer van 19 mei 2009
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. M.G.W.M. Geurts,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2008.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 augustus 2008, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij niet in staat is een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen en deze bijdragen op nihil te stellen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 november 2008, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep althans dat verzoek af te wijzen. Zij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking, voor zover het de daarin gegeven beslissingen ten aanzien van het toepasselijke huwelijksgoederenregime en de alimentatiebijdragen voor haar en de kinderen betreft, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
a. de door de man te leveren bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen kinderen gesteld zal worden op € 250,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag boven € 150,- per maand als het hof juist acht;
b. de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal worden gesteld op € 1.500,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag boven € 337,- per maand als het hof juist acht, en
c. ten aanzien van (de verdeling van) de huwelijksgemeenschap Nederlands recht van toepassing is,
onder compensatie van kosten.
2.3 Daarop heeft de man in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 7 januari 2009, waarin hij het hof verzoekt de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn de navolgende brieven van mr. M.G.W.M. Geurts ingekomen: op 27 oktober 2008 een brief van 23 oktober 2008, op 5 januari 2009 een brief van 2 januari 2009 en op 10 april 2009 een brief van dezelfde datum.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2009 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. M.W.G.M. Geurts, advocaat te Duiven, en de vrouw bijgestaan door mr. R.E.F. Bergwerf Bok, advocaat te Arnhem.
3.1 Partijen zijn op 19 juni 1991 in Turkije met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is geëindigd door echtscheiding. Partijen zijn daarna met elkaar hertrouwd op 5 oktober 1998 in de gemeente Arnhem. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 september 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Partijen hebben beide de Turkse nationaliteit. De man heeft tevens de Nederlandse nationaliteit.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1993, en
- [kind 2], op [geboortedatum] 1994.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3 Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang bevolen dat partijen, zoals in deze beschikking is overwogen naar de artikelen 218 e.v. Turks BW (nieuw), overgaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap en bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage voor haar levensonderhoud € 337,- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 150,- per kind per maand zal betalen, en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4 De man is alleenstaand. Hij ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 806,93 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Blijkens de specificatie WAO-uitkering van 9 februari 2009 wordt op deze uitkering maandelijks € 62,42 bruto verrekend in verband met een in het verleden door hem teveel ontvangen bedrag. Naast voormelde inkomsten geniet de man inkomsten uit de verhuur van appartementen en zakelijke huisvesting in Istanbul, Turkije.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 200,- aan kale huur;
- € 127,63 aan ziektekosten in 2008:
- € 100,- premie basisverzekering ZVW,
- € 13,- eigen risico,
- € 68,63 door uitkeringsinstantie afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 54,-.
3.6 De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. De vrouw ontvangt een WWB-uitkering.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De voorliggende verzoeken betreffen de onderhoudsverplichtingen in verband met echtscheiding en het huwelijksvermogensrecht. Deze voorzieningen vallen buiten de materiële reikwijdte van de Verordening (EG) nr. 2201 / 2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis), zodat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen dient te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening nr. 44 / 2001 en ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht aan de hand van afdeling 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 2 EEX-Verordening nr. 44 / 2001 en ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht op grond van artikel 3 Rv.
4.2 Allereerst dient te worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de voorliggende onderhoudsbijdragen. Naar het oordeel van het hof dient voor deze vraag aansluiting te worden gezocht bij het Haags Alimentatieverdrag 1973. Uit artikel 4 van dit verdrag volgt dat de wet van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde de onderhoudsverplichting beheerst. Nu de kinderen en de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, past het hof Nederlands recht toe op de onderliggende verzoeken.
4.3 In geschil zijn de door de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgestelde bijdrage van € 150,- per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en € 337,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.4 De vrouw heeft bij incidenteel hoger beroep haar inleidende verzoeken gewijzigd en verzocht zoals hiervoor is weergegeven bij overweging 2.2 onder a en b. De (raadsman van de) man heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijzigingen, zodat het hof, nu voorts geen aanleiding bestaat de wijziging op grond van strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing te laten, hierna zal uitgaan van de aldus gewijzigde verzoeken.
4.5 De man betwist niet dat behoefte bestaat aan de verzochte bijdragen, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.6 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
4.7 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Daarbij neemt het hof, evenals de rechtbank, de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60.
4.8 Ten aanzien van de verhuur van de appartementen en de zakelijke huisvesting in Istanbul (Turkije) houdt het hof rekening met inkomsten van de man van € 2.168,33 netto per maand. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft in hoger beroep gemotiveerd aangevoerd dat de huurpenningen circa £ 53.700,- (Turkse lira) per jaar bedragen (zeven maal £ 6.000,- als huuropbrengst van 7 appartementen plus in totaal £ 11.700,- als huuropbrengst van twee winkels). De man stelt dat hij minder inkomsten uit deze verhuur ontvangt, omdat hij drie appartementen heeft verkocht, twee appartementen leegstaan en één appartement door hemzelf wordt bewoond. De man heeft echter nagelaten – hetgeen op zijn weg had gelegen – om aan te tonen wat hij dan wel ontvangt uit deze verhuur, dan wel – nu dat vrouw dat heeft bestreden – dat hij drie appartementen heeft verkocht en waarom hij geen huuropbrengst kan genereren uit de twee leegstaande appartementen. Vanwege de ontbrekende toelichting van de man, houdt het hof het ervoor dat hij € 26.850,- (£ 53.700,- ) per jaar (€ 2.237,50 per maand) aan huurpenningen ontvangt. Daarbij hanteert het hof een wisselkoers van gemiddeld 0,5 die volgt uit de koerslijst van november 2008 van de douane (www.douane.nl), waarbij het hof voor de goede orde verwijst naar overweging 4.16 hierna. De rechtbank heeft bij bestreden beschikking vastgesteld dat de man voor de appartementen en de zakelijke huisvesting in totaal € 69,17 per maand aan kosten (onroerendgoedbelasting en onderhoud) heeft. Het hof houdt met deze kosten – nu de vrouw deze in hoger beroep evenmin heeft bestreden – eveneens rekening. De maandelijkse netto inkomsten van de man uit de verhuur in Turkije komen daarmee op € 2.168,33 netto (€ 2.237,50 minus € 69,17).
4.9 In zijn appelschrift heeft de man verzocht bij de berekening van zijn draagkracht rekening te houden met een maandelijkse bijdrage aan zijn dochter uit een eerdere relatie, [naam dochter]. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raadsman van de man aangegeven dat de man dit verzoek niet handhaaft. Het hof houdt met deze kosten dan ook geen rekening.
4.10 Het hof houdt voorts rekening met kosten omgangsregeling. De man voert kosten op van € 50,- per maand. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raadsman van de vrouw aangegeven met deze kosten akkoord te gaan. Het hof gaat dan ook uit van € 50,- per maand.
4.11 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de man in staat om € 250,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen en € 862,- per maand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
4.12 Het hof hanteert, evenals de rechtbank, als ingangsdatum van de onderhoudsbijdragen 23 september 2008, de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Weliswaar heeft de vrouw eerst op 25 november 2008, de datum van het ingestelde incidenteel hoger beroep, de voor de kinderen verzochte bijdragen verhoogd en hoefde de man daarmee niet eerder rekening te houden, maar daar staat tegenover dat de man rekening kon houden met de door de vrouw verzochte bijdrage van € 1.500,- per maand, het totaal van de vast te stellen bijdragen het totaal van de oorspronkelijke verzoeken niet overstijgt en dat een hogere bijdrage voor de kinderen die voor de vrouw verlaagt.
4.13 In haar derde grief in het incidenteel appel voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op het huwelijksgoederenregime van partijen Turks recht van toepassing is in plaats van Nederlands recht.
4.14 Naar het oordeel van het hof wordt het huwelijksgoederenregime ten aanzien van het eerste huwelijk van partijen beheerst door Turks recht. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Voor dit huwelijk geldt dat, nu het is gesloten ná 23 augustus 1977, de man geen onderdaan was van een verdragsstaat (Haags Huwelijksgevolgenverdrag van 1905) en ten slotte geen band met een andere verdragsstaat voorhanden was, van toepassing zijn de verwijzingsregels zoals geformuleerd in het Chelouche-Van Leer arrest (HR 10 december 1976, NJ 1977, 275). Volgens deze regels is bij gebreke van een rechtskeuze het gemeenschappelijke nationale recht van de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting van toepassing op het huwelijks-goederenregime. Niet gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben uitgebracht, zodat Turks recht als het gemeenschappelijke nationale recht van partijen het huwelijksgoederenregime van hun eerste huwelijk beheerst.
4.15 Naar het oordeel van het hof wordt het huwelijksgoederenregime ten aanzien van het tweede huwelijk van partijen eveneens beheerst door Turks recht. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Ingevolge de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime van 20 november 1991 wordt op huwelijken gesloten ná 1 september 1992 het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 toegepast. Het tweede huwelijk van partijen vond in 1998 plaats. Nu partijen vóór dan wel staande dit huwelijk geen rechtskeuze hebben gedaan, zij (ook reeds voor het huwelijk) één gemeenschappelijke nationaliteit hebben, zij na dit huwelijk hun verblijfplaats in hetzelfde land hadden, zij onderdaan zijn van een nationaliteitsland, Turkije geen verdragstaat is, Turkije een nationaliteitsland is en zij hun eerste gewone verblijfplaats hebben in een nationaliteitsland (Nederland) volgt uit artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van voormeld verdrag dat het huwelijksvermogensregime van het tweede huwelijk van partijen wordt beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, aldus Turks recht. Geen van de situaties van artikel 7 lid 2 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 doet zich in het onderhavige geval voor.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als hierna vermeld en voor het overige te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2008 voor zover daarbij is bepaald dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap overeenkomstig hetgeen in deze beschikking is overwogen, ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2008 voor zover daarbij de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw zijn bepaald, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 250,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 862,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, M.A.J.S. de Vries Robbé – de Roy van Zuydewijn en P.L.R. Wefers Bettink, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2009.