Art. 24 Onderhoud
De huurder zal conform deze overeenkomst alsmede naar gebruik van een goed huurder, het gehuurde onderhouden. Hieronder wordt bedoeld het klein onderhoud zoals alle hang en/of sluitwerk met betrekking tot het door huurder gehuurde, alsmede schilder en/of behangwerk binnen het gehuurde. (...) Voor rekening van verhuurder komen alle andere kosten van onderhoud."
2.5. Belanghebbende heeft ter zake van de verhuuractiviteiten een winst uit onderneming aangegeven van negatief € 5.983. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur de verhuuractiviteiten als normaal vermogensbeheer aangemerkt en het aangegeven verlies gecorrigeerd. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag tijdig is vastgesteld en of de bedoelde correctie terecht is aangebracht. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Verstrijken van de aanslagtermijn
4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag buiten de wettelijke driejaarstermijn is vastgesteld en daarom moet worden vernietigd.
4.2. Ingevolge artikel 11, lid 3, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), bedraagt de aanslagtermijn drie jaar. De termijn vangt aan na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (1 januari 2003). Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de termijn met de duur van dit uitstel verlengd.
4.3. Het aanslagbiljet is gedagtekend op 30 november 2006. Ingevolge artikel 5, lid 1, AWR geldt de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de aanslag op 30 november 2006 is vastgesteld.
4.4. Ter zitting heeft de Inspecteur aangevoerd dat belanghebbende drie keer heeft verzocht om uitstel voor het doen van aangifte, dat drie keer aan belanghebbende is meegedeeld dat uitstel is verleend, en dat de aangifte uiteindelijk op 15 december 2004 is ontvangen. Het verleende uitstel brengt volgens de Inspecteur mee dat de aanslagtermijn zodanig is verlengd dat de aanslag binnen de in artikel 11, lid 3, AWR genoemde termijn is opgelegd.
4.5. Alvorens het Hof zich uitlaat over de vraag of de aanslagtermijn is overschreden, dient te worden beoordeeld of belanghebbende belang heeft bij een beoordeling van deze grief. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende de volgende inkomsten uit werk en woning aangegeven: loon ten bedrage van € 23.607 – waarop een bedrag van € 6.697 aan loonheffing is ingehouden –, inkomen uit eigen woning van – € 4.048, en winst uit onderneming – € 5.983. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, leidt een vernietiging van de opgelegde definitieve aanslag in de inkomstenbelasting niet ertoe dat de ingehouden loonheffing, voor zover deze de materiële belastingschuld niet overtreft, zal worden verrekend door middel van het verlenen van een teruggaaf (vgl. het arrest van de hoge Raad van 16 oktober 1991, nr. 26.416, BNB 1991/339). De ingehouden loonbelasting zou in dat geval eindheffing zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende derhalve geen belang bij de door hem aangevoerde grief tegen het niet tijdig vaststellen van de aanslag, zodat een beoordeling van deze grief achterwege kan blijven.
Werkzaamheden ter zake van verhuur
4.1. Blijkens HR 17 augustus 1994, nr. 29.755, BNB 1994/319, is van normaal vermogensbeheer geen sprake indien het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaak verricht, en deze arbeid naar zijn aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaak, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat.
4.2. Naar het oordeel van het Hof gaan belanghebbendes persoonlijk verrichte werkzaamheden ter zake van de verhuur, zoals deze onder 2.3 zijn vermeld, de werkzaamheden die bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk zijn, te boven. Van normaal vermogensbeheer kan derhalve niet worden gesproken.
4.3. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat, indien de werkzaamheden meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, de met de verhuuractiviteiten genoten opbrengsten voor belanghebbende inkomen uit werk en woning vormen. De Inspecteur heeft derhalve ten onrechte het aangegeven verlies van € 4.973 gecorrigeerd.
4.4. Voor het onderhavige jaar kan in het midden blijven of de opbrengsten voor belanghebbende winst uit onderneming of een resultaat uit overige werkzaamheden vormen. In artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is immers bepaald dat het resultaat uit overige werkzaamheden overeenkomstig het winstregime wordt vastgesteld. Het verschil zit in de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten, maar daarop heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aanspraak gemaakt.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in bezwaar of beroep kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.