1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd van € 1.766. Tegelijkertijd met het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking € 197 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2007 heeft de Inspecteur zowel de aanslag als de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 december 2007 ongegrond verklaard. De uitspraak is op 12 december 2007 verzon-den aan partijen.
1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 22 januari 2008, ingekomen bij het Hof op 23 januari 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken, die al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd, en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verstuurd aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009 te Arnhem. Daarbij zijn ver-schenen en gehoord de echtgenoot van belanghebbende als haar gemachtigde en de Inspecteur.
1.7. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1951, is gehuwd met de heer A (hierna: de partner).
2.2. Op verzoek van belanghebbende om uitbetaling van de algemene heffingskorting, is haar met dagtekening 15 januari 2003 een voorlopige teruggaaf verleend van € 1.757, welke voorlopi-ge teruggaaf is aangevuld met een tweede voorlopige teruggaaf van € 9 per 15 juli 2003. Aldus heeft zij in 2003 een algemene heffingskorting genoten van € 1.766.
2.3. Belanghebbende heeft in 2003 geen inkomen genoten.
2.4. De partner van belanghebbende heeft in 2001 een verlies uit aanmerkelijk belang geleden van € 145.601. Van dit verlies is een gedeelte, groot € 14.551 verrekend met zijn inkomen 1999 en een gedeelte groot € 21. 827 met zijn inkomen 2000. Het resterende verlies ad € 109.223 is op verzoek van de adviseur van de partner bij beschikking van 22 juli 2004 omgezet in een belas-tingkorting van € 27.306 (25% van € 109.223). Deze belastingkorting is op grond van artikel 4.53 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) verrekend met zijn inkomen uit werk en woning van het jaar 2003 en zal voor het resterende deel worden verrekend met zijn inkomen uit werk en woning van 2004 en volgende jaren.
2.5. Aan de partner is aanvankelijk voor het jaar 2003 een definitieve aanslag IB/PVV opge-legd van - na verrekening van de hem toekomende gecombineerde heffingskorting - € 6.013. Op het namens de partner tegen die aanslag ingediende bezwaar is de aanslag verminderd tot
€ 5.574 respectievelijk tot nihil door verrekening van eenzelfde bedrag aan belastingkorting wegens verlies uit aanmerkelijk belang.
2.6. Door bovengenoemde vermindering is de partner in 2003 geen belasting verschuldigd. Het restant van de belastingkorting beliep per 1 januari 2004 nog € 21.732.
2.7. Op 20 september 2006 is aan belanghebbende de onder 1.1. vermelde aanslag opgelegd..
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur terecht;
- aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2003 van € 1.766 heeft opgelegd;
- aan belanghebbende terecht een bedrag van € 197 aan heffingsrente in rekening heeft gebracht.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3. In hoger beroep concludeert elk van partijen overeenkomstig haar conclusie in eerste aanleg.
4. Beoordeling van het geschil