GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
arrest van de tweede civiele kamer van 19 mei 2009
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Versluis.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 5 december 2007 en 19 maart 2008 (eindvonnis) die de rechtbank Almelo tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 17 juni 2008 [geïntimeerde] aangezegd van het vonnis van 19 maart 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij twee akten heeft [appellant] de domiciliekeuze van [geïntimeerde] nader toegelicht.
2.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en een productie in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en vervolgens, opnieuw rechtdoende, eventueel onder aanvulling van gronden, [geïntimeerde] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel hem deze zal ontzeggen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden, bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2 [geïntimeerde] heeft op 12 januari 2007 een personenauto, merk BMW (hierna te noemen: de BMW) gekocht bij [autobedrijf] en werd daarbij geholpen door [persoon A].
3.3 De koopprijs bedroeg € 12.000,-.
3.4 Ten tijde van de koop was de kilometerstand 101.317.
3.5 [appellant] had de BMW eerder, op 13 oktober 2003, van een Duitse onderneming gekocht met een kilometerstand van 229.000.
3.6 In het Duitse ‘Kaufvertrag’ is voorts vermeld dat de BMW een ‘Unfall Wagen’ is.
3.7 [appellant] is in ieder geval tot december 2007 eigenaar geweest van de BMW.
3.8 Na aankoop van de auto heeft [geïntimeerde] € 360,- aan reparatiekosten gemaakt.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg tegen [persoon B] ontbinding, althans vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd, alsmede van [persoon B] en [appellant] betaling van € 12.000,- en
€ 360,-, alles vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
4.2 Aan zijn vordering tegen [appellant] heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellant] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de BMW te koop aan te bieden met een onjuiste kilometerstand en een schadeverleden. Hierdoor heeft [appellant] jegens [geïntimeerde] in acht te nemen maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen geschonden en zich jegens [geïntimeerde] schuldig gemaakt aan bedrog dan wel oplichting. [geïntimeerde] heeft hierdoor schade geleden, welke schade hij vaststelt op het aankoopbedrag plus (zo begrijpt het hof) reparatiekosten.
4.3 De rechtbank heeft bij eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] de BMW heeft gekocht van [appellant] en daartoe heeft besloten onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken wat betreft het aantal afgelegde kilometers en de historie van de BMW ten aanzien van de schade. De rechtbank wees de vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling toe en veroordeelde [appellant] tot terugbetaling van een bedrag van € 12.000,- en betaling van € 360,- aan reparatiekosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
4.4 Tegen dat oordeel van de rechtbank heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Hij betoogt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat hij tot het moment van de verkoop eigenaar van de BMW was. Hij betwist gemotiveerd dat [geïntimeerde] de auto van hem heeft gekocht en betoogt dat [geïntimeerde] zich voor ontbinding moet wenden tot [autobedrijf] of [persoon A], maar niet tot hem.
4.5 Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of [geïntimeerde] de BMW heeft gekocht van [persoon A], [autobedrijf] of van [appellant]. Indien de grief slaagt en er niet van kan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] de auto heeft gekocht van [appellant], komt het hof immers op grond van de devolutieve werking toe aan de andere grondslag van de vordering, de onrechtmatige daad. Die grondslag houdt stand.
4.6 Buiten twijfel staat dat het aantal gereden kilometers en het schadeverleden bij de verkoop van een tweedehands auto essentiële gegevens zijn die in grote mate invloed hebben op de waarde van de auto. Niet gesteld of gebleken is dat de koopprijs die [geïntimeerde] voor de BMW heeft betaald niet marktconform was voor een BMW met een kilometerstand van 101.317 en zonder schadeverleden.
4.7 Toen [appellant] de BMW voor de handel verkocht aan [persoon A] of [autobedrijf], althans de BMW voor bemiddeling bij de verkoop aan [persoon A] of [autobedrijf] ter beschikking stelde, wist hij op basis van zijn koopovereenkomst met de Duitse autohandelaar dat de kilometerstand inmiddels van 229.000 naar 101.317 en dus fors was teruggedraaid en ook dat de BMW een schadeverleden had. Het onder deze omstandigheden op de markt brengen van de BMW vormt, ook indien [persoon A] of [autobedrijf] ten opzichte van [appellant] als koper van de auto moet worden aangemerkt, een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] als opvolgend koper.
Ten tijde van een verkoop van de BMW voor de handel aan [persoon A], althans [autobedrijf], wist [appellant] immers dat de BMW op zo kort mogelijke termijn zou worden doorverkocht aan een opvolgend koper voor wie de kilometerstand en een schadeverleden eveneens van essentieel belang zouden zijn bij zijn beslissing tot aankoop.
De handelwijze van [appellant] is daarmee jegens [geïntimeerde] in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Nu [appellant] geen beroep heeft gedaan op de aanwezigheid van redenen van overmacht en daarvan evenmin is gebleken kan die onrechtmatige daad hem worden toegerekend.
4.8 Door deze onrechtmatige daad heeft [geïntimeerde] de door hem in dit geding gevorderde schade geleden. Bij dagvaarding in eerste aanleg onder 8 heeft [geïntimeerde] zijn schade begroot op de aankoopsom van de auto, omdat deze feitelijk niets waard was. Verder begrijpt het hof dat [geïntimeerde] eveneens van [appellant] betaling vordert van de reparatiekosten van € 360,-. Tegen het voorgaande heeft [appellant] geen bezwaren aangevoerd, zodat het hof de schade dienovereenkomstig op € 12.000,- en € 360,- zal begroten.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt bij gebrek aan belang, omdat in beide gevallen, zowel indien de grief zou slagen als indien de grief zou falen, door [appellant] aan [geïntimeerde] hetzelfde bedrag moet worden betaald, te weten € 12.360,-. In het geval de grief faalt op grond van vernietiging van de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde], indien de grief slaagt als schadevergoeding wegens een door [appellant] gepleegde onrechtmatige daad.
4.10 Nu het hoger beroep faalt moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 19 maart 2008;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 409,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.M. Wattendorff en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2009.